Verhalen Grud 3



In de olie

De man, in de naar olie ruikende overal zette zich naast mij op de kruk. “Zo nu eerst een klets” zei hij tegen de kastelein. Hij veegde met de rug van zijn hand de olie rond zijn mond weg. “Je eerste ?”, vroeg ik hem. “Ja, en het zal wel niet de laatste zijn ook”, mompelde hij, “ik had een extraatje”, ging hij verder, “zelf gedaan, dat wel.” “Maar je moet er maar op komen, toch ?”

Hij was nauwelijks te verstaan, en volgens mij had hij het nodige al op. “Ja een Lucky moet je veelal zelf creëren“, zei ik. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. “Olie verversen, reken maar uit, vier liter maal, hé,?” “Ja dat is geld “, ging ik met hem mee. “Je beste klanten” verzekerde hij mij, ”nooit zeuren, komen nooit terug, staan niet op je klauwen te kijken.” “Leuke karretjes, mogen maar veertig rijden, maar toch.” “Dus je doet alsof ?” vroeg ik verbijsterd. “Ja,hé,hé, slimme.” “Moet je nog wat drinken, kan nu wel”, grijnsde hij.

Ivan Grud

16 januari 2011

Terug naar Verhalen


Duwen

De zucht die zij liet, op het moment dat ze de kruk naast mij bezette, was overweldigend. “Hé,hé, ik zit, wat een pokkenweer, gisteren was het net zo, bah, niks aan, geef mij de zomer maar.” Ze keek mij vanuit een doorleefd gezicht vragend aan, ondertussen friemelende zij in een plastic zakje dat dienst deed als haar portemonnee.

“Kan nog net”, zei ze glimlachend, ”Joop, een pilsje.” “Ja joh, we worden ouder, en dan is dat vieze weer niks hoor.” Zij was het type oudere vrouw, alles dik behalve haar beentjes, een beetje model staande schemerlamp. Ze nam een  flinke slok van haar bier, en zei, “daar knap je van op.“ “Ja, een pilsje op zijn tijd gaat er wel in,” zei ik, om ook maar iets te zeggen.

“Gisteren, man, man,” begon ze weer,” gisteren ben ik toch gevallen!” Ik beleefd nieuwsgierig, “oh ja,hoe kwam dat zo ?” Haar glas was inmiddels leeg en ze keek mij aan, dan liet zij haar ogen op haar glaasje rusten. “Wilt u er misschien nog een van mij drinken  ?”, vroeg ik, heel dom uiteraard. “Ja doe maar,ben er toch,” grijnsde ze mij toe ondertussen haar gebit met haar tong aandrukkend.

“Nee gisteren,” zoals je weet is de straat opgebroken, en moet je over de plankiers en door het zand maar thuis zien te komen.” Ze nam een flinke teug, en vervolgde, “regenen dat het deed, en een onweer, nog erger dan vandaag.” “Dus ik zo dicht mogelijk langs de huizen schuifelend door het zand naar huis, ik kon bijna geen hand voor mijn ogen zien, zo hard regende het.” Ze nam wederom een flinke slok, en smakkend met haar lippen vervolgde ze, “nou ben ik niet gelovig, maar ik bad echt onder het lopen tot de lieve Heer, Oh Heer, breng mij alstublieft veilig thuis.”

Haar glaasje was weer leeg, “nog een ?” vroeg ik haar, geheel overbodig. Ze knikte dankbaar en vervolgde haar verhaal. “Zo schuifelde ik verder, plots lag ik languit op mijn smurf in het zand naast de planken.” Ze vervolgde, “ik kwam overeind, en zittend op mijn knieën keek ik omhoog in de grauwe hemel, en zei,”Nou, lieve Jezus, je hoeft niet te douwen hoor.” Ze grijnsde, “nee toch.” “Ik zat helemaal onder het zand, mijn rok kapot, knie geschaafd, en mijn pols gekneusd.” “Ik had niet eens zo veel gedronken, hé Joop ?” vroeg ze aan de barman.
Ze keek weer naar haar lege glaasje, en ja, “nog eentje ?” vroeg ik haar.

Ivan Grud

16 januari 2011

Terug naar Verhalen


Oud papier

De zo juist binnengekomen oude man met een grote bruine hond, streek deze over zijn oude kop, en zei, “Kruk.” Waarop de  hond zonder te aarzelen op de kruk naast de oude man sprong.
“Dat is knap, “ zei ik tegen de oude baas. “Zo een grote hond, tjonge, dat hij dat kan.” “Ach, hij heeft ook maar een klein plekje op de bok.”
Hij wees naar buiten, naar de motorkerrie die hij voor de kroeg geparkeerd had, en waarop een enorme berg oud papier lag.

“Maar hij is toch ook zo jong niet meer hé? ” vervolgde ik, doelend op de hond. “Bijna veertien, over twee maanden”,antwoordde de oude baas. “Is hij niet een beetje aan de mollige kant ?” vroeg ik hem voorzichtig, om het woord dik maar niet te gebruiken. “Ja, dat mot ook, altijd al geweest,” grijnsde de oude, “bijna zestig kilootjes.”

“Oh, hoe dat zo, heeft dat nut dan ?” vroeg ik hem. “Alles gaat over de schaal, en dan zeg ik tegen Bruno,”Kruk.” “En de weger vindt die sprong iedere keer weer leuk, en ik ook, zestig kilootjes extra, schoon in de knip.”
“Pilsje van mij ?”

Ivan Grud

16 januari 2011

Terug naar Verhalen


Reis Indonesië

1. Aankomst in Jakarta

Na een vermoeiende en vooral lange vlucht van ruim zestien uur, landen wij eindelijk op de Airport van Jakarta, Sukarno Hatta. Het eerste dat mij opviel na het verlaten van het toestel waren de kakiuniformen van gezagsdragers, die rijkelijk waren voorzien van sterren, strepen en balken, alsof zij allemaal individueel een oorlog hadden gewonnen. Nu is dat in deze tijd niet zo heel verwonderlijk meer, daar we het met een beetje praktijk op PC  het allemaal wel voor elkaar krijgen, maar zo als gezegd, alleen op de computer. Nu zijn het ook bijna alleen de uniformen die men ziet, want deze overheersen de drager volkomen. Zij wijzen je ongewild de weg naar de passencontrole, waar gelijk al de corruptie begint. Aziatische reizigers veelal van Chinese oorsprong met nota bene de Indonesische nationaliteit, worden er uitgelicht en meegenomen door een Generaal, er klopt altijd wel iets niet, dat kost geld.

De Nederlanders, die hebben liggen slapen bij het uitrijken van de landingskaarten en deze niet hebben ingevuld of niet hebben, worden stug en zonder uitleg teruggestuurd, zo van zoek het maar uit. De wachttijd in de rij is dan ook heel erg lang. Er is nog altijd een afkeer tegenover Nederlanders, maar dat kan ook niet anders, want dat wordt systematisch in leven gehouden. Het bevrijding feest, ook de capitulatie, met op de televisie, aanverwante Indonesische oorlogsfilmproducties, wordt ieder jaar nog gevierd. Met marcherende geüniformeerde kinderen, voorzien van rood witte vlaggen, het scanderen van Merdekka, is die dagen dan ook niet van de lucht, later kom ik hier op terug.

Maar als je dan alles zo’n beetje hebt doorlopen en je koffer hebt, zie je bij de douane hetzelfde patroon, buitenlanders mogen zondermeer doorlopen, maar eigenvolk en dan vooral weer de Aziatische allochtonen, hun bagage wordt binnenstebuiten gekeerd. En alles, letterlijk alles, wat maar even onder de invoerwet valt, daar worden afschuwelijke hoge bedragen aan invoer rechten voor gevraagd. Wat uiteraard deze stakkers, die na een of twee jaar hard werken in het Midden Oosten, als dienstmeid of wat dan ook, niet kunnen betalen. Dus wordt het oude TV-tje, radiootje, of camera vriendelijk lachend door de Generaals in beslag genomen. Geen enkel pardon, gezien het harde werken, dan wel misbruikt te zijn geweest van de veelal jonge vrouwen, wordt in aanmerking genomen.

