Verhalen Grud 2



Vakantie in de Ukraine 

Eerste brief

Brrrrrrrrrrrrr, pink, pink tinkelende tink. Zo, dat waren de ijspegeltjes van mijn neus en vingers, geweldig weer hier volgens de plaatselijke bevolking. Vica is de wolfshond aan het uitlaten bij het strand, nadat zij eerst de paarden had ontdooid en de slee losgebroken met een koevoet.

Die paarden die zij eerst had aangesloten op de accu waren redelijk ontdooid, dus konden weer lopen, niets om je zorgen over te maken volgens Vica. Alles dus perfect, het enige minder leuke probleem was echter dat mijn koffers nog steeds in Moskow verkeerden, waarschijnlijk onderworpen aan het onderzoek van de bekende jongens, hier geen specificatie in namen, daar jullie anders nog in de buidel moeten tasten voor het losgeld om mij vrij te kopen, niet dat ik dat verwacht van jullie, maar ik wil jullie ook niet opzadelen met een schuldgevoel, van nu zit ons manneke in Siberië.

Maar even over het toestelletje dat ons naar het zuiden van de Ukraine gevlogen heeft. Lopend over de startbanen, met grote gaten in het dek, en bergen sneeuw met ijsblokken, kwamen wij bij het, ja wat. Wij moesten aan boord via een keukentrapje, ijzige kou met handbagage onder je arm, en hop naar boven, het trapje werd overigens wel meegenomen anders hadden wij het toestelletje nooit meer kunnen verlaten. Maar de stewardess van bijna twee meter lang en een meter veertig breed met snor en lederen kuitlaarzen, was goed voor haar taak berekend, ze had slechts één hand er voor nodig om het ijzeren trapje naar binnen te sleuren, en met een dreunende klap de deur te sluiten.

Er zaten ongeveer dertig mensen aan boord, en zo waar, het apparaat begon te schudden. Dan begon de reis, schudden, ronken, knallen met enorme vlammen uit de uitlaten van de twee motoren die onder de vleugels hingen te wiebelen. Blokken weg en daar gingen we. Nu Ivan ging ook, want ik had net een slokje zelf meegebrachte wodka opgeslobberd, of beng, de leuning van het ijzeren klapstoeltje begaf het en Ivan lag met zijn borrel in het gangpad. De stewardess die bezig was met het uitdoen van haar zaklamp waar zij het bordje ”Fasten seatbells” mee had beschenen, kwam op mij af naar ik dacht om mij te helpen, zij stapte echter over mij heen en verdween in de cockpit. Voor de rest keek niemand er van op, en ik met mijn naïviteit zei, ”niks aan de hand mensen”, en krabbelde zelf maar overeind, hoewel ik liever was blijven liggen, wat mij op dat moment wel zo veilig keek.

Aangekomen in Simferopol, zuidelijk in de Ukraine gelegen, namen wij een taxi, en Vica vroeg de chauffeur om een goed en net hotel, nu dat had zij beter niet kunnen doen. De goede man dacht waarschijnlijk dat Vica mijn secretaresse was, en bracht ons dan ook naar een net en goed hotel, waar meer dan vijftig mooie meiden van plezier ons op stonden te wachten. Vica had dit alles waarschijnlijk al voorzien, en sleurde mij, ik was inmiddels uitgestapt, met een flinke ruk aan mijn kraag weer de taxi in. Wat ze precies tegen de chauffeur zei weet ik niet meer, maar na die tijd heb ik nooit meer banden horen piepen in de sneeuw.

Even later kwamen wij toch in een net hotel, met alleen meisjes op bestelling. En na wat gegeten te hebben genoten wij van een wel verdiende nachtrust. De andere dag vroeg in de ochtend vertrokken wij naar de Krim alwaar Vica woonde, meer dan drie uur door de bergen over wegen met bomkraters ijs en sneeuw, wederom met een taxi (lees tank).

Vica wilde om kosten te besparen liever met de bus, maar dat heb ik uit haar hoofd weten te praten, anders was Ivan er waarschijnlijk niet meer geweest.

Eindelijk waren we bij Vica haar stulpje, en na een halve liter wodka en de warmte van een elektrisch kacheltje, kon ik zowaar weer praten. Nu dat was het eerste verslag van mijn reis, misschien ben ik morgen geheel ontdooid, krijgen jullie het vervolg.

Tweede brief

 Hallo beste vrienden,

Het tweede verslag van mijn trip naar de Ukraine, start als volgt. Nadat ik van de eerste verbazing bekomen was bleek toch nog niet genoeg te zijn, na het avondeten en het nuttigen van de nodige wodka, die ik met genoegen naar binnen slurpte, ook al om dat het ontdooiingproces hierdoor versnelde.

Ik had nog maar net de rugzak, met daarin het elektrische kacheltje afgedaan, en het snoer ervan opgerold, of ineens begon de porseleinen kat die al die tijd roerloos in de vensterbank had gezeten te bewegen, hij bleek met het stijgen der kamertemperatuur ontdooid te zijn. Ik wees Vica hierop, maar die haalde slechts verveeld haar schouders op.

De boterhammen met dik kaviaar waaruit het avondeten had bestaan, en de wodka hadden de uitwerking ervan niet gemist, met andere woorden Ivan had zin en wilde vroeg naar bed, nu dat heb ik geweten.

Of het nu de plaatselijke hobby was knokken met de beer, Vica zich in de Nederlanden had ingehouden weet ik uiteraard niet, alleen gedurende de wedstrijd vrij Russisch worstelen ( zal ik het maar noemen ), heb ik vier keer afgeklopt en breek geroepen, niet dat het veel uitmaakte, dus morgenavond zit Ivan naast de kat in de vensterbank. Op mijn vraag aan Vica of dit normaal was, antwoordde zij dat zij normaliter een muilkorf draagt onder het vrijen, maar bang was mij hier mede af te schrikken. Ik dacht zij maakt een grapje, maar later zou in dit antwoordt een verborgen gruwel naar voren komen. Het zal wel de Russische manier zijn dacht ik, maar ik heb toch maar gelijk mijn leeftijd in de strijd geworpen, dus pas op de plaats voor de volgende avond.

Later in het midden van de nacht werd er gebeld en de politie stond aan de deur. Er was een jongeman verderop in de straat onder verdachte omstandigheden omgekomen. Vica verblikte of verbloosde geen moment, maar zei in haar nachtjapon in de deuropening bij min dertig graden een, voor mij althans, Russische psalm op, en het was over. En wij konden weer gaan slapen, althans; jullie moeten weten dat je slaapt hier met een soort nachtsokken aan onder zeven dekens en een dekbed. Dus het is liggen, klap plat, muil houden en pitten want veel lucht is er niet meer te behalen dan.

De volgende morgen, Vica was als gewoonlijk weer vroeg opgestaan, zij was bezig in haar kookruimte wat in elkaar te flansen. Ik heb mij voorgenomen om maar niet meer te kijken, om redenen dat het kooksysteem dat zij handhaaft, dat voor mij vreemd dan wel verbazingwekkend is.

Het eerste wat mij opviel bij het openen van de keukendeur, was het kookgerei. Ik ging eigenlijk kijken omdat ik Vica hard op de houten keukenvloer hoorde stampen, waarbij zij een niet onverdienstelijk Russisch soldatenlied zong of vloekte, dat kon ik niet zo goed thuisbrengen. Al spoedig kon ik na het openen van de deur de reden hiervan ontdekken. De kat (lees sabeltijger) was er met het vlees vandoor gegaan, en dus zat Vica het beest achterna met een soort bajonet. Wetende dat de nazi’s hier op de Krim verschrikkelijk hebben huisgehouden, strookt het toch niet naar mijn idee om als wraak hiervoor gebruik te maken van een oude moffenhelm. Om hierin dan weer macaroni te koken en deze met een officiersdolk uit deze periode om te roeren. Om ook nog eens een keer regelmatig in de houding te gaan staan en het Russische volkslied te zingen.

Op het moment dat zij een kip doorboorde, met een steek die de killers in de film ”Vrijdag de dertiende” niet zou hebben misstaan, en ik hier een aanmerking over maakte, keek zij mij met rollende ogen aan. Ze haalde de dolk met de bekende beweging langs haar keel, en zegt, ”gnhoposerokko dobbero nietsy kak nato koerst”. Wat zo iets betekent als: “verdwijn uit mijn keuken, anders onderga je hetzelfde lot als hij daar” en ze wees hierbij met de punt van de dolk naar de kip. Ik trok dan ook maar snel de keukendeur weer dicht en schonk mij zelf een extra large wodka in.

Zittend voor de T.V kijk ik nog maar weer eens naar de slag om Stalingrad, wat echter nou niet direct opbeurend is na het keukengebeuren. Deze documentaires worden ongecensureerd uitgezonden en bij mijn derde slok wodka vloog een afgeschoten arm door het kleine huiskamertje van Vica.

Wel mensen, jullie begrijpen dat er met een sabeltijger in huis en een wolfshond in de tuin weinig van een romantisch etentje terechtkomt. Ook al omdat de wolf de gewoonte heeft om, als hij eten ruikt, te gaan staan janken als de hond van Baskervil, waarna Vica steevast haar Kalasnikoff afvuurt om hem het zwijgen op te leggen. Uiteraard schiet zij mis anders hebben wij weer geen Security in de tuin voor de nacht.