Maar dan sta je toch buiten, het eerste dat je ervaart is de klamme warmte, die als een deken over je heen valt. Het is verstikkend, en men begint dan ook onmiddellijk te zweten alsof je zojuist een marathon achter de rug hebt.

Dan wordt het opletten geblazen, want van alle kanten komen ze aan, de koffer belegeraars. De kruier die ze op het karretje gezet heeft en naar buiten gereden, is na het ontvangen van zijn fooi, ijlings naar binnen vertrokken, voorhem zit het er dan op. Dus de volgende fooi-jagers zijn aan de beurt, gadegeslagen door, ja je raadt het al, in andere uniformen, look a like Generaals, die uiteraard hun graantje hiervan mee pikken. Een taxi wordt er dan gewenkt, ook deze geeft weer geld om daar te mogen zijn. Dan, na alles ingeladen te hebben, uiteraard de fooi gegeven, in de hand die je achtervolgt tot op de achterbank, kun je eindelijk vertrekken. Nu dan ben je blij als je zit met de airconditioning aan, dat kan ik u verzekeren.

Van het vliegveld naar de stad gaat over een redelijke met beton afgewerkte tolweg, met aan de beide kanten ervan wat sawa’s, (rijstvelden), in de verte wat krottenwijken, en hier en daar een paar palmbomen, al met al nu niet direct een uitzicht dat een schoonheidsprijs verdient. Daarentegen zijn de billboards kleurig, geen vrouwelijk bloot zoals wij dat kennen, het is uiteindelijk een Islamitische staat, waar de bevolking voor 90% uit bestaat. Weliswaar is het zo, dat men de schitterende spreuk, ”eenheid in verscheidenheid” in het landswapen hanteert, maar wat gezien de huidige ontwikkelingen, het elkaar afslachten van de verschillend geloofsgroeperingen, nooit wordt nageleefd. Dat kan ook niet, want dat staat het geloof niet toe.

Aan het eind van de tolweg een soort welkomstoog met daarop de tekst “Slamat Datang” (welkom), waar je dan onderdoorrijdt. Dan van de tolweg rijden we de stad in en worden direct geconfronteerd met de verkeerchaos van Jakarta, een compleet gekkenhuis.Van alle kanten, en kriskras door elkaar, met het recht van de brutaalste, rijdt alles door elkaar, weliswaar de zelfde kant op, maar toch. Oud tot zeer oud, (lees wrakken), maar ook nieuwe auto’s.

Langs de zijkant van de wegen de rode badjay’s,  (motorfietsen met daaraan een bak voor twee passagiers gemonteerd), sputterend rokend die de meest onvoorspelbare manoeuvres hanteren om toch ook maar op de plaats van bestemming te komen. Het toeteren van alle voertuigen, maar dan ook allemaal, is niet van de lucht. Niet dat iemand zich daar iets van aantrekt, het hoort nu eenmaal zo.

Dan plotseling uit het niets, loopt daar, tegen het verkeer in, een spiernaakte broodmagere man in het midden van de weg. Als het niet zo droevig zou zijn, zou men er hartelijk om kunnen lachen. Maar hier gaat het niet om een stunt, nee, maar om een al gehele verdwazing, voortkomend uit een uitzichtloze sociale situatie, de man wilde gewoon dood.

Ook werd ik nog geconfronteerd met een verkeerslachtoffer, die dood op het midden van de weg lag, het bleek een oudere vrouw te zijn, die met wat kranten toegedekt wachtte tot dat men haar zou ophalen. Een ieder reed er gewoon omheen, geen afzetting of politie, nee rustig laten liggen, en niet kijken.

2. De Trein

 Het centrum van de stad is als een moderne, met brede wegen, veel stoplichten en hoge flatgebouwen. Met toch ook weer hier en daar een krottenwijk die men, indien er voor de grond waar deze op gebouwd zijn, een andere bestemming heeft, met de regelmaat van de klok in brand gestoken worden, daders onbekend. De hotels, zijn zonder meer schitterend, met veel personeel en een entree waar je stil van wordt. Soms speelt er een Gamalang orkestje met huilerig gezang, maar passende bij het geheel, je bent gelijk in Indonesië.

Bedienend personeel in traditionele Java kledij brengt, na ingecheckt te zijn, glimlachend de koffers naar je schitterende kamer. Het eten is zoals je dat mag en kunt verwachten van de Indonesische keuken en indien men er van houd, een verrukking.

Ik had mij voorgenomen om het allemaal zo intens mogelijk te beleven. Ik besloot dan ook, de volgende dag met de trein naar midden Java te gaan. Om een bezoek te brengen aan de beroemde Burubudur, in de buurt van Yogyakarta. Het tempelcomplex ter ere van Budha in het jaar 1300 gebouwd, met zijn enorme klokvormige Stupa’s waarin een Budha gezeten. De Stupa’s zijn voorzien van ruitvormige openingen, waardoor men dan naar binnen kan rijken, zodat men dan de daar zittende Budha kan aanraken, dit een waarborg zou zijn voor levenslang geluk. Nu dat geluk zou ik wel nodig hebben, zo zou later blijken.

Na navraag te hebben gedaan in het hotel, aangaande de dienstregeling van het spoor, vertelde men mij dat het zoveel beter was om per touringcar naar het wereldwonder toe te gaan. Eigenwijs als ik was en ben, wist ik het beter, ook al omdat ik wat wilde zien en meemaken, nu dat zou ik. Ik deed dan ook maar niet moeilijk toen men mij vertelde dat het Ramadan was.

Men vertelde mij dat, in deze tijd van het jaar, zeer moeilijk is om te reizen per spoor, omdat hele families naar midden Java reizen, zodat er praktisch geen kaartje te krijgen is. Indien ik toch wilde gaan, dan moest ik ’s nachts om twee uur op het station zijn, voor de trein van acht uur diezelfde ochtend.

De taxichauffeur keek mij hoogst verbaasd aan, toen ik hem vroeg mij naar het station te brengen, het ”kurang bagu’s”, (niet goed), werd door mij uiteraard niet verstaan, nog begrepen, om dat ik het niet wilde begrijpen. Dat loste zich vanzelf op bij aankomst van het station.


Ik stond, of liever gezegd zat perplex, bij aankomst in de taxi. Honderden, ja zelfs misschien wel ettelijke duizenden mensen, waren allen drukdoende voor het station. De Badjay’s en Bedjak’s, (fietstaxies), waren met honderden op het plein aanwezig, later zou ik horen dat tussen dit gewoel, de dieven en rippers hun slag wisten te slaan.

De chauffeur welke ik van een goede fooi voorzag, regelde eerst een oppas voor zijn taxi, hij liep daarna met mij mee het station in. Het lukte hem om met wat extra geld, onjuist maar zeer westers uiteraard, om voor mij een kaartje te kopen. Ik bedankte de man, die ijlings naar zijn wagen terugkeerde in de hoop deze nog in goede staat terug te vinden.

Dan ging ik voor de ticketcontrole in de rij staan. Wat voor een rij, meer dan twee uren zou het duren voordat ik naar binnen kon en het perron op. Het was inmiddels al bij vieren geworden, dus het schoot aardig op, dacht ik dus, de trein zou immers om acht uur vertrekken. Ik maakte het mij zo comfortabel mogelijk, door op de betonnen grond te gaan zitten met mijn rugtas tussen de benen geklemd, met de rug tegen de muur van een gebouwtje dat er stond. Ik had eigenlijk ook geen andere keus.

Het werd een nachtmerrie, het gebouwtje was het enige toilet van het hele perron. De lucht was verschrikkelijk, alsof men direct zijn behoefte op mij losliet. Ik moest daar weg, maar waar ik ook keek, nergens was er plaats. Overal lagen of zaten mensen in groepjes bij elkaar. Soms waren zij aan het eten en leek het perron dan ook op een betonnen park, alwaar men vrolijk keuvelend de picknick hield. Dit moest ik nog vier uur vol houden begreep ik.

Nu ook dat was mis gerekend. Ik begreep het al niet dat de mensen niet onrustig werden. Zij begonnen zo langzamerhand hun picknickspullen op te ruimen, daar de klok toch al aangaf dat het half acht was. Ook rolde er nog steeds geen trein het station binnen. Dat werd dus tien uur, leeg? Niet op zijn minst. Ik begreep het niet, moesten al deze mensen in die halfvolle trein ?

Gewapend met een paar honderd Rupia en mijn kaartje in mijn hand, ging ook ik maar de strijd aan. Ik worstelde mij naar een, naar ik aannam conducteur, gaf hem mijn kaartje met de Rupia’s, wat wel resulteerde in een vrijbaan, vraag niet hoe, maar in tien minuten zat ik in de trein. En, op de op het kaartje vermelde plaats.

Immens blij verlost te zijn van de lucht van enkele honderden uitwerpselen, was ik even gelukkig, maar dan ook maar even, wel te verstaan. De trein stroomde vol tot overvol, overal zaten, stonden, lagen mensen. Op het dak, zou ik later zien, in de passage tussen de treinstellen, geiten, kippen zaten op schoot, alle ruimte was bezet.

De Indonesische mensen zijn rustig, gelaten, zonder agressie. Maar wel in hun eenvoud ook, voor ons westerlingen, ongemanierd. Zo schromen zij niet in de trein op de grond te spuwen, en het zich zo comfortabel mogelijk te maken. Of dit nu ten koste van de medereizigers gaat, wordt niet gezien als dusdanig, nee, het is allemaal gewoon.

Ik vroeg mij af wat mij nog allemaal te wachten was, elf uur, we stonden nog steeds in Jakarta. Maar dan, daar klonk het fluitje van vertrek. We gingen, onvoorstelbaar, het geheel zette zich in beweging.

 

3. In de trein

Nadat wij het station uitgerold waren reed de trein zeer traag door Jakarta. Wij stopten nog enige malen, waarom, ik zou het niet weten. Of het zou moeten zijn omdat het hele traject uit een enkelvoudig spoor bestaat. Ook was het zo dat de trein soms zo ver overhelde, dat ik het idee had hij ieder ogenblik om zou donderen, wonderbaarlijk genoeg gebeurde dat niet. Omdat ik bij het raam zat, kon ik alles goed overzien. De onophoudelijke krottenwijken langs het spoor waar de ellende en armoede van afstraalt, liet een  onaantrekkelijk uitzicht zien, maar het ergste moest nog komen. Als wij aan de rand van de stad rijden, zie ik daar de wijk Kelincing liggen, een krottenwijk met duizenden bouwvallige huisjes met daken van golfplaten, plastiek en platen van hout. De wijk die gebouwd is boven een moeras, is zo vreselijk armoedig dat ik mijn ogen niet geloofde. Later zou ik vernemen dat hier de meest vreselijke ziekten voor komen, overgebracht door ratten die tyfus verspreiden, en een zeer dodelijke Jamuk (mug), herkenbaar aan een geelgestreept lijf. Kinderen en ouderen gestoken door dit afschuwelijke insect, zijn meestal niet meer te redden.

Maar we rolden verder, na een goed uur verlieten wij de stad, het begon al wat landelijker te worden. De warmte in de trein nam ook gestaag toe, daar de Indonesiërs het niet zagen zitten om een raam open te draaien, vermoedelijk waren zij bang voor tocht. De ventilatoren, waarvan drie in totaal aan het plafond, gaven eerst nog wel wat verkoeling, maar omdat alles dicht zat, verspreiden zij later nog enkel warme lucht. Ik vroeg mij af hoe of dat het verder zou gaan.

De man die naast mij zat, probeerde een gesprek in het Engels met mij aan te knopen, maar dat lukte niet. Dat ik redelijk het Bahasa Indonesia, (Indonesische taal), machtig ben, had ik nu geen zin in om hem dat te vertellen, dus ging hij maar zitten slapen. Nu zult u zich afvragen, waarom dat ? De vriendelijkheid van de Javanen, is mijn ervaring, gaat gepaard met een kinderlijk ongeremde nieuwsgierigheid. Vragen als, bent u gehuwd, hoeveel kinderen, hoe oud is u vrouw, waar komt zij vandaan, was zij Kadis (maagd), hoelang bent u getrouwd, kinderen van u zelf ? Hebt u werk, hoe oud bent u, wat zijn u inkomsten, waar woont u, heeft u meer dan één vrouw, bent u moslim, nee, wat dan, geen geloof, óh, dan bent u communist. En ondanks de vriendelijke glimlach die bij het bijna onbeschofte vragen vergezeld gaat, had ik daar nu even geen zin in.

Het uitzicht werd steeds aantrekkelijker, echter met weinig afwisseling, rijstvelden en nog eens rijstvelden, met af en toe een Kampong, (dorpje). Maar het was allemaal nieuw voor mij, dus ik hield het wel vol. Het had trouwens ook wel iets, de ploegende mannen met het typische grote rond gevlochten Javaanse hoofddeksels als beschutting in de brandende zon. Zij liepen tot aan hun knieën in de drassige grond, achter de door karbouwen getrokken ploeg, waarachter de witte reigers in de vers getrokken vore naar insecten zochten.

Het landschap was oneindig uitgestrekt en vlak, ik begreep dat dit het noorden van Java was en dit waarschijnlijk zo zou blijven, tot de stad Ciribon.

Het is onbegrijpelijk hoe tolerant en verdraagzaam de mensen onderling zijn, ondanks het overvolle gangpad met ieder plekje bezet, geen ongetogen woord, noch duwen of trekken aan elkaar. En als er al iemand naar het toilet moest, was het een amusant gezicht, om redenen dat deze zoveel capriolen uit moest halen en dat onder hoge nood. Maar ook ik zou toch ook eens moeten.

Dan rolden wij het station van Ciribon binnen met, jawel, weer honderden mensen op het perron, die allemaal werden meegenomen, hoe? Ik weet het echt niet, maar toen de trein weer vertrok was het perron, op de verkopers van water en gedroogde bananen, sigaretten, de bekende kruidnagel saffies, (kretek), weet ik wat al niet meer, leeg.

Nu zou het spoor afbuigen naar het zuidoosten. Ik verwachte een meer afwisselend landschap. En inderdaad het begon na enige tijd toch aanzienlijk te veranderen en reeds doemde  in de verte eerste bergen op. Een schitterend gezicht, ik vergat op slag de tragedie van het station in Jakarta, hier had ik voor geleden.

Hoe verder wij vorderde werd het landschap steeds mooier. Het is werkelijk niet te omschrijven de pracht die men tegenkomt. Schitterende terrassen met rijstbouw tegen de berghellingen, met in de dalen palmplantages. Ook plantages met rubberbomen passeerden wij, bomen met een witte bast, waaruit door in de stam inkepingen te maken het latex in blikjes druppelde. Ravijnen werden genomen over immens smalle bruggen, die zo hoog zijn dat de rivier in het dal slechts een glinsterend lint is. De kleur schakeringen in het groen, zijn als flonkerende smaragden, nu eerst begreep ik de uitdrukking, De Gordel van Smaragd.

Dan komen wij aan in Purwokerto, de eerste grote stad in het oosten van midden Java. Hiervandaan is het slechts een steenworp afstand, naar het prachtige midden in de bergen gelegen vakantieoord Batu Raden, (de koningssteen).

Ik besloot hier de trein te laten voor wat het was en omdat het inmiddels al middernacht was, nam ik de eerste beste taxi naar een hotel.

4. Baturaden

Het hotel was, net als de meeste hotels in Indonesië, uitstekend. Men weet echter wel de prijs te vragen, zeker als men ’s avonds laat aankomt en eigenlijk nergens meer terecht kan. Maar dat nam ik maar voor lief, blij als ik was heerlijk te kunnen douchen en een bed te hebben.