Nu lui, dit was het dan weer voor vandaag, morgen weer een dag (hoop ik).

 

Derde brief

Museum

Hallo beste vrienden,

Vandaag is het zondag en deze dag des Heren hebben Vica en ik cultureel doorgebracht. Wij zijn met een plaatselijk te huren vervoermiddel naar de boulevard gegaan, waar we het museum bezochten van de beroemde kunstschilder, Ivan Aivazovsky geb.17 juli 1817 te Feodosia. Deze heeft schitterende doeken nagelaten. De werken worden geëxposeerd in het door hem gestichte museum, werkelijk schitterend.

Daar aangekomen werden wij als het ware opgewacht door de bekende vrouwen van het kaliber van de stewardess, die als suppoost dienst doen. Alleen met dit verschil, dat deze ook nog stalen tanden tevoorschijn toverden als zij spraken. Het nut hiervan werd mij al snel duidelijk; de eerste gebruikte ze om de gekochte kaartjes mee af te scheuren, en de volgende om er onze jassen mee op te hangen. Het viel mij op, dat Vica toch wel wat nerveus was. Maar omdat de schilderijen zo mooi en veel indruk op mij maakten, liet ik dat voor wat het was.

Nadat wij flink wat meesterwerken gezien hadden, te veel eigenlijk om in één bezoek goed te zien, kwamen wij bij twee gesloten enorme deuren aan. Ervoor stond iemand in wat leek op een uniform van een generaal uit vervlogen tijden. Vica gedroeg zich nu erg nerveus en ik dacht dat zij eigenlijk rechtsomkeert wilde maken. Maar niets was minder waar, zo gauw wij bij hen kwamen, omarmde hij Vica en kuste haar op beide wangen. Nadat hij mij vriendelijk had toegeknikt, opende hij de enorme deuren. In stomme verbazing zag ik een grote groep oudere vrouwen in het midden van de zaal, die rondom een sokkel stonden. Daarop stond een ronde glazen stolp van ongeveer 50cm hoog en 40cm in doorsnede. Het eerste wat mij opviel was een soort van muilkorf op een standaard daarin. Toen zag ik enkele goed geconserveerde botten, sommige met gedroogd vlees en het vel er aan. Op de sokkel was een plaquette aangebracht, met daarop een Oudrussische tekst: ”Vertrouw nooit een Divchinka (meisje, vrouw) zonder muilkorf”.

Ik dacht, iets uit de tijd van de tsaar of zo, fout gedacht dus, want zo gauw de groep Vica in de gaten kreeg, was het zoenen met haar geblazen. Waarna zij wederom een kring vormden met Vica in het midden. Dan namen zij allen de volgende houding aan; de rechterarm werd haaks naar voren gestrekt, waarna zij zich met de linkerhand hard op de borst sloegen. Vica verhief haar stem en scandeerde luid haar achternaam, dat nam de hele groep over, en in een canonachtig geheel, waarbij de sopranen de baritons en de bassen overheersten. Ik dacht even dat ik in de Hel van Dante terecht gekomen was. Echter het ritueel was nog maar net begonnen, het bonken op de borsten van de vrouwen klonk angstaanjagend. Het geheel werd begeleid door het klapperen van de roestvrij stalen gebitten. Het klonk als de castagnetten van de dood. Toen zwaaiden de deuren open en de generaal begeleid door enkele anderen zaalwachters kwam binnen. Zij begonnen de welbekende kozakkendans uit te voeren.

Inmiddels leek het of de vrouwen hun hoofd onder het zingen geheel in het rond konden draaien, zoiets als in de film de Exorcist. Toen ik dan ook bij enkelen schuim bij de mondhoeken zag vond ik het tijd om op te stappen. Vica zwelde echter van trots en nu werd alles mij duidelijk, aangaande haar gezegde tijdens het bedavontuur.

Nadat ik haar met wat geduw en getrek naar buiten had gewerkt hoorde ik het achterliggende verhaal. De korf heeft toebehoord aan de verre voorouders van Vica, evenals de botrestanten. Het verhaal gaat dat een betovergrootmoeder van haar vier echtgenoten heeft verslonden, maar men haar nooit heeft kunnen betrappen op deze toch lugubere misdaad. De verering hier bestaat eruit, dat Vica’s betovergrootmoeder zo’n beetje de laatste vrouw was die in opstand durfde te komen tegen een beschonken man. En in verband met de voedselschaarste ze zich ook nog eens nuttig had gemaakt door hen op te eten. Vele vrouwen die hebben geprobeerd haar na te doen, zijn later voor het leven naar Siberië verbannen.

Ik heb die avond maar flink wat wodka genuttigd, want Vica drinkt niet, en ik had gelijk een reden om die nacht op de sofa te slapen. Je weet maar nooit, de moderne wetenschap heeft allang uitgemaakt dat wij allen het DNA erven van onze ouders en dat genen zich in de lijn der familie voortzet, dus vandaar.


Nu, dat was het dan weer. vr/gr vanaf de Krim

Vierde brief

Babka

Beste vrienden,

Hier volgt dan weer een verslag van een mijn bijzondere belevenissen in de Ukraine. Het was een van die mooie dagen, wel koud maar zo dat het zonnetje schijnt, en je tegen elkaar zegt, “kom we gaan een stukje wandelen.”

Vanuit het centrum is het slechts tien minuten naar de boulevard, die van oost naar west loopt, en ongeveer een twee kilometer lang is. Hij is geflankeerd aan de zeezijde met mooie bomen die in deze tijd weliswaar kaal zijn, maar desondanks met hun witte stammen en flinke kruinen een imposante indruk maken. Aan de stadskant, wat eigenlijk de boulevard maakt, staan schitterende monumentale gebouwen. Wij genoten van het lekkere zonnetje.

Wat wil nu het geval, verdeeld over deze boulevard zitten om de tweehonderd meter de zogeheten Babka’s. Dit zijn zeer kleine oude vrouwtjes, die in weer en wind, gezeten op klapstoeltjes, met voor zich een klein tafeltje, waarop een kleedje met drie schaaltjes, grote en kleine pinda’s en zwartgebrande zonnepitten verkopen. Zij gebruiken hiervoor een borrelglaasje als maatje, en voor tien cent koop je zo maatje pinda’s, of zwarte zonnebloempitjes. Ik zei tegen Vica ”koop even een paar maatjes dan neem ik een foto van jullie.”

Na dit gedaan te hebben gingen wij op een bankje zitten om pinda’s op te peuzelen om even, ondanks de kou, te genieten van het zonnetje. Nu moeten jullie weten dat deze boulevard de route is van het ene naar het andere militairen complex. Vica bevestigde dit, omdat er constant groepen van ongeveer vierentwintig jonge soldaten voorbij marcheerden. Nu ja marcheren, je moet je voorstellen dat dit geschiedde op drie kwarts laarzen met afgesleten hakken, dus het was meer een ganzenpas. Maar toch, gekleed in gevechttenues, bontmutsen op het hoofd met de glimmende sterren, die flikkerden in het zonnetje, had het wel wat, een leuk gezicht.

Terwijl wij daar zo zaten kwam er vanuit richting zee, tussen de bomen door, een enorme hond aangerend die rechtstreeks op de Babka afstormde met zijn nekharen overeind en flikkerende tanden. Het bakbeest even groot als Babka zittend, stopte vlak voor haar, om op nog geen halve meter afstand bijtende bewegingen te maken naar haar oude, gerimpelde gezicht. Babka leek zich er niet zoveel van aan te trekken, zij gaf mij meer het idee als was het een gewoon dagelijks ritueel. Maar de hond werd steeds brutaler, gromde vervaarlijk en werd steeds agressiever. Babka haalde een paar keer uit, maar hierdoor ging de hond steeds harder tekeer. Plots klonk er vanuit richting zee een fluitsignaal, de hond stond stil en draaide zich in deze richting. Het was mij opgevallen dat hond een paar ballen buiten zijn achterlijf had hangen, die niet mis zouden staan op de tennisbaan.

En of Babka hier op gewacht had weet ik niet, razendsnel kwam zij overeind. Zij had een stel afgetrapte laarzen aan, waarmede zij hem een punter gaf onder zijn enorme ballen, zodat zijn gejank aardig leek op een luchtalarm uit de tweede wereldoorlog. Zo dacht ik, die heeft Feyenoord nodig, tjonge wat een loeier.

Op hetzelfde moment kwam er achter haar vandaan een enorme vent met ook al weer laarzen, lange dikke jas, grote zwarte snor met daarboven een enorme bontmuts, ik denk dat hij twee meter tien hoog was, een reus van een vent. Hij begon onmiddellijk tegen Babka uit te varen, maar daar deze niet reageerde, werd hij steeds kwader, en plotseling gaf hij haar een harde duw, met zijn onbeschoft grote klauw, zodat Babka achteroverklapte tegen de grond. Toen pakte Brutus haar tafeltje beet en gooide ook dat ondersteboven, ik wist niet wat ik zag, en Vica vloog overeind om hem te lijf te gaan.