De volgende ochtend besloot ik na het ontbijt, dat uiteraard uit nasi goreng met een spiegeleitje bestond, per taxi naar het schitterende Batu Raden te gaan, een soort kuuroord midden in de bergen. Daar ik de chauffeur aansprak in het Indisch, lukte het mij, om een ritprijs overeen te komen, dus verwachte ik geen verassing achteraf. De wagen had airconditioning dus veel last van de warmte zou ik niet hebben, hij zat ook nog redelijk in de veren. Nu moet ik erkennen dat de broeierige warmte zoals in Jakarta (west Java), hier in het oosten, veel en veel verdraaglijker is.

Juist wilde wij wegrijden, toen er een lange kalende jongeman voor de wagen stapte van in de veertig, die vragend zijn hand opstak. Ik vroeg de chauffeur te stoppen en opende mijn raam. De man stelde zich keurig voor als Peter, een Nederlander, die net als ik in zijn eentje door Java trok, hij vroeg of ik soms naar Baturaden ging en of hij dan mee mocht rijden, ik zei hem in te stappen. Na zijn rugzak in de kofferbak naast die van mij te hebben gedeponeerd, nam hij plaats op de achterbank.

5. Peter

Peter was een gezellige reisgezel met veel interesse voor alles wat wij tegen kwamen, een stevige prater. Hij vertelde mij dat hij al meer dan negen jaar in Indonesië woonde, verschillende vriendinnen heeft gehad, soms gehuwd. Zelfs met één slechts drie maanden getrouwd was geweest. Ook vertelde hij mij gedurende de rit, hoe en waarom het een en ander niet lang had geduurd. Er waren verschillende oorzaken, maar de meest bizarre situatie, zo het mij voorkwam, was toch wel de Javaanse waar hij drie maanden mee getrouwd was geweest. Hij vertelde mij dat het aanvankelijk een innemende en lieve vrouw was geweest. Veel jonger dan hij zelf, maar toch, een schat van een meid. Totdat hij eenmaal zijn intrek bij haar genomen had en zij opmerkelijke buien van vreselijke jaloezie vertoonde. Deze aanvallen gingen zo ver dat zij enkele malen een aanslag op zijn leven uitvoerde. Hij had het meegemaakt dat zij, zonder enige vorm van aanleiding, hem geprobeerd had door een groot slaapkamerraam te duwen en, wel zo onverhoeds van achter, dat hij zich ternauwernood staande wist te houden. Hierna, zo ging hij verder, kwam dan de gebruikelijke huilbui en dan werd alles weer met de mantel der liefde bedekt, maar het ging door.

Het tweede en zo u wilt ergere, gebeurde toen hij met familie in de trein zat naar midden Java voor een bezoek aan Yokjakarta. Na wat gegeten te hebben in de restauratiewagen, waar de bediening uiteraard door een lieftallig meisje werd gedaan, die vriendelijk lachte toen hij haar om een biertje had gevraagd, barste inwendig de bom bij de Javaanse. Peter, zich van geen kwaad bewust, ging na verloop van tijd het toilet opzoeken. Omdat het druk was moest hij even op zijn beurt wachten. Dat is waarschijnlijk zijn geluk geweest. In de sluis tussen de twee treinstellen bevonden zich de toiletten. De deuren staan hier wijd open, om zoveel mogelijk frisse wind naar binnen te krijgen. Hij had haar niet zien aankomen, maar voelde in zijn rug een harde duw, met de bedoeling hem uit de trein te werken. Het scheelde maar weinig of hij was uit de trein gevallen, de andere wachtende wisten dat echter te voor komen, en hielden de heftig worstellende en gillende Javaanse stevig vast. Na verloop van tijd gaf ze te kennen weer zichzelf te zijn, en nadat het rapport van de conducteur was opgemaakt, mocht ze weer gaan zitten met Peter, ook al omdat hij geen aanklacht wilde indienen.

De laatste keer deed de das om, vertelde hij mij. Zij had iets uitgevogeld om in een keer van hem af te zijn, een elektrisch ongelukje. Het was wel tevens de laatste poging, want hierna besloot hij haar te verlaten.

Het ging als volgt, hoe ze er op gekomen is tot op heden voor hem nog altijd een raadsel. Het was vlak voor de kerstdagen. Daar Peter christen was besloot zij, hoe lief, om een kerstboom te kopen, om een beetje aan kerst te doen, het kon net wel, in het overwegend Islamitische Indonesië, maar toch, heel attent van haar. Nu had hij in Jakarta in huis tegels op de vloer, nepmarmer maar mooi en goed schoon te houden. Niet dat mevrouw dat zelf deed, nee daarvoor had zij een Bibi (dienstmeisje) in huis, een leuk meisje van even achttien jaar, door haar zelf aangenomen nota bene. Fout, want het dienstertje had de gewoonte om wel eens vriendelijk te lachen tegen Peter.

Dus werd de vloer eens extra onder handen genomen, door haar zelf, met het meisje, achteraf vond Peter dat wel vreemd. Tijdens het boenen van de vloer, wat met rijkelijk veel water gedaan werd, had hij, Peter zitten lezen. Hij vermoedde niets toen hij werd gevraagd, om eens naar de staande marmeren schemerlamp te kijken. Daar had zij net een nieuwe lamp in gedaan had en deze wilde niet branden. Peter was over de natte vloer blootsvoets naar de lamp gelopen en had deze schuin naar zich toe getrokken om de lamp nog wat aan te draaien, daar dat het euvel wel zou zijn, zo dacht hij. Op het moment echter dat hij de lamp stevig beet had, een loodzwaar en onooglijk ding, deed mevrouw, zonder waarschuwing vooraf, de stekker in het stopcontact. Peter had staan te dansen als een sidderaal, waarbij zijn handen zo verkrampten, dat hij de lamp niet los kon laten. De Javaanse keek het geheel onbewogen aan, zonder enige actie te ondernemen. Het was aan het geringe watt percentage te danken dat de hoofdzekering het begaf en niet Peter.

Hij hield zich in en reageerde niet, en aanvaarde haar excuses, maar zijn besluit stond vast. Onder het optuigen van de kerstboom, liet hij haar nog het een en ander kopen in het winkelcentrum, wetende dat zij voorlopig niet terug zou zijn. Zodra zij echter weg was, pakte hij zijn koffer en is nooit meer terug gegaan. Het huwelijk had net geen drie maanden geduurd.

Hij had hierna in hotels gelogeerd, waar hij echter nooit langer dan een etmaal kon blijven. De reden hiervoor was dat hij had vernomen, dat zijn lieve vrouw wat rippers op zijn huid had gezet die, uiteraard tegen betaling, hem wel even al dan niet een kopje kleiner, terug naar huis zouden brengen. Dus was hij gedwongen om steeds te verkassen.

6. Nederlanders vind je overal

Inmiddels waren wij goed opgeschoten en zagen wij het gebergte van Baturaden in de verte opdoemen. Aangekomen was het eerste dat wij deden, een goed hotelletje op zoeken, wat echter geen enkel probleem bleek te zijn. Wij troffen elkaar in het restaurant en onder het genot van een heerlijk glas koud bier, besloten wij om het kuuroord eens nader te gaan bekijken.

Er moest uiteraard een kaartje gekocht worden, maar dan mocht je ook naar binnen. Net na de controle staan de bekende kraampjes met wat souvenirs en andere wonderbaarlijke snuisterijen. Zo was er ook een jonge vrouw die de voorkeur had om een zwarte schorpioen te liefkozen. Zij had een plastic teiltje voor haar staan met tientallen van die levenden engerds. En alsof hij ieder ogenblik in een prins kon veranderen, pakte zij er steeds een uit. Ja, het ging zelfs zo ver dat zij het, volgens mij toch wel gevaarlijk beestje, kuste. Dat zijn broeders en aanverwante familieleden in plastic waren gegoten, om aldus als sleutelhanger te fungeren, zat zij kennelijk minder mee. Deze werden dan ook te koop aangeboden. Verder was het oord werkelijk schitterend, met een hangbrug, die heel hoog de verbinding vormde tussen twee bergen en waaronder wij een schitterende waterval zagen die dan weer in een meertje stortte, waarin wat enorme rotsblokken. De lokale jeugd had zich, al dan niet met toestemming, de volgendeattractie toe geëigend. Indien de bezoekers het verkozen om wat muntjes in het water te gooien, doken zij van grote hoogte van het rotsblok naar beneden, om vervolgens even later het muntje triomfantelijk omhoog te houden. Een aardige verdienste, daar er altijd wel bezoekers waren die niet één muntje, maar een handvol in het water gooiden. Deze werden uiteraard door de minderbegaafde duikers, die zwemmend afwachtten, opgedoken.