Maar dat was niet nodig, alsof het een oefening betrof, kwam daar een groep marcherende soldaten in actie. Zij kwamen aanstormen in twee rijen van zes achter elkaar, als een stormram. Ze sloten de man in, zes voor en zes achter. Eerst kreeg hij een zestal schoppen van achter en toen hij weg wilde kreeg hij een serie van zes op zijn kin. Dat was teveel van het goede en hij ging neer als een blok. En terwijl twee man hem met zijn rug tegen een boom zetten, hielpen anderen Babka overeind, installeerden haar tafeltje, raapten de alom verspreide nootjes op, deden deze keurig in de schaaltjes, knikten tegen ons en vervolgden hun weg.
Ik had met open mond het tafereel gade geslagen. De Brutus, inmiddels bijgekomen en overeind gekrabbeld en wankelend, pakte een dikke stok van de grond en riep zijn hond, die aarzelend op hem af liep. Enorm hard haalde hij uit, het gejank was niet van de lucht.

In het gelid met twee rijen van zes kwamen zij aanstormen, de gemutste hoofden naar voren, de sterren schitterden in het zonlicht. Zes penalty’s van achter en zes punters op de kin, daar ging hij weer voor de tweede keer, nu als een zoutzak. Ook deze groep zette hem netjes tegen een boom aan, knikte tegen ons en Babka, en vervolgde keurig in de ganzenpas hun weg.

Hoe trouw een hond kan zijn, met verbazing zag ik de hond schichtig naar zijn baas sluipen, die zich niet bewoog. Bij hem gekomen begon het dier naar ik dacht, zijn baas te likken. Maar nee, hij snuffelde wat onder de armen van zijn baas en in het kruis, om dan zijn onderlijf naar hem toe te richten en hem midden in het geschonden gezicht te pissen.

In een reflex greep deze de hond vast en probeerde hem de nek om te draaien. Toen dat niet lukte, het beest draaide uiteraard mee, gaf hij hem een opsodemieter. Dat had hij nou net NIET moeten doen, vanuit het niets waren zij daar. En ja hoor, ik stond met een ruk op, trok Vica haar arm zo ongeveer uit het lid, en zei, ”kom op, weg wezen hier”.
Het werd mij allemaal net even iets teveel van het goede.

Vijfde brief

Moord op de Steengroeve partizanen

Beste vrienden,

Hier volgt het verslag van mijn trip naar het oostpunt van het schiereiland op de Krim, naar de stad Kersch. Kersch is gelegen op de uiterste punt van de Krim, waarvandaan men Rusland kan zien liggen aan de overkant, het ligt aan zeestraat die de Zwarte Zee met de binnenzee van Asov verbindt, strategisch gezien een zeer belangrijke havenplaats.

Het was een schitterende dag, zonnetje, lekker warm, de taxi op tijd, dus alles zat eigenlijk mee. Ook hadden wij dit keer een beschaafde chauffeur, die een auto bestuurde waarin meer dan 24 controle-instrumenten op het dasboard geplaatst waren, dus er kon niks gebeuren. Pas veel later merkte ik dat er niet één van werkte.

Daar gingen wij. Vica had moffenkuch meegenomen, rijkelijk belegd met zoute ham en een soort Emmentaler en ze had een fles water en een appeltje meegenomen. Het leek wel een schoolreisje, nu, dat werd het dus niet.

De weg die wij af te leggen hadden zou twee uren gaan duren en dat in een taxi zonder vering, wat natuurlijk al een beproeving op zichzelf is. Toen wij pas een half uur onderweg waren, begon ik al te draaien, om de bloedsomloop te stimuleren en alles weer op zijn plaats te krijgen. De weg was troosteloos, een somber geheel en met veel herdenkingsplaatsen over de tweede wereldoorlog (1940/45), al het landschap dat ik waarnam, was heuvelachtig glooiend, kaal en bruin. Langs de weg treurige bomen, die vol maar dan ook echt vol, met zwarte kraaien zaten. Een decor uit Dante’s Inferno en het leek wel of zij mij duidelijk wilden maken: “Ga terug!” Maar door de zon, die probeerde het geheel nog een beetje aantrekkelijk te maken, drong het niet tot mij door.

Eindelijk kwamen wij aan in de stad Kersch. Nu weet ik niet hoe u het vergaat bij het lezen van die naam, maar ik vind het iets engs hebben. Wij reden door deze typisch Russische stad, grauw en somber, waar zelfs het zonnetje niets kon opvrolijken en we gingen er dan ook snel doorheen.

Vanuit de verte zag ik op het hoogste punt van de rots wat ons doel was, een vuurtoren, kijkend over de Zwarte Zee, de zee van Asov, en aan de overkant Rusland, een betere plek voor waar te nemen is er niet, dacht ik bij mijzelf. Het laatste stuk, om boven te komen op die rotsklip, moest de auto dan ook flink klimmen. Hier op het uiterste en hoogste punt, staat een groots monument, dat opgericht is ter nagedachtenis aan de bevrijding van Kersch. Na een heldhaftige strijd geleverd door Sovjet’s tegen de nazi’s. Langs de weg erheen, is een gedenkplaats voor de omgekomen mariniers van 1940/45, die strijd leverden in de marinehaven en het depot van Kersch, tegen een verschrikkelijke overmacht der nazi’s. De basis werd dan ook totaal verwoest. Zij werden vanuit zee beschoten en door een enorm luchtbombardement bedolven, duizenden mariniers lieten hierbij het leven.

Beneden aan de voet van de klip liggen de resten van een dorp, gebouwd in de vierde en vijfde eeuw na Christus, dat ik besloot eens dichterbij te bekijken. Op zich geen opzienbarende gebeurtenis, ware het niet dat ik mij heel moeilijk kon losmaken van deze plek, hij trok aan mij. Vica en de chauffeur waren al vooruit gelopen, maar ik stond peinzend voor mij uit te staren, plotseling begon het tot mij te dagen. Hier was ik getuige van de niet aflatende en eeuwig durende drang tot vernietiging, die altijd weer door de eeuwen heen terugkomt.  De symboliek van de vuurtoren op het hoogste punt van de klip, wakend over het monument, en de ruïne van een beschaving van eeuwen geleden, voorgoed verloren. Dan de nazi’s, het zei mij, ”kom en aanschouw wat uw verleden vermocht, hoed u voor herhaling”.
Al met al en ondanks het schitterende uitzicht over de zee en het gebergte in de verte, geen aangename plek om lang te vertoeven. Dus gingen wij verder, onwetend, althans ik, wat ons te wachten stond.

Wij reden met een sukkelgangetje naar beneden en op nog geen kilometer afstand, daar beneden in het dal, aanschouwde ik een enorm monument. Het geheel uitgehouwen in het rotsgesteente, voorstellende: links een groep strijdlustige partizanen en rechts toonde het een partizaan met zijn gezin. In het midden van het geheel bevindt zich een soort van enorme nis die de toegang van het geheel bleek te zijn.

Nadat ik enige foto’s had genomen, kwam er uit het niets een mistig figuur op ons af. De man van in de zeventig met een grauw doorgroefd uiterlijk, flets blauwe ogen en een onderbroken donkerbruin gebit dat, indien hij sprak, onheilspellend met idem geur naar voren stak. Hij stelde zich voor als gids en kenner van deze streek. Hij sprak mij – uiteraard in een onvervalst Oekraïens dialect – aan en begon mij breed zwaaiend op de bomkraters rondom het monument te wijzen. Het enige dat ik verstond was partizaan en nazi, dus werd het tijd om Vica in te schakelen. Zij kon het verhaal waar de man een goede vijftien minuten over had gedaan, vertalen in twee minuten. Het kwam erop neer dat dit gebied onafgebroken gebombardeerd was door de nazi’s en er was een hevige strijd geleverd, hoe hevig zou mij later duidelijk worden.

Vica luisterde geduldig en ik was een stapje achteruit gegaan om wat meer frisse lucht te krijgen, ik bekeek ondertussen weer het monument, omdat dit veel indruk op mij maakte en een uitnodigend doch angstig gevoel gaf. Een gevoel van, deel met mij de strijd, lijd met mij, ervaar de duisternis, help mij mijn ziel te ontsluiten. Dat laatste, ziel ontsluiten, ontging mij niet, ontsluiten ? Ik zou er spoedig achter komen hoe erg hier geleden was.

Vica kwam weer met haar simultaanvertaling op mij af, dit keer was de vertaling langer dan de eerste. Of ik zin had in een rondleiding die ondergronds twee uur in beslag zou nemen. Nu, dat leek mij wel wat lang en ook het juiste schoeisel ontbrak mij, dus liet ik Vica vragen of het ook in een half uur kon. Dat kon ook, maar dan zouden wij halverwege het ondergrondse binnen klauteren, begreep ik.

Dus gingen wij op weg over het glooiende terrein achter het monument, vol met bomkraters, en ondertussen ratelde de gids door. Toen kwamen wij bij een grotere krater terecht, die aan één zijde een onderaardse bunker blootlegde, met een ruw gevormd gat. Dit was volgens de gids door de nazi’s geforceerd, het gaf toegang tot het onderaardse gangenstelsel, een steengroeve van drie verdiepingen, iedere verdieping een goede drie kilometer in omvang. Daarin hielden tienduizend à vijftienduizend partizanen zich schuil, die ’s nachts sabotage en aanslagen uitvoerden tegen de nazi’s. Deze wilden het geheel zo spoedig mogelijk vernietigen en kwamen op het volgende idee. Zij boorden van bovenaf een gat in het stelsel en pompten daar zeer explosief gas in. Door een ander groter gat ernaast lieten zij een bom zakken en brachten deze tot ontploffing. Ter voorkoming dat er iemand zou ontsnappen namen zij een zogeheten vuurtank, welke een kanon bezat die een enorme vlam kon spuwen. Zij posteerden deze bij de vermoedelijke vluchtweg en deze deed zijn werk. Hij brandde het beton en de stalen deuren weg en spuwde zijn vlammen naar binnen, op hetzelfde moment dat de bom ontplofte. Op 124 mannen na stierven alle andere Partizanen een verschrikkelijke dood in dit onderaardse bolwerk.

Ondanks de gebrekkige vertaling liepen de rillingen mij over de rug, maar het was nog niet genoeg, er stond mij nog meer te wachten deze dag. Na wat foto’s genomen te hebben gingen wij verder. De gids voerde ons de heuvel af, om bij het punt te komen vanwaar de tank zijn afschuwelijke werk had gedaan en toonde ons de opening die hij in de groeve gebrand had.

Na enig overleg tussen de gids en Vica, vroegen zij aan mij of ik het onderaardse wilde bezoeken. Dat leek mij niet zo’n heel goed idee, maar nieuwsgierig als ik was wat daar aan te treffen, stemde ik er toch in toe en volgde hen naar binnen, ondanks dat hij ons nog even toevertrouwde dat ik de eerste buitenlandse bezoeker was in zeventien jaar.

Binnen in het onderaardse vielen mij de enorme grote ruimte en gangen als eerste op, die er roetzwart geblakerd uitzagen met in de gangen brokken beton van wellicht muren die ons de weg versperden. De gids leidde mij echter bekwaam met behulp van een grote zaklamp door dit alles heen. Hierbij moest ik helaas dichter bij hem klauteren en klimmen, het klimmen kostte hem uiteraard ook inspanning en dit liet een onwelriekende, beetje grafachtige, lucht van tijd tot tijd in mijn gezicht belanden. Hoe dieper in de gewelven wij kwamen, des te angstaanjagender  het werd.

Plotseling ontwaarde ik licht van een kaarsje, ik dacht dat ik gek werd, daar mij net verteld was dat ik de eerste in lange tijd was die het geheel bezocht. Naderbij gekomen bleek het een altaar te zijn, met Russisch opschrift. Op mijn handen en voeten voor kruipend vroeg ik wie dit kaarsje aangestoken had. De gids haalde zijn schouders op, en zei zo iets van: ”Veel, veel, mysterie, veel”.

Ik ging mij steeds onbehaaglijker voelen, maar ik moest voort. De gids klauterde al weer verder en wij kwamen bij een soort volgestorte trap aan die naar beneden leidde. Uit wat de gids vertelde maakte ik op dat dit een trap was naar de onderliggende verdieping en daar was er nog één naar de derde. Deze waren echter door de explosie geheel geblokkeerd met alle gevolgen voor de destijds daar verblijvende partizanen. Dit gaf mij een verstikkend gevoel bij het schijnsel van de zaklantaren. Verder gekomen, klimmend en struikelend, kwamen wij bij een zeer grote, gedeeltelijk ingestorte, ruimte. Ik begreep van de gids dat dit de commandoruimte was waar destijds de strategie werd bepaald. Hier stond de gids enkele minuten stil, lichtte zijn pet, boog zijn hoofd diep en mompelde bij het licht van de lamp een gebed.

Toen de goede man klaar was, begon hij te vertellen. En hoe onwaarschijnlijk het ook moge klinken, ik begreep hem. Er liggen vijftienduizend partizanen onder uw voeten, wij hebben deze moedige mensen nooit kunnen bergen. We weten alleen van de overlevenden dat allen in de onderste verdiepingen waren gevlucht toen het gas kwam en dat er niemand eruit is gekomen. Het was alsof de doden het mij influisterden terwijl hij sprak en wederom hoorde ik ”Help onze zielen te ontsluiten”. Opeens vond ik het niet meer eng in deze omgeving, maar kwam er een hevig verdriet over mij. Ik zag de worstelende mannen in doodsnood naar adem happend, in de gangen onder mij, in hun verloren strijd, daar alles boven hun hoofden was ingestort.

Na terug te zijn geklauterd stonden wij weer in het zonlicht in de krater met de ruwe openingen. Wij klauterden naar boven waar Vica ons op stond te wachten. Dit mijn beste vrienden is geen fictie, maar helaas een ware geschiedenis.

 

Zesde brief

Sudak Krepost 

Beste mensen,

Hier volgt het relaas van mijn trip naar de torens van Sudak. Deze vesting met torens stamt van de vierde eeuw na Christus en heeft oorlogen en woeste tijden doorstaan, dit moest en zou ik zien.

Wij gingen dus op reis. Zij is gelegen in een onheilspellend vulkanisch gebergte, op ongeveer 130 km van Feodosia eveneens aan de Zwarte Zee. Zij heeft de reputatie van mysterieus te zijn, en onheilspellend. 

De reis begon al met een vreemde en onnodige vertraging. Bij de taxistandplaats aangekomen hadden alle chauffeurs, anders zo uit op een ritje, commentaar en haakten onmiddellijk af toen zij de naam Sudak hoorden. Met een smoes dat er een ongeluk op de weg was gebeurd, er was een paardenwagen aangereden op een bergpas. Het paardenspan zou dood over de weg liggen, er was geen doorkomen aan. Uiteindelijk was er dan toch een minder betrouwbaar uitziend figuur van plusminus 2 meter en nog wat lengte en met de breedte van een deur, die het wel aandurfde. Het viel mij op dat hij enigszins sleepte met zijn linkerbeen en dat zijn rechterarm veel sterker en beter ontwikkeld was dan de linker, maar ja de Oekraïne, dacht ik. Voor die prijs wilde ik niet klagen, hij ging dan ook onmiddellijk aan de slag, vouwde een krant enkele malen dubbel, perste deze tussen de bumper, draaide de ijzerdraadwartels nog wat aan om het zaakje stevig bij elkaar te houden. Nadat hij de carburateur had vastgezet en had getankt van het voorschot dat hij vroeg, gingen wij op weg.

We waren nog maar net het plein afgereden, of Serge de chauffeur, pakte het bidplaatje van het dashboard, kuste het uitbundig, draaide het raam knarsend open en liet een enorme boer uit zijn maag galmen. Toen ik Vica die strak voor zich uitkeek ernaar vroeg wat dat inhield zei zij: “He releases the devil.”

Na ongeveer twee uur lijden werden wij tegengehouden door een bergdiender, met zeer korte kromme benen in gigantische laarzen, en een enorme buik opgehouden door een imposante gordel, waaraan een kanon bungelde. Hij hield een waarlijk kinderhandje omhoog, waarmee hij ons maande te stoppen. Nu eerst begreep ik het mankement van onze chauffeur. Hij deed zijn portier een stukje open en remde, met zijn laars door zijn hak stevig op de weg te plaatsen, wat een spoor van rook en vonken achter liet.

Op enkele meters voor de berg, paarden die op het midden van de weg lagen, kwamen wij tot stilstand. Ik dacht, daar gaan mijn torens, echter nu had ik de situatie toch verkeerd ingeschat. De half invalide chauffeur bleek een unicum. Zodra hij uit de auto stapte, weken de woest uitziende mannen, die post hadden genomen voor de paarden vleesberg uiteen. De chauffeur greep het eerste beste dode paard bij de enkels en met een soort rituele ruk, trok hij eerste beest aan de kant. En deze tot mijn verbazing vrolijk opsprong, zijn billen in onze richting spande, en met een flinke scheet, alsof het beledigd was, ervandoor draafde, achtervolgd door zijn baas.

Na dit enige malen herhaald te hebben was er al spoedig een doorgang gecreëerd en stapte Raspoetin zwetend en dampend, al vloekend weer in en gaf gas. Niks aanrijding dus, gewoon ordinair geld afpersen voor de doorgang.

Op dat moment waagde de besnorde bergbeambte om zijn hand vragend naar binnen te steken, onder de kin van Serge. Dat had hij beter niet kunnen doen, nu begreep ik waarom de meeste chauffeurs hier een stalen gebit hebben. Inderdaad, voor het wisselen der banden en om af en toe een flinke knauw uit te delen. Een goede 200 meter verder hoorden wij hem nog schelden. Ik vroeg aan de chauffeur of hij niet bang was dat de bolle ambtenaar zou gaan schieten. Maar hij legde mij lachend uit dat deze nooit het kanon zou hebben kunnen pakken, om redenen dat zijn buik te dik en armen te kort waren.

Vrolijk vervolgden wij onze weg en onze chauffeur Serge begon zowaar een deuntje te neuriën. Ik kreeg het ook een beetje naar mijn zin en na mijn heup weer in de juiste positie gebracht te hebben, begon ik er lol in te krijgen, nu ja, ik durfde weer links en rechts te kijken.
Na de ene onoverzichtelijke bocht na de andere te hebben genomen, wat niet echt bevorderlijk is voor het hartritme gezien het diepe ravijn, doemden na een kleine twee uur de torens op, met op de achtergrond het erg grillige vulkanische gebergte. Ik waande mij in Tolkiens boek ”The Two Towers”, griezelig mooi en onheilspellend; het greep mij onmiddellijk bij de keel. De dreigende macht die zij uitstraalden, aaneengesloten met muren en torens met poortgewelven. Het was alsof het kwaad ieder moment te voorschijn kon komen en in een zwartgevleugelde mist op ons neer zou dalen.