We besloten om maar niet het pad, dat langs de vulkaan liep naar de warme zwavelbronnen, te beklimmen, maar dit voor de volgende dag te houden. Peter stelde voor om nog maar wat te drinken voor het avondeten dat er eigenlijk niet was, want men kon ieder uur van de dag de lekkerste Javaans Indische maaltijd bestellen.

Maar allee, zo gezegd zo gedaan. We betraden het eerste nabij gelegen restaurant. Hier ontmoeten wij een echtpaar uit Nederland, hij was oud KNIL soldaat, en zij een notoire drinker. Loes en Roland uit Rotterdam, verschrikkelijk leuke mensen, die liever een borrel hadden dan een kom thee. Roland vertelde dat hij leuke herinneringen en minder leuke aan Indonesië had. Hij wilde dan ook wel het een en andere kwijt. Loes, die al aardig wat op had, viel hem iedere keer in de rede met de woorden: “ja pik maar dat is allemaal verleden tijd, geniet nu maar van het heden.” Een waarheid waar niemand omheen kon.  

De jonge kelner die nauwelijks tijd kreeg om de fles whisky in de koeler te plaatsen, begreep er al helemaal niets van. Met ogen als schoteltjes keek hij steeds meer verbaasd naar het echtpaar dat na verloop van tijd aardig de hoogte begon te krijgen en ons aanspoorde om toch maar vooral door te drinken, anders werd het drankje zo warm. Omdat ik zelf met Peter bier dronk, konden wij het stel goed bijhouden, door af en toe een rondje over te slaan.

Omdat wij voornemens waren om wat te eten, besloten wij dat gevieren te doen. Nu weet ik natuurlijk niet of dat u de kunst verstaat om uw soep weg te spoelen met een pure whisky, ik en Peter niet, en ik denk  u ook niet. Voor het echtpaar was het echter geen enkel probleem, zo leek het. Het zal wel zijn voordeel hebben gehad, daar Roland de leiding nam bij het bestellen van de soep vooraf. Hij bestelde Sop kaki Gambing, letterlijk (Geitenpoten soep), Ganbing, (geit) wist hij nog wel van de stokjes met vlees, saté, en zij Loes ging akkoord met geitenvlees in de soep. Zij had er dan ook in het geheel geen erg in dat de poten van de geit werkelijk in de soep zaten, met hoefjes, teentjes zo u wilt, er nog aan, de Whisky deed zijn werk in deze.

Roland deed of hij nooit anders had gegeten en kloof de hoefjes af of het een varkenspootje betrof. Nu moet ik toe geven dat wij zelf, Peter en ik, het niet veel beter gedaan hadden. Ik had sop ayam besteld, (kippensoep), dat eveneens in een keurige witte soepschaal werd opgediend. Maar toen het serveerstertje het uit begon te serveren zag ik, tot mijn verbazing, twee lange nekken met kippenkoppen snavel en al, boven de soep uitkomen, alsof er twee futen in de soep rondzwommen. Ik zei maar niets en deed of ik het allemaal gewoon vond, echter wel voor de fuut bedankend.

Het ene verhaal ging na het andere ging over de tafel. Zo vertelde Roland dat hij het had meegemaakt dat een van zijn kompanen zich had willen uitsloven. Hij was gedurende zijn diensttijd in Biak, New Guinea, nu Irian Jaya, in een immens hoge klapperboom geklommen. Het ging allemaal goed, tot hij de hoogte bereikte net onder grote groene palmbladeren en hij zich bezig ging houden met het losdraaien van een klapper. Maar hij vergat hierbij de gulden stelregel die luidt, een handje voor de baas en een voor mij zelf. Het gevolg was dan ook dat hij naar beneden donderde en voor dood op de grond voor de verbijsterde mannen bleef liggen. De nu alom bekende reanimatie procedure was in die tijd nog niet zo bekend. En dan nog, om nu voor het een maat van je mond op mond te beademen waren volgens Roland nu niet direct vrijwilligers te vinden, omdat de bewusteloze boy, nu niet direct als fris en goed tandenpoetsende bekend stond.

De hospik, die na verloop van enige tijd aan kwam sukkelen, wist er ook niet goede raad mee en hij besloot om maar een canvas drager te gaan halen. Dat duurde nog al even, inmiddels stond er een grote groep inlanders rondom de gevallene. Hierbij was ook een oude oma van, naar Rolands schatting, minimaal negentig jaar en deze wist wel raad. Nadat alle andere omstanders haar aanspoorden, stroopte deze haar Sarong op tot boven het gerimpelde kruis, meer was niet nodig daar ondergoed hier ontbrak. Vervolgens ging zij met gespreide benen boven het gezicht van de gevallen soldaat staan. En na het fluisteren van een onverstaanbare spreuk, piste zij met een enorme straal de boy in zijn smoelwerk. En dat had effect, hij begon te happen en te slikken, opende zijn ogen groot als schoteltjes, alsof die nimmer meer dicht konden, stiet een kreet en vloog overeind.

Alle mensen klapte luid in hun handen, een ieder prees oma’s Kuna Kuna kunst, (Indische Black Magic). Oma,  die breed grijnsde en drie maal zei, terima kasie ( dank je wel) waarbij een grote bruine tand, die nog resteerde in de onderkaak, gevaarlijk naar buiten kwam. De soldaat heeft tot het eind van zijn diensttijd de bijnaam van zeikkop gehouden. Maar hij heeft wonderwel geen ernstige gevolgen overgehouden van het klim avontuur.

Er werd nog een rondje besteld en Loes, die steeds meer dronken werd, klaagde tegen de ober over een vlieg. De jongeman knikte beleefd, alsof hij het verstond, haalde twee keer zijn witte armdoek door de lucht en nam weer plaats achter de bar. Ik hoorde hem zeggen tegen het dienstertje, dat die Orang Blanda, (Hollanders), voor dit geld geen Kalongs, (vliegende honden) konden verwachten.

7. Een bijzonder kind

Ook Peter had een mooi verhaal over de periode dat hij wederom met een Javaanse gehuwd was geweest, de tweede in een lange reeks, maar uit dit huwelijk waren wel kinderen geboren en wel in Karawang west Java. Het geval wilde dat zijn eerst geboren dochter na haar geboorte, op traditionele wijze geheel werd ingesnoerd in lappen, waarbij de armpjes en beentjes strak naast het lichaampje werd vastgebonden, in het zelfde coconachtig aandoend geheel. Het is de bedoeling dat de baby op de rug blijft liggen en daardoor een vlak afgeplat achterhoofdje aan overhoudt, traditie, mooi of niet, het hoorde nu eenmaal zo. Het kind was uiteraard flinker dan de meeste Javaanse baby’s, gezien dit kindje een Indo was.

Peter had zich voorgenomen zich niet met de opvoeding te bemoeien. Maar hij kreeg al gauw zijn bedenkingen toen men al na enkele dagen besloot om naast de moedermelk, wat nogal wat problemen meebracht, het kindje geprakte banaan bij te voeren. En zijn angst kwam uit, het was in de ochtend geweest tijdens het voeren, dat hij vanuit de slaapkamer zijn vrouw hoorde gillen en jammeren. Jangan Tuan anak saya, (niet mijn kindje Heer). Binnen enkele ogen blikken stond het huis vol met de halve Kampong aan mensen. Ook een oma met eveneens dezelfde gave van het Kuna Kuna. Zij legde een paar blaadjes van de Daun Sinkon plant op het kruintje en blies er regelmatig op.

Peter had het tafereel met verbazing aan staan te kijken. Totdat hij begreep dat Tuan wel heel veel trek in zijn baby’tje had, omdat het meisje de ogen wegdraaide en wel een heel enge kleur begon te krijgen. Ondertussen was de hele kamer gevuld met jammerende mensen. Peter besloot in te grijpen. Hij sommeerde zijn vrouw stil te zijn en onmiddellijk het kind los te wikkelen. Dan moest zij haar vinger in het mondje te steken om de luchtweg vrij te maken. Het kindje was namelijk aan het stikken door het opboeren van de banaan en kon door de strakke rugligging het braaksel niet uitspuwen. Toen de weg vrij was blies hij zelf voorzichtig het neusje dicht knijpend het kindje op haar mondje en zei tegen zijn vrouw dat nog enige malen te doen. Hierop schokte enige malen het borstje van het kindje en zij kreeg gelijk weer wat kleur. Ditmaal had het Kuna kuna dus niet gewerkt, het meisje is ook nooit meer stijf ingewikkeld geweest. Iedereen was blij en van af dat moment was Peter de dokter, en zijn vrouw de assistent in de kampong.

Het ging helemaal goed, toen zijn vrouw werd gehaald bij een zelfde geval, met het zelfde resultaat. De andere dag werd er dan ook een gitzwarte kip als erkenning thuis bezorgd. Nu die belande bij de schoonvader van Peter in de soep, je wist het maar nooit met dat Hocus Pocus gedoe. Hij had het al eerder meegemaakt, met deze Oma Dukung, die alles kon genezen, maar er weinig van terechtbracht.

Zo was er een keer een kindje uit de ajung ajung gevallen, een sarong die tussen twee staanders geknoopt, en een soort van hangmat vormde. Door onoplettendheid van de Bibi, (zuster), was de baby eruit getuimeld. Tot Peter zijn verbazing, werd het kindje oppervlakkig onderzocht door de Dukung Oma. Maar de meeste aandacht ging toch naar de grond waar het kindje terecht was gekomen en zij gaf dan allengs water op die plek, opdat de grond niet boos zou zijn, bang voor herhaling ?.

Wij waren zo zachtjesaan uit gesoupeerd en besloten om naar het hotel te gaan. Het echtpaar was nu echt dronken, en Peter als ik zelf hadden wel even genoeg van de verhalen en drank. Een goede nachtrust en morgen weer een dag. Wij wensten elkaar goedenacht en wij gingen uiteen, maar niet voordat Peter een noodgedwongen reddingsactie ondernomen had. Het geval wilde namelijk dat Loes bij het verlaten van het kleine restaurant, dat aan een hellende weg van dertig graden was gelegen, al wandelend naar beneden haar passen niet kon inhouden. De eerste stappen gingen nog wel goed, omdat zij Roland een arm had gegeven en aldus werd geremd. Maar toen deze even bleef staan, om zijn zoveelste zware sjekkie aan te steken, begaven haar remmen het. Zij begon te lopen in versnelde pas, die weldra over ging in een zwaaiende run naar beneden de bergweg af, harder en harder. Daar er een bocht aan kwam vreesde ik het ergste. Peter had dit even als ik gezien, en zette de spurt erin. Hij  had de luid gillende Loes, juist voor zij het ravijn in zou duikelen, te pakken. Zij begon zich lachend te verontschuldigen, maar niet tegen Roland, want die had het op zijn geweten. Uiteindelijk zagen wij allen de humor er wel van in, maar besloten wel dat Roland haar weer een arm moest geven en dat Peter en ik voor hen zouden lopen.

8. Warmwaterbronnen

De volgende ochtend ontmoete ik Peter bij de ingang van het park. Wij keuvelden nog wat na over het stel van de avond ervoor en hadden wederom schik over het gebeurde. We namen de weg langs de berghelling, hogerop naar de warmwaterbronnen die geleid via bamboepijpen uit de krater stroomde, in reservoirs, die veel zwavel en andere geneeskrachtige chemicaliën zouden bevatten. Boven aangekomen lagen er reeds mensen van allerlei pluimage, maar toch het meest Indonesische mensen, in het bad dat mij erg heet toe scheen. Peter nam het initiatief en begon zich onmiddellijk te ontkleden. Zoals de meeste stapte hij in zijn ondergoed in het zwavelbad. Heerlijk, kom op je bent gelijk je kater kwijt, riep hij mij lachend toe. Dus ik heb mij laten verleiden en lag weldra naast hem te pruttelen. Of het nu de warmte van het water was of de zwavel, maar we werden steeds roder en volgens Peter had ik een kop als een fluitketeltje.

Hierna moesten wij een paar treden af naar beneden waar men een soort van douchecabines had gemetseld. Ook weer, nu uit weliswaar wat dunnere bamboe pijpjes waar het warme sterk zwavelhoudend water uitstroomde, zodat men zich kon afspoelen. Primitief maar zeer doel treffend.

Peter raakte in gesprek met een zeer oude inlander die hem vertelde daar iedere dag te komen baden. Hij woonde beneden in het plaatsje Baturaden zelf, dus voor hem vlakbij. Toen Peter hem naar zijn leeftijd vroeg, antwoordde hij dat hij al drie en negentig jaar was. Dus een hele prestatie hoe hij deze toch wel flinke klim, naar boven nog steeds maken kon.

Na ons afgedroogd met een tegen betaling te huren handdoek, besloten om nog hogerop te gaan, daar wij nu halverwege de berg waren. Het was zeer vermoeiend, maar zeker de inspanning waard. Schitterende vergezichten over de dicht begroeide valleien met palmbomen en andere plantages zoals bananen en rubber. En dan de top van de tegenovergelegen berg in de wolken te zien, het was letterlijk en figuurlijk adembenemend.

Na een stuk door het bos te zijn gegaan, kwamen wij bij wat kleinere watervallen, die ook weer uitstroomde in de bekende bassins. Hiervan was het water echter steenkoud en we besloten dan ook om hier aan maar geen deel te nemen. Er waren wat kleine kraampjes waar men wat te eten en te drinken kon nemen, zoals Matabak, een soort opgerold eibeslag  pannenkoek, kleine loempia’s, Tahu isi, een blokje tempé met daarin wat groente en zo u wilt een Rawit, (pepertje) gestoken, voorwaar een pittige lekkernij. Het was er heerlijk om uit te rusten na de toch wel vermoeiende klim. Een klim waar het knulletje, van ongeveer elfjaar, die ons vanaf de poort gevolgd had. Op zijn buik een bakje dragend, waarmee hij niet in het minst de moeite mee had. Hij verkocht aan een ieder die we tegen kwamen, water in plastic flesjes en sigaretten, pepermunt etc., al met al een aardig gewicht om de hele dag te dragen en zeker tijdens zo’n klim aan je nek te hebben hangen. Hij kwebbelde de gehele weg aan een stuk door over zijn toekomst. Studeren zou hij en hij schaamde zich niet om dan in het Nederlands, ons uit te maken voor een beetje gierig.

Maar hij was wel geadopteerd als Mijnheer van Dorp. Zijnde de vaste waterdrager voor de Nederlandse toeristen. Hij rooide het wel, dus de gierige Orang Blanda zorgde wel voor voldoende Rupia’s voor zijn studie, eten voor mama, papa, plus twee zusjes. Het was wel een hell of a job, iedere dag opnieuw soms tweemaal de berg op en af, maar toch.

9. Slang


De volgende dag waren wij al vroeg op pad om een busje te huren dat ons naar de Burubudur zou kunnen brengen. We hebben het echtpaar niet meer gezien, ook niets gehoord van een ongeval, als iemand van de berg afgestort zou zijn, dus namen wij aan dat zij ook vertrokken waren. De ritprijs werd door mij overeengekomen met de chauffeur en we hadden zowaar een busje voor ons alleen, een prestatie in deze tijd omdat heel Java nog in beweging vanwege Idulfitrie was.

Tijdens de rit had Peter nog een paar smeuïge verhalen. Zo was er het geval met de slangen bij zijn derde en laatste vrouw, waarvoor hij aan de rand van de Kampong, Cikampek, Jawa Barat een enorm huis had laten bouwen.