Uiteraard deed ik heel geïnteresseerd, en liet niks merken van mijn visioenen. Bij de poort aangekomen, wilde Serge niet mee naar binnen, hij verkoos het om in de taxi te wachten. Vica en ik gingen samen als enige bezoekers, na betaald te hebben aan een oude vrouw, naar binnen. Nu moet ik toch even eerst de poort die toegang geeft tot het geheel beknopt beschrijven. Na twee immens grote deuren te hebben gepasseerd, kwamen wij op een binnenplaats terecht. Geplaveid met enorme rotsblokken en rondom afgesloten met hoge muren, waar met geen mogelijkheid over heen te klimmen was: deze waren om de twee meter voorzien van taps toelopende schietgaten. De kleine binnenplaats mondde uit in een soort van gewelf, het eigenlijke toegangportaal in trechtervorm, wat zich dus onder de grote toren bevond. Op het moment dat ik mij in het keelgat begaf, dat niet toestond meer dan twee personen tegelijkertijd toe te laten, waarschijnlijk ter voorkoming dat er destijds legereenheden naar binnen konden stormen, overviel mij een ijskoude rilling, met een griezelig effect. Ik keek dan ook onmiddellijk omhoog en staarde enkele seconden in de duisternis van het gewelf, waarna ik Vica maande om maar snel door te lopen.

Nu waren wij binnen de muren en konden nu pas goed zien hoe immens groot het geheel was. De binnenplaats strekte zich van West naar Oost uit over een lengte van ongeveer 1.400 meter. En van Noord naar Zuid een goede 500 meter, waarvan de zuidkant ingebouwd in een bergkam grenzend aan de Zwarte zee. De binnenplaats was, op een enkel klein gebouwtje en een zeer oud kerkje na, leeg. Vanaf het begin van de derde eeuw is zij belegerd geweest, waren het niet de Tartaren uit Mongolië, dan wel de Turken, die uiteraard net aan de overkant zitten. Ook hebben de Romeinen hier huisgehouden, zij kwamen uit Genua met oorlogsschepen.

Vica en ik kwam overeen om eerst naar de kortste kant de Westpunt te wandelen. Op het moment dat wij onze eerste schreden zetten betrok de lucht, en weer kreeg ik het koud. Vica scheen nergens last van te hebben en stapte voor mij uit. Het pad liep tamelijk dicht langs de muren en het verbaasde mij hooglijk om een figuur halverwege de halfronde toren te zien. Naderbij gekomen bleek het een vrouwelijke persoon te zijn, gehuld in zwarte cape die tot op de grond reikte, met een capuchon die geheel over haar hoofd zat. Zij stond met haar gezicht naar een van de torens, met niet meer dan een halve meter ruimte ertussen en bewoog niet. Naast haar op de grond zag ik een kat, of iets wat er voor door moest gaan. Het beest had de kop van een kat maar het lijf van een grote rat met dito staart, waarvan het uiterste puntje haaks omhoog stond en dat trilde als de staart van een ratelslang. Vica, ondernemend als zij is, liep op haar af, met de bedoeling wat informatie te vragen. Toen zij de vrouw op een meter na genaderd was, draaide deze zich om alsof zij op een draaischijf stond. Nu konden wij haar inwitte gelaat zien, de ogen waren flets grijzig en het hoofd was omringd door vlasachtig haar.

Zij strekte haar mouw van de cape uit in onze richting, een hand of vinger kon ik niet waarnemen. Toen de vrouw sprak met een fluisterende stem, was het meeste voor mij volkomen onverstaanbaar, alleen hoorde ik haar duidelijk mijn naam zeggen. Haar mond vertoonde afgebroken gele tanden en een vreselijk stinkende grondlucht kwam ons tegemoet.
Vica het ijskonijn trok mij mee, ik vroeg haar wat dat was geweest en wat dat mens had gezegd. Vica antwoordde: “She is crazy, she lives here.” Ik drong aan en zei dat ik toch mijn naam gehoord had, maar Vica zei: “Many Ivan Gruds Here.” Niet geheel op mijn gemak liet ik het daar maar bij.

Na enkele meters gelopen te hebben, waagde ik het toch even om te kijken, maar er was geen spoor meer van de vrouw te zien. Alsof mijn ogen er naar toegetrokken werden, zag ik plots beweging bij de deuren van de middelste toren aan de Zuidkant. En zonder dat deze opengingen, verschenen daar een twintigtal monniken in donkerbruine pij, die in het gelid schuinsweg de helling afliepen richting het Oosten, waar zich een oud kerkje bevond. Ik draaide mij een halve slag om Vica erop te wijzen, maar toen wij in de door mij aangegeven richting keken, stonden er twee gitzwarte paarden ons met opgeheven hoofd aan te kijken. “Yes nice, two horses”, zei Vica, “Lets go to the other site.”

Zij verbaasde zich er in het geheel niet over dat er eerst helemaal geen paarden binnen de muren waren. Ik begon nu toch echt aan hersenspinsels te geloven. De lucht was inmiddels steeds donkerder geworden. Na een goede 100 meter gelopen te hebben, zag ik in de verte de zwarte cape hoog op de muur. Ik lette op Vica, maar deze reageerde niet, dus hield ik het voor mijzelf.

Na even geaarzeld te hebben zei ik: “Vica, het is eigenlijk wel mooi geweest zo, laten we maar de taxi opzoeken”. Stevig doorstappend liep ik voorop en waren wij spoedig buiten. Toen ik opkeek naar waar ik de vrouw voor het laatst op muur zag, stond zij er nog steeds en leek het als of zij mij wenkte. “Kom Vica, snel joh”, zei ik, “het wordt steeds donkerder.”

Bij de taxi aangekomen zagen wij Serge zijn benen vanaf de achterbank uit de auto steken, snel liep ik dichterbij. Serge lag op zijn rug met het bidplaatje onder zijn kolenschoppen van handen op zijn borst, ik stond stijf. Bij een mondhoek van hem zat een grote vlezige kruisspin, die bezig was een web vanaf de hoedenplank naar zijn borstelige wenkbrauwen te spinnen. Dood, dacht ik en onmiddellijk kwam het in mij op, de bergdiender met het kanon, maar ik zag geen bloed.

Vica, naderbij gekomen, zag het geheel aan en aarzelde geen moment, ze gaf hem een loeiharde schop onder zijn langste poot, waarschijnlijk omdat die het dichtst bij was. Serge kwam rochelend overeind, wreef zich door het gezicht en liet een enorme boer.
Ik vroeg Vica “The brother of the devil “?, waarop zij zei, “No Gas.” Verbaasd vroeg ik, “Gas?”,”Yeah”, ”Wodka Gas!”

Ik kroop snel op de achterbank en vleide mij tegen Vica aan, het bidprentje, dat ik van de grond had opgepakt hield ik stevig vast en ik sukkelde in slaap. Toen de wagen stilstond ontwaakte ik en zag dat wij thuis waren. Ik controleerde snel of ik alle ledematen nog had en wachtte niet op Vica, die normaal eerst door het hek naar binnen ging, vanwege de wolshond, maar ik stormde naar binnen. De wolf keek vanuit zijn hok naar mij, hij durfde niet te blaffen, laat staan grommen, dus ik zal er wel niet uitgezien hebben.

Binnengekomen schonk ik mij een grote wodka in, pakte daarbij een schotel met ansjovis en kaviaar, schopte mijn schoenen uit en liet mij op het bed in de kussen zakken. Ziezo, Ivan Grud is thuis dacht ik, geen torens meer voorlopig.

 

Brief 7

Griep in de Ukraine, Alternatieve geneeskunde ? 



Aan mijn lezers,

Na het verslag van mijn trip naar Sudak Krepost, heb ik helaas niets meer kunnen ondernemen. De reden hiervoor was, dat ik geveld werd door griep, maar deze nu weer te boven ben en dat is niet in het minst te danken aan de goede zorgen van Vica en haar alternatieve geneeskunde.

Het begon allemaal met de waterleiding die kuis verrot was en mede door toedoen van mijn bijdrage eindelijk fatsoenlijk gerepareerd werd. Ik maakte de fout om zonder hoofddeksel naar buiten te lopen om eens te kijken of het al opschoot in verband met het nemen van een warme douche.

Nu had ik al een probleempje met Corry, de extra grote wolfshond, die nog steeds, als Vica en ik naar het hek liepen om weg te gaan, naast ons kwam lopen, zo van, “Gezellig hè, met zijn drietjes”, maar die als Vica even terug moest om bijvoorbeeld een tas of zo te pakken, gelijk heel gluiperig zijn grote gele tanden liet zien, in de geest van “I Got You”. Ook het iedere dag een bot geven, veranderde daar geen moer aan, dat pakte hij heel hooghartig van mij aan, met een blik van, is dat alles gier, wat je missen kan ?

Okee, ik was dus zonder hoofddeksel naar buiten gegaan, Corry de wolf, (overigens een reu en over de naam Corry later meer) lag aan de scheepsketting, dus het kon, en dat is fout geweest. Het was stervenskoud natuurlijk, en ja hoor, ‘s avonds lag Ivan plat met hoge koorts. Vica, helemaal zuster Clivia (zie haar e-mail adres), verzorgde mij uitstekend en zij kwam zelfs met een thermometer aanzetten, die een nadere beschrijving verdient. Want het ding kwam mij in eerste instantie voor als een flink uit de kluiten gewassen timmermanspotlood. Ze stond dan ook met twee handen het gevaarte af te slaan en wilde mij er mee penetreren. Ik vroeg haar het ding van naderbij te mogen bekijken, wat zij na enige aarzeling toestond.