Daar was ook zijn dochter geboren. De dochter die op zich al een bijzonder kind was, gezien de ervaring met haar en de Oma Dukung. Het meisje had vast en zeker iets met slangen van doen. Ze werd geboren in de maand van de slang volgens de Chinese kalender. Nu wilde het geval dat tijdens de zwangerschap van zijn vrouw zij beiden ’s ochtends veel wandelden in het bos, omdat zij op alledag liep en dat goed was voor een voorspoedige bevalling.

Hij had het meegemaakt dat zij op een ochtend, twee keer door een grote slang werden aangevallen. Waarvan de eerste hen fel van uit het struikgewas keer op keer naar het gezicht had gebeten. En wel zo, dat hij de speeksel van dier in zijn gezicht gekregen had. Hoewel hij beaamde dat het bekend was, mits men ze niet in het nauw dreef of hun jongen belaagde, dat men niets te vrezen had van dieren in het wild. Nu dat was wel even anders in zijn geval. Zij waren, zover de dikke buik van zijn vrouw het toeliet, hard weggerend en stopten pas naar adem snakkend, toen zij zeker wisten dat het beest hen niet meer achtervolgde. Geschrokken als zij waren, rustten zij even uit in een bamboehuisje met een dak van rode dakpannen. Een huisje waar veelal de Orang Petani, (landarbeiders), wat rust namen en hun rijst aten. Zij hadden juist plaatsgenomen op het bankje toen hij zijn vrouw, die toch uit deze streek kwam, op een paar eieren aan de onderkant van de dakpannen had gewezen. Waarop zij laconiek zei dat het de eieren van een Tokké waren.(soort grote hagedis) en zij zei dat het geen kwaad kon. Nu, dat had zij met al haar natuurlijke wetenschap goed mis. Het duurde niet lang of een tweede grote slang, die waarschijnlijk uit de naaststaande en overhangende boom was afgedaald had het nietsvermoedende stel bijna te grazen genomen. Peter had nog juist kunnen voorkomen dat zijn vrouw in haar gezicht gebeten werd door haar met een ruk naar zich toe te trekken, zodat het reptiel venijnig sissend in haar opgestoken haar beet. Dat was waarschijnlijk de redding van het ongeboren kindje. Door haar gegil kwamen er een drietal inlanders aangerend met flinke bamboe stokken, waarmee zij onmiddellijk de slang te lijf gingen. En vluchten naar de overhangende boom is wat hij deed, nu vergeet het maar. Het beest zette de aanval en verdediging in, alsof het er plezier in had. Het gevecht heeft meer dan een half uur geduurd, één slang tegen drie inlanders en die hadden gemept hoor, zo vertelde hij.

Toen het meisje geboren was, gebeurde het volgende. Peter had in de ochtend zijn Koffie Toebroek zitten drinken (zeer fijne koffiepoeder waarop kokend water wordt geschonken om na bezinking voorzichtig gedronken te worden), toen hij een hoop tumult in de tuin aan de voorkant van het huis hoorde. Toen hij een kijkje nam waarom die herrie, zag hij tot zijn stomme verbazing dat zijn dochtertje, anderhalf jaar oud, op haar hurken een flinke groene slang aan het zogen was. Zij had het reptiel haar flesje melk met speen aangeboden, waar het beest dankbaar gebruik van gemaakt had, het had wel trek in een beetje zoete melk. Niemand durfde dichterbij te komen, voor het geval de slang agressief zou worden. Peter liet het even begaan en riep toen zijn kindje met een rustige stem naar hem toe. Het meisje was nog even doorgegaan, om dan het flesje terug te trekken, waarop de slang verdween in het struikgewas. Dit kind heeft iets met slangen volgens Peter, kon niet missen. En liet hij er opvolgen, ze is nu volwassen, misschien komt ze wel bij de brandweer terecht, lachte hij.

10. Guna Guna

Hij was nog niet klaar met het ene, of hij had al weer een ander verhaal. Zo vertelde hij ook, dat hij daar destijds bij hem thuis eens een paar vrienden, jonge gasten, uit Nederland, had logeren. Gezelligheid alom, maar een van hen wilde meer. Ondanks de waarschuwingen, bleef bij een van hen de verkering niet uit, met alle gevolgen van dien. Hij had haar ontmoet bij de plaatselijke bioscoop, aangeboden haar kaartje te betalen, en ja, dat had effect natuurlijk. Een Europeaan die in je geïnteresseerd is laat je niet meer los. De verkering was een feit, althans voor de jonge vrouw. Hij, de logé, was een paar maal met haar uit geweest, in de zin van saté eten, nog maar eens bioscoopje, en daarop volgend een bezoekje aan haar ouders. Deze arme mensen woonden, zo vertelde hij aan Peter, pal langs de spoorlijn, op nog geen twee meter van de rails, de armste buurt van het dorp. De jonge gast had wat geld gegeven voor wat lekkers en een biertje voor hem zelf, tijdens zijn eerste bezoek, het was erg gezellig geweest. Na afloop was hij met zijn nieuwe verloofde in een hotelletje beland. Maar dat had gevolgen, welke hij niet heeft kunnen voorzien. Indonesië is geen Europa en als men slaapt met een meisje ben je als het ware ook al getrouwd. Weliswaar wordt het een en ander verzwegen, maar de consequenties zijn duidelijk.

Na zijn nachtelijk avontuurtje stond zij iedere ochtend voor het hek van de oprit, wachtend op haar verloofde. De gast had het niet meer, zij legde volledig beslag op hem, hij die het voorval als een eenmalig iets beschouwde. Hij begon ieder ochtend te zweten als hij haar voor het hek zag staan, om dan toch maar weer naar haar toe te gaan, om later samen de dag door te brengen. Balen als een stekker zoals hij het zelf noemde. Hij had Peter om raad gevraagd, die onmiddellijk zijn kans schoon zag. Hij had de jongeman gevraagd of deze koffie gedronken had tijden zijn bezoek aan de ouders van het meisje. Toen de man dat beaamde had Peter onmiddellijk naar zijn hoofd gegrepen en met een pijnlijk vertrokken gezicht geroepen “fout, fout”. En met een serieuze stem, “ik regel wel wat”. Tjonge jonge, hier moet Guna Guna, (de Black magic) van Indonesië, toegepast worden, wil je er ooit nog van af komen.

Nu wilde het geval dat er bij Peter een militair in de straat woonde, die veel aanzien had vanwege zijn niet altijd even orthodoxe optreden. Zo liet hij gestolen auto’s vanuit Jakarta bij hem thuis bezorgen. Een goede handel daar niemand dat durfde te veroordelen en hij uiteraard een pistool had. Peter had het een keer meegemaakt dat er een auto bij de militair werd afgeleverd, echter gevolgd door de politie die de dieven vanaf Jakarta achterna gezeten had. Als u nu denkt dat de man daar problemen mee had, mis. Er werd juist afgerekend toen de politie een inval deed. En wat was de reactie van de militair ten opzichte van de dieven, waar hij toch al meerdere auto’s van had afgenomen, hij sloeg hen beide met de kolf van zijn revolver een kaakbreuk. En brulde, “stelletje bandieten, mij een gestolen auto te verkopen”. Daarmede was de kous af, de dieven werden ingerekend, geen eerste verzorging of zo, nee nog een paar hengsten er over heen en bloedend in het busje gesmeten. De handen werden geschut met de militair en hij werd bedankt voor de medewerking.

Dit stuk onverlaat was ook nog getrouwd met een zo niet nog groter stuk ellende. Zij had zich van inkomsten voorzien door gebruik te maken van de reputatie van haar echtgenoot, zij perste geld van de hoertjes af die werkzaam waren in een nachtclub nabij de tolweg. Maar, zo moest Peter beamen, tegenover hem en zijn gezin waren zij zeer behulpzaam en vriendelijk, met een flinke dosis humor. Peter was ook min of meer gedwongen met hen om te gaan, al was het alleen al maar om de corruptie waar hij dagelijks mee te maken had, enigszins de kop in te drukken.