Het apparaat had een kwikbal ter grootte van een flinke vingerhoed en er stonden vijf gradaties op, uiteraard in het Russisch, en ik vroeg haar wat er stond. Zij antwoordde toen, vanonder naar boven aanwijzende: “Ziek-ergziek-halfdood-bijnadood-dood.” “En dat wou jij in mijn anus steken ?” vroeg ik haar. “No problem”, was het antwoord. Mooi niet dus!

Al met al de situatie werd er niet beter op en na een beroerde nacht stond Vica dan ook zeer vroeg op, met een: ” I make you better, with friends”, was zij weg. Na verloop van een half uur was zij terug, vergezeld door drie vrouwen, dik in het bont, met daar onder de bekende jasschorten met rits. Zij hadden een soort van kapok schudmatras bij zich, wat zij naast mijn bed op de grond legden. Eén van hen had twee enorme stalen tanden en een besnorde bovenlip en rookte een pijp, zij was dan ook de leidster van het groepje. De andere twee waren eveneens uitgerust met besnorde bovenlippen en hadden gouden tanden, die zo groot waren dat zij moeite hadden ze binnen te houden. Uit de tas die zij meebrachten, kwamen enkele attributen te voorschijn, waaronder twee flessen. De pijprokende Olga kwam kordaat op mij af en bekeek mij aandachtig, schudde met haar hoofd en kneep mij niet geheel pijnloos in de wang, zo van, “Komt goed, knulletje.” Het verbaasde mij ten zeerste dat zij plots allen in de handen gingen staan te klappen, waaraan Vica lustig mee deed.

Naderhand begreep ik dat het ging om de kou eruit te verdrijven, Olga met de pijp kwam naar mij toe, flinke rookpluimen achter zich latende en ze trok mij met een enkele hand ongevraagd overeind. Een hand die overigens niet zou misstaan aan het plaatselijke beeld van Stalin.

Zij legde een soort van zeiltje onder mij, trok toen resoluut mijn onderbroek uit en keek aandachtig naar mijn oude jonge heer en wenkte de anderen. Die keken Vica aan en begonnen te gillen van het lachen. Ik was te ziek om te reageren en dacht, wacht maar, ik zal jullie nog wel eens wat laten zien.

De pijp streek over mijn hoofd, pakte de fles met olie en begon mij geheel in te smeren. Ik onderging het lijdzaam, ik besefte ook niet zo goed wat er gebeurde, het ging allemaal zo natuurlijk en de koorts speelde me parten. Alleen het feit al dat zij onder het smeren als een schoorsteen rookte, waarbij voortdurend vonken en as uit de kop geblazen werd, welke uiteraard op mij neer daalden, was mij erg vreemd. Pijnlijk, maar niet onprettig en in combinatie met de olie hoorde het waarschijnlijk zo. Pijp draaide mij om als of ik een stuk suddervlees was en begon aan de achterkant, dit beangstigde mij wel wat, denkend aan de thermometer, ik was op mijn hoede.

Inmiddels ging de tweede fles in het rond met uitzondering van Vica, want die drinkt niet. Na verloop van een kwartier hardhandige massage en glibberen in de olie, werd ik met zeil en al door de pijp op het matras gelegd naast het bed. Nu eerst kon ik alle dames eens goed bekijken van onderaf, het eerste wat mij opviel, was dat zij allen korte leren laarzen aanhadden, ook mijn Vica, later zou ik begrijpen waarom.

Toen ik langs de jasschorten omhoog keek zag ik dat een van hen een bh droeg, die zo puntig was, dat hij onmogelijk van stof kon zijn gemaakt wat later ook niet het geval bleek te zijn. Toen haar schort verschoof kon ik duidelijk zien dat hij uit triplex bestond. Waarschijnlijk was haar kleinzoon op de plaatselijke figuurzaagvereniging met dat ding in de prijzen gevallen. Of er nog wat in zat kon ik niet zien, daar de twee piramiden met koorden zo strak waren aangetrokken dat deze geheel in haar vet verdwenen. De andere twee hadden hier geen last van, omdat zij naar alle waarschijnlijkheid helemaal geen bh droegen en het geheel dan ook maar op de eerste buikplooi lieten rusten.

De fles ging weer van mond tot mond en, na even geslikt te hebben, tilden zij gevieren mij bij de punten van het kapokmatras op en begonnen onder het starten van een Russische Ballade, de matras in de lengte heen en weer te slingeren, ik dacht dat ik in de Efteling was beland. Maar het kon nog gekker, het gezang nam enorm in volume toe, en de boog die ik in de matras beschreef, werd steeds hoger. Plotseling stampte zij gevieren ritmisch op de grond en zongen nog harder. Ik was inmiddels mij een ietwat schrap gaan zetten, want het zeil en de olie boden weinig grip.

 Nu even terugkomende op Corry de wolfshond, welke ik elke dag een bot had gegeven. Hij had inmiddels een aardige verzameling opgebouwd van botten, ook wel knekels geheten. Vandaar de naam hem toebedacht door mij, Corry en de knekels. Corry was gewekt door het gezang en was mee gaan doen en wel op zo’n manier als een wolf met een enorme drang in het onderlijf, die in een sneeuwstorm stond te janken op zoek naar een loopse teef.

Het gestamp nam nog steeds toe, harder en harder en het zwaaien eveneens. Ik raakte geestelijk helemaal de kluts kwijt en dacht, daar ga je Ivan, niet door een gijzeling, maar opgeofferd aan een of andere duistere god, de wraak van de dame in het zwart van Sudak Krepost? Ik sloot mijn ogen en kon mij niet meer verroeren, het moest een ritueel zijn van eeuwen geleden.

Plotseling gleed ik met een enorme vaart uit de matras, om met een boog in de aangrenzende kamer te belanden, waar ik met een doodsklap op het weliswaar van tevoren neergelegde kussen neerkwam en onder het neerkomen een flinke wind liet. De dames klapten luid in hun handen, en hoe gek het ook mogen klinken, ik voelde mij stukken beter. Vika mijn lief zei, “Good my darling, bad ghost out your body.”

De fles ging nog een keer in het rond, waarna de meiden vertrokken, maar niet na eerst nog een keer op mijn kruis gewezen te hebben, zeggende “Dobbre, dobbre”, met hun duim omhoog.

Corry hield gelukkig weer zijn smoel dicht en ik knapte zienderogen op en vroeg om een boterham.

Zo zien wij maar weer lui, dat we niet altijd even sceptisch tegenover andere alternatieve geneeswijzen moeten staan. Maar ik nam mij toch voor om voortaan weer gewoon een aspirientje te nemen.

Dit was het dan, en weer niet alles is fictie, veel leesplezier, U allen.
 
 

Achtste brief

Ukraine Butterday, Feodosia Grimia op de Krim

Beste vrienden,

Hier volgt mijn laatste verslag, en naar ik hoop, een wat vrolijker dan het laatste. Het geval wilde zich voordoen dat, toen ik juist zowat klaar was met een immens groot bord met macaroni met bijbehorende dubbele hamburger, een soort van dagelijks gerecht in deze streek, ’s middags rond de klok van vier uur, mijn vriendin Vica opmerkte: ”to night at six o’clock we have a diner party at the home of Ela”, dit terwijl ik net mijn laatste hap naar binnen werkte. Ik verslikte mij proestend en onmiddellijk protesteerde mijn maag evenredig, en ik zei, ”nee, Vica, dat kun je niet maken”, maar dat had natuurlijk helemaal geen invloed.

Het was Butterday, een christelijke feestdag hier, dus commentaar overbodig, en zij vond dit gewoon een hapje vooraf. Het zou ook nog twee uur duren alvorens wij aan tafel moesten. Ik zei maar niets meer en dacht, dan eet ik daar gewoon niet. Aan de andere kant was het zo, dat Vica’s vriendin Ela een schat van een mens is en dat zij zich waarschijnlijk dusdanig had uitgesloofd dat er geen ontkomen aan was om toch een ietwat te nuttigen aldaar.

Terwijl het uur O naderde, begon ik het steeds benauwder te krijgen, daar de macaroni en de nodige wodka’s vooraf, niet wilden zakken en ik een nogal opgezwollen maag had.

Maar zoals te verwachten, de taxi was stipt op tijd, en wij gingen op weg, uiteraard na de rituelen met de hond doorgenomen te hebben (zie eerdere verslagen). Het bakbeest had nog steeds moeite met mij en liet dat dan ook duidelijk merken. Hij had de onhebbelijke gewoonte om misbruik van mijn angst te maken en langs mij heen zich naar buiten het hek te wringen, waarna hij bij alle buren langs ging, om onmiddellijk met opgezette nekharen en luid blaffend honden van de hele straat uit te dagen, zo’n veertig stuks.

Nu, wat er dan gebeurde!, alsof alle hellehonden waren losgebroken. Ik was altijd weer blij als ik in de taxi zat, maar ik was te vroeg blij en die blijdschap sloeg al snel om in paniek. Het had namelijk gesneeuwd en flink gevroren, dus het was redelijk glad mag men aannemen. Maar de chauffeur van de taxi deed alsof er helemaal geen ijs en sneeuw lag.