Als men als blanke Europeaan in Indonesië woont, werkt of wat dan ook, weet men je te vinden en alles, letterlijk alles, kost  je dan geld. Zelfs de postbode, zoal die er al was, meestal kwam de R.T of R.W (blokhoofden) de post bezorgen. Deze mensen moet u zien als de controleurs in de kampong. Alles maar dan ook alles wordt gecontroleerd. Vrijheid van meningsuiting is nog steeds heel gevaarlijk, en men is algauw een communist. Alles wordt genoteerd en doorgebrieft, van R.W naar R.T van deze naar de Lura, de burgemeester van de kampong en dan komt het bij de Wilaya terecht de controlerende Staatspolitie, deze rapporteert het dan weer aan het District Kabupaten  het controlerende orgaan van de provincie, en deze geeft dan weer opdracht aan het leger, dat bij elke plaats sterk vertegenwoordigt is, om in te grijpen. En zo werden ook de verkiezingen geregeld en werd de partij van Kolkar die de President (leest Soeharto ) vertegenwoordigde altijd weer winnaar.

Opstandige of tegendraadse nieuwe groeperingen werden tijdens de voorverkiezingen de kop in gedrukt en men wist aldus precies waar zij moesten zijn om hen te vinden. Ook gebeurde het wel dat de leiders van een dergelijk nieuwe politieke stroming voorgoed en voor altijd verdwenen, het bos was groot genoeg. Een ieder heeft eigenlijk angst en om dat te voorkomen praat men niet over ongenoegen. Het systeem heeft wel het nimmer aflatend corrupte regiem met vette Generaals in de hand gewerkt, en nog.

Maar zoals gezegd deze mensen hadden wel humor en waren wel in voor een geintje. Er werd met deze buurvrouw afgesproken dat zij het Guna guna, beheerste en een bezoek met de onfortuinlijke gast werd nog voor dezelfde avond georganiseerd. Eerst moest hij tot in details vertellen aan miss Guna guna wat er zich precies had afgespeeld, bij het meisje thuis maar ook in het hotelletje. Peter en alle anderen waren vertegenwoordigd bij dit toch wel wat genante verzoek van de Guna guna lady. Maar na aarzeling kwam toch het hele verhaal en met de daarop volgende vragen van de toverkol: “Heb je koffie gedronken bij haar thuis, zo ja, waar werd die ingeschonken, heel belangrijk.” Had het meisje kenmerken, zo ja, wat en waar, een moedervlekje, waar oh,oh, oh, en stapte zij links in bed of rechts, hoe rook zij, wat voor geluid produceerde zij tijdens, hoeveel keer, etc etc. Het kon niet op en alles werd serieus beantwoord door de gast. Een ieder lag in een deuk, maar bleef ernstig toeluisteren.

Dan haalde de buurvrouw een doek met daarop met houtskool wat tekens en legde deze over het hoofd van de ongelukkige, en sprak onverstaanbare formules uit. De gast die het steeds benauwder kreeg, onderging dit alles gelaten, want hij moest en zou weer vrij man zijn. Dan gaf zij hem een gesloten briefje, met daarop wat Arabische letters, en zei hem dit onder zijn kussen te leggen en het alleen aan te mogen raken als hij rein was. Dus geen alcohol, roken, of seks. Ook moest hij ieder avond Mandién, (baden) vlak voor het slapen gaan, en met zijn hoofd aan het voeteneind slapen, om aldus de kwade geesten in verwarring te brengen.

Drie avonden na dit gedaan te hebben moest hij bij zonsondergang naar het grote meer gaan. Dan, indien de wind  hem gunstig zou zijn, dus  in de rug, de volgende woorden moest fluisteren: “Saya minta maaf Tuan” (ik vraag u om excuses Mijnheer) en wel voor iedere keer dat hij seks heeft gehad met haar. Op de vraag hoeveel het was, brak bij de jonge gast het zweet uit, maar de Kol bleef aandringen, en hij moest bekennen dat het wel veel was geweest voor een nacht, met neer geslagen ogen zei hi: “zeven keer.” Als in een koor begonnen alle aanwezigen te jammeren, “oh, oh, oh, waar haal je het vandaan.” De buurvrouw begon vreemd met haar ogen te rollen en keek haar man met een wulpse blik aan, “zie je nu wel,” Orang Blanda keras sekali” (blanke mensen zijn erg sterk), bitste zij, en zij had de gast liefdevol over zijn haar geaaid. Nu moest hij het briefje versnipperen, de snippers moesten op zijn vlakke hand gehouden worden en deze zouden dan onder het fluisteren van de spreuk, in de wind over het meer verwaaien. Alleen dan kon hij de ban waar hij in terecht gekomen was verbreken. Hij besefte niet welk een groot onheil hij over zich afgeroepen had en was gedoemd voor altijd in de Kampong te blijven, aldus de buurvrouw. De ogen van de betrokkene werden steeds groter, “is het zo erg” had hij gestameld.

Peter had hem gezegd alles zeer serieus te nemen, anders zou het hem tot in Nederland achtervolgen. De jongeman had alles ter harte genomen, nam iedere avond een bad voor het slapen gaan en sliep met zijn hoofd aan het voeteind. Ook legde hij het briefje onder zijn hoofdkussen en onthield zich van drank en sigaretten. Tegen het meisje had Peter gezegd dat de jongen voor enkele dagen naar Jakarta was gegaan.

Na drie dagen was het dan zo ver en vergezeld van de anderen gingen zij tegen zonsondergang op weg naar het meer. Zij moesten eerst door een groot bos om bij het meer te komen. Het meer was destijds door de Nederlanders gebruikt voor de bevloeiing van de lager gelegen sawa’s (rijstvelden). Zij hadden er een stuw met een hand te bedienen sluis in gebouwd en zo kon de bevloeiing geregeld worden in de minder natte maanden.

Als het donker wordt in Indonesië, zeker in het bos, is het ook donker. Zo kon de groep dan ook geen hand voor de ogen zien. Het was aan de vele wandelingen die Peter daar gemaakt had te danken dat zij de weg naar het meer konden vinden. Niemand van de groep voelde zich echt op zijn gemak. De reden hiervan was dat Peter hen verteld had, dat niemand van de plaatselijke bewoners zich met donker in het bos waagde. De inktzwarte duisternis, gepaard met allerlei vreemde geluiden, is voor de zeer bijgelovige Indonesiërs nu niet direct een uitnodiging om dit te doen. Maar het had ook zeker invloed op de groep gehad.

Ook de buurvrouw was meegegaan, waarom was Peter niet helmaal duidelijk geweest, maar misschien om het eindresultaat van dichtbij mee te maken. Bij het meer aangekomen waren de omstandigheden gunstig geweest. De wind was goed, het kon niet missen. Zij hadden een halve kring gevormd met de gast in het midden. Hij volgde de instructies zeer nauwgezet op en het viel Peter op dat de buurvrouw hem wel erg gedienstig was. De rituelen volgden en nadien werd er hartelijk om gelachen, maar ook vertelde de toverkol hem dat hij nu verlost was, dus een vrije man.

Zij gingen het nu toch wel zeer donkere bos weer in op weg naar huis. Vanaf nog geen dertig centimeter kon men niet zien wie, wie was. Er volgden enkele bijna valpartijen, zo vloog een beest tegen iemand aan, hevig gegil uiteraard, en een ander kreeg een beestje in het oor, wat er thuis uitgepeuterd diende te worden. Maar er werd veel gelachen, alsof men er wel schik in had en zodoende het enge van de onderneming wat te verdringen.

In het spaarzame licht van de kampong aangekomen miste Peter onmiddellijk de jonge gast en ook de buurvouw was niet meer te bekennen. Zij kwamen ruim een uur later hand in hand aangesukkeld. Zij hoorden de buurvrouw in het donker nog net, Slamat tidur, (slaap lekker) zeggen. Peter had hem onmiddellijk gevraagd, heb je een nieuw briefje gekregen van haar, “pas op hóór”, en allen lachten zich een deuk om het onnozele gezicht van de jonge gast.

11. Hotel

Zoals gezegd Peter was een goed en smakelijke verteller. We schoten goed op en we zagen reeds in de verte de drukte op het plein voor de