Terwijl de straten bezaaid waren met kuilen en gaten in de betonplaten, die met stalen punten door verzakking omhoog staken, de weg erg steil omhoog voerde of evenredig naar beneden liep, gebruikte hij de gladheid om de bochten te nemen, met een gangetje van 60 à 70 km per uur op deze onverlichte wegen. Grootlicht voerende tegenliggers of niet, gaspedaal ingedrukt alsof wij achterna gezeten werden.

Zodra wij aangekomen waren bij de flat van Ela, merkte ik aan Vica dat er iets niet klopte. En ja hoor, het ontvangstcomité stond ons op te wachten, Ela, Nina, Loeda, Olga, en de mannelijke partij, Misha, Serge, Anatoly, dus het was helemaal geen onderonsje met alleen Ela.

Heel veel zoenen moest ik ondergaan, ook van de mannen, maar Ivan, breed glimlachend onderging dit alles en het, ”Dobre, dobre”, (goed, goed) en het, ”Da da”, (ja, ja), was niet van de lucht, dus ik ook, ”Dobre, da da, dobre”.

Aldus belandden wij in de huiskamer waar de dis al gedekt was. Nou ja, gedekt, meer afgeladen dus, met krabsalades, rastigay, zelfgebakken brood gevuld met een puree van vis en rijst, borsjt, de bekende Russische rode krotensoep, blini, opgerolde pannenkoek met daarin kwark, waarover zure room, grote gefileerde haringen in hapklare mootjes, warm brood, wijn, dikke plakken kaas, ham, rauwe salades van paprika, tomaat, uienringen en olijven, overheerlijke aardappelpuree met kappertjes, en speciaal voor mij een schotel gebakken vis, een soort van kabeljauw, met patat en heerlijke salade. Op dat moment begon ik plannen te smeden om Vica om het leven te brengen.

Nu moet u zich voorstellen dat de tafel in de lengte langs de zitbank gesitueerd was en aan de andere kant allemaal krukjes van glad en hard formica, zonder kussentjes. Omdat ik de eregast was, moest en zou ik op de bank zitten, kussen in mijn rug, wat ongevraagd achter mij werd gepropt.

Mijn hoofd begon flink rood aan te lopen daar mijn buik en maag aardig in de knel zaten. En terwijl ik maar net boven de tafel uitkwam, verraste men mij met links en rechts een tafeldame, waarvan een het gewicht van ongeveer 120 kilo op de schaal bracht en de ander was rond de 47 kilo. Met, jawel, grote gouden tanden, mooi felrood, uiteraard geverfd haar,
maar schatten van mensen, met ontzettend veel humor. Zonder zelfbeklag, die lachend vertelden, dat zij van ’s morgens zes uur tot ’s avonds zes uur op de markt werkten in weer en wind, ijs en ijskoud, voor één euro per dag en op een goede dag in de zomer maar dan van zes tot negen uur ’s avonds een halve euro meer verdienden.

Inmiddels waren de glazen uitgedeeld en de wodka werd ingeschonken, en dan bedoel ik ook, echt ingeschonken. Nu weet ik niet of dat u wel eens een glaasje gedronken hebt met een Rus, maar dat is echt een ervaring op zichzelf. Zij slaan in een slok de inhoud van een glas van 100 cc, na het bekende,”Nazdrovya’, (proost), in één klap naar binnen, en gaan gelijk weer met de fles rond alsof het spa is.

Ik deed dapper mee, maar naar onze gewoonte kauwde ik er een beetje op en had ik inmiddels een kop als een fluitketeltje. Ook al, omdat de mannen mij ononderbroken aanstaarden, zo van, kijken hoe hij dat doet, althans dat verbeeldde ik mij, of van, is dat nu een Hollander ?

De wodka deed al snel zijn werk en ik lette niet meer op het flikkeren van de tanden. Ik maakte zelfs een opmerking dat ik ze ook gezien had in de James Bondfilm ”GoldFinger” of zo, waar hartelijk om gelachen werd.

De stemming zat er weldra goed in en wij togen aan het eten, ook ik. De hele schotel met vis en patat werd weggespoeld met wodka, wat moest ik anders, en het verstand zat toch al in de fles. Ik had een buik, alsof ik ieder moment naar het plafond zou stijgen, om daar tot het einde van het diner te blijven hangen.

Nu had ik in mijn geestdrift en de sfeer, mijn tafeldame al een paar keer op de dij geslagen en ondanks het betrekkelijke waarnemen onder invloed, geconstateerd dat zij stevige dijen bezat, maar wel een beetje veel zat te draaien met haar bips. Dit wegcijferend, gezien haar geschatte gewicht van 50 kilo, dacht ik aan weinig vlees op de bilpartijen, dus te verklaren. Mijn vrijpostigheid was Vica niet ontgaan en van tijd tot tijd vloog er dan ook een Russische ballade over tafel en een ieder lachte dan luidkeels, ook ik lachte maar mee. Ondertussen ging de fles rond en het ” Nazdrovya” was niet van de lucht. Ik kauwde allang niet meer en deed dapper mee, ondertussen met één oog op de nu zijnde schoonheid naast mij gericht, welke steeds meer op Sharon Stone ging lijken. Op een gegeven moment gleden de handen, van Sharon, onder haar rok, en ik dacht, zo gaat het goed met het diner, toch nog een stripparty.

Dan was daar het moment, met twee handen trok zij iets onder haar rok vandaan. Ik durfde bijna niet te kijken en deed quasi onverschillig, totdat zij naar ik dacht haar slip op mijn schoot legde. Fout, het bleek haar rechterprothese te zijn, haar stevige dij. Ik was verbijsterd en geneerde mij dood, terwijl een ieder plat ging van het lachen. Zelfs zo erg dat door het schudden van de zware tafeldame, Sharon Stone naast mij, nu zonder haar stevige dijpartij, iedere keer zo’n veertig centimeter vrij kwam van de bank. De mannen die in hun lol klappen op de tafel gaven, met handen van ieder een kilo pezig biefstuk, zo hard, dat op een gegeven moment Vica twee uienringen aan haar oren had hangen en een augurk in haar haar.

De fles ging weer rond en er werd gezongen. Ik liet mij niet onbetuigd en zette het welbekende ”Kalinka” in, nu dat was het helemaal; Anatoly een reus van een Rus van 110 kilo ging door zijn hurken en danste een onvervalste Jablochka, de soldatendans. De flat dreunde ervan, toen dan ook nog de dikke dame het Zwanenmeer begon te dansen, zette ik maar de twist in.

Al met al, een geslaagde avond, hoe ik in mijn bedje ben gekomen weet ik niet meer, maar de hond lag naast mij, en Vica in het zijkamertje. Het schijnt ook nog zo geweest te zijn dat wij uit de prothese hebben gedronken en ik werd wakker met een haring in mijn binnenzak. De gastvrijheid van de Oekraïners kan echt niet op en is op zijn minst uniek te noemen en aan te raden.

Dit beste vrienden is mijn laatste verslag. En weet wel, niet alles is fictie.

Ivan Grud

25 juli 2010

Terug naar Verhalen


De elektrische tandenborstel

Het was de verjaarsviering van de Penenkop, en dat moest gevierd worden. Dus de fles ging rond, de afdronk werd met bier geslecht. De meiden aan de Vieux met cola, en omdat er eigenlijk niets te lachen was, vertelde men de enen flauwe mop na de andere, en men schaterde het uit. De clou van de mop was ver te zoeken, maar toch, naar gelang de fles en drankjes genuttigd werden, werden ze wat pikanter en de mop leuker. Tranen biggelden over de wangen en menig druppeltje nestelde zich in het damesondergoed.

De mannen hadden de meeste lol en sloegen zich met kletsende handen op de dijen, zij brulden letterlijk van het lachen. Ook stampte het gehele gezelschap regelmatig op de vloer, al doende hun gelach kracht bij te zetten. Het hele gezelschap deed denken aan een toneelstuk van Harold Pinter, hilarisch vreemd, en vertoonden een wat paranoïde gedrag wat de lichaamstaal betrof.

Boeren, afgedwongen uit de magen der heren en geproduceerd door biergassen en zoute pindaas, vlogen over tafel, en weldra ontstond er een soort van competitie, wie het harst kon boeren. Dan alsof het nog niet genoeg was vloog er op gegeven moment, begeleidt met een enorme boer, een gebit over de tafel. Wie het toebehoorde, dat werd niet direct herkent, ook al omdat de eigenaar zich niet direct melde en het gebit in de bak met chips, welke op de tafel in ruime mate aanwezig, verdween.

Maar dan was daar toch Plofkop die er aanspraak op maakte. Hij viste het vreetmachientje, zoals hij brulde, tussen de chips en nootjes uit, spoelde het af in een halfvol glas met bier en wrong het vervolgens in zijn ingevallen smoelwerk.

“Zuip het nu maar op ook” klootzak schaterde Klaas, “dat is wel mijn glas dooie.” Hierop haalde de plofkop zijn schouders op, “hoezo wil je niet weten hoe je vrouw smaakt ?” Dit was de aanleiding tot een golf van seksistische opmerkingen begeleid met  knipogen en bekken trekken. Iedereen had lol, maar toch was er een dreveltje gezet tussen de twee.

“Het is trouwens niet de eerste keer dat het mijn bek uitvliegt, ik had van de week nog, sta ik dat onderzooitje te poetsen, ik heb er niet veel meer, maar toch.” Nam nog even een flinke slok en vervolgde, “ik gaf het net de veertiendaagse beurt met zo een elektrisch ding, je weet wel, gehad voor mijn sinterklaas, van die oudste, ging de telefoon.” “Dus ik houd dat ding hangend en al trillend in mijn smoel, en neem de hoorn op, nou dat moet je eens proberen, het lijkt wel of ze met een pneumatische hamer je hersens aan het bewerken zijn.” “Zeg ik net hallo, vliegt dat ding uit mijn bek gevolgd door mijn gebit, dwars door de kamer.”

“Normaal niks aan de hand, als die hond van mij niet gek op tandpasta was geweest.” “Wat doet hij, hij neemt mijn gebit in zijn bek, en gaat ervandoor, en dat klote ding lag te rammelen op het zeil.” “Ik er achteraan, vergetend dat ik de telefoon in mijn handen hebt, dus twee stappen en klets, het telefoontoestel op de grond, precies tegen die trillende borstel.” “Toen werd ik helemaal gek, wacht gilde ik naar de hoorn.”

“Wie er aan de lijn was weet ik nou nog niet, maar die heb op zijn minst gedacht, dart er een aanslag met een mitrailleur op mij gepleegd werd.” “Maar ach fijn, die klote hond rende door heel het huis, dus ik er achteraan, breek ik ook nog een keer mijn nek over een bijzettafeltje, ik dacht echt dat ik gek werd.”

“Nou komt het, heb ik hem uiteindelijk klem in de keuken, wringt ik het gebit uit zijn bek, breekt ik het.” “Nou het scheelde weinig of die klote hond had nu ook een prothese nodig gehad.” “Maar ja gelukkig had ik secondenlijm in huis en,” dit zeggende haalde hij opnieuw zijn gebit uit zijn mond en toonde de anderen de gelijmde breuk. Sjaan een goede vijftiger, met enorme tieten, dijen en een kont als een paard gilde het uit, “stop dat smerige ding weer in je smoel, achterlijke viezerik.”

“Weet je, weet je wat pas erg is, als je bezig bent met dat ding en de batterij is op.” Ze keek hierbij de andere dames onderzoekend aan, alsof ze de herkenning er van zocht. Maar niemand reageerde, alleen Moppie, paapse Moppie zoals men haar noemde, kreeg een rood hoofd, en dat was Sjaan niet ontgaan. ”Ja hé, Mop, ben je net lekker bezig laat dat ding het afweten,” ze wreef hierbij zich veel betekenend over haar dijen.” ”Koelere Sjaan, dreunde Nelis,” doe jij het met een tandenborstel ? ” “Ja nou en, weet je hoe lekker dat is, daar kan die leuter van jou niet tegenop.” Wat jij Moppie, vervolgde ze, jij heb er toch ook een, is nie ?”

Moppie had nu een hoofd als een fluitketeltje, en stotterde,” ikke, ikke, nee meid, nee hóór.” “Nee, Moppie gebruikt de kwast van de dominee, opperde Ben.” Een kale vijftiger, die er om bekend stond zijn handjes niet te kunnen thuis houden, als er jonge meiden in de buurt waren. Klaas, waarvan men vermoedde dat hij wel eens in de late avonduurtjes bij Moppie op bezoek ging, nam het op voor haar. “Laat jij Moppie nou met rust, en ga op de uitkijk staan bij de kleuterschool, kale gek.” De toon was gezet, na de lachsessie volgde nu onherroepelijk de confrontatie, welke al snel bij een verkeerde opmerking de agressieve kant uit slaat.

Zoals gezegd de toon was gezet, en het dreveltje deed zijn ronde. “Ja kom, niet aan Moppie, hé Klaas ? “ stookte Nelis het vuurtje nog wat op en keek daar bij de kring veelbetekenend in het rond. “Daar gaat het niet om, maar ze moeten altijd die meid hebben, aldus Klaas. “ “Nou ik niet dus dan,” aldus Nelis, en trok een vieze smoel, “je mag haar hebben hoor en houden, die paapse trut.”

Moppie begon te snotteren, “ze moeten altijd mij hebben,” friemelde wat met haar zakdoekje, dat ze altijd en eeuwig in haar hand had en liep schouderschokkend naar het keukentje. Klaas liep rood aan, maar durfde toch niet veel meer te zeggen. Ook al, omdat Nelis, op zich een gemoedelijke vent, maar dronken snel agressief was, en de hobby had, om dan met agenten te knokken.

“Nou, nou,” probeerde de Penenkop de boel te sussen, hij voelde de bui al hangen en herinnerde zich zijn laatste verjaardag maar al te goed, “laten we het gezellig houden.” “Ja Nelis, moet je weer de Tarzan uithangen ?” in een poging de boel om te zetten naar het vermakelijke, viel de Plofkop hem bij. Maar die opmerking deed het kruitvat ontploffen. Of het onbedoeld was of niet, Nelis kwam nogal wild en dreigend overeind, waarbij hij met zijn lange poten, het toch al niet al te stevige campingtafeltje, finaal onderste boven schopte. Glazen vielen om en op de grond, en de chips, dipsausen en pindaas vlogen alle kanten op. Sjaan die recht tegenover Nelis zat, kreeg het meeste over haar heen, een flinke klodder dipsaus, drank met sigarettenpeuken kleefden aan haar enorme boezem. “Tering gek,” brieste ze, en haalde gelijk uit, en stompte Nelis boven op zijn giechel.

Maar die was wel wat gewend, snoof een keer, als of hij het lekker vond en gaf toen Klaas, die niets meer had gezegd, zo een dreun voor zijn hersens, dat deze met een klap achterover tegen het toch al op instorten staande kabinetje vloog, zo hard, dat alle ruitjes het begaven. “Van mijn moeder, van mijn moeder geweest,” de Penenkop schreeuwde het uit, alsof er een been van hem geamputeerd werd. “Politie, schreeuwde Plofkop, bel de kit, hij is weer gek, ik zie het, ik zie het.”

Maar Nelis had de smaak te pakken, “ja lekker politie, belluhhh.” Greep de Plofkop met zijn grote klauw bij de strot, en drukte hem tegen de grond, en haalde deze zijn smoelwerk door de sausen en chips.

Dit werd de Penenkop te veel, hij pakte de bij lege fles jajum van de grond en sloeg met alle kracht Nelis op zijn kop. Deze sloeg hevig bloedend voorover en waggelde struikelend naar voren. Hij had al gauw het eind van het vier bij vijf groot zijnde kamertje bereikt. Juist toen hij met zijn knar tegen de deur zou knallen, rukte Sjaan deze open, zodat hij al struikelend het portaaltje overvloog, en de daaraan grenzende trap afdonderde.

“Kolere Sjaan, hoorde je die klap ?”, vroeg de Penenkop nog met de fles in zijn hand. “Ja, nou en ?, van mij mag hij zijn nek breken, pleurop met die idioot.” En of er niets aan de hand was, vroeg zij, “waar staat je stofzuiger, schele,” en zette gelijkertijd het tafeltje overeind. “Zonde van je kabinetje, maar misschien kun je er nog glas in laten zetten.”

De boel werd een beetje aan kant geholpen, en “ach ja het was toch weer gezellig Peen,” opperde Sjaan. “Ach ja we weten nu eenmaal hoe Nelis is, knettergek maar een klein hartje.” Ze was nog niet uit gesproken of de deur ging open, en daar stond Nelis. Zijn kop had meer iets wet van een platgetrapte tomaat met ketshup. “Kolere Peen dat was een goeie, wat een harde klauwen heb jij, heb ik nooit geweten.” “Ja, sorry hoor,” stotterde Nelis, “maar je was zo agressief, ik moest wel.” “Maak toch niet uit, ik weet het toch van mezelf, is er nog een neut ?”

Sjaan had een handdoek nat gemaakt in het keukentje, waar Moppie nog steeds zat te mokken. “Kap daar nou eens mee trut, je bent toch ook zo’n trut en je naait toch met Klaas, wat is daar nou mis mee, en je weet hoe Nelis is.” Hierna veegde zij het het bloed van Nelis zijn kop en gaf hem een flesje bier. “Hier zuip op, de jajem is op.” hoe en waarom gaf ze maar geen uitleg aan. “Nou ik ga maar eens zakken,” 

Sjaan woonde twee verdiepingen lager, in het van voor de oorlog daterende pandje. “Was gezellig hoor Peen,” zei ze nogmaals. “Ja ik ga ook maar eens,” zei Nelis, het is mooi geweest, “sorry Peen laat het kassie maar maken ik betaal het wel, o.k.,ouwe pikkebaas.”

Sjaan stond met haar sleutels te morrellen, toen Nelis achter haar opdook. “Sjaan wees nu eens eerlijk, doe je het echt met een tandenborstel ?” “Soms ja,“en schei uit Nelis, maar een goeie leuter is ook nooit weg hoor.” “Nou, nou,” stotterde Nelis, nou ?.” “Wat nou, nou? “ “Kom op dan maar, zeikerd ik heb ook wel trek in een beetje ontspanning na de party en de batterijen zijn ook op.” 

Ivan Grud

23 juli 2010

Terug naar Verhalen

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten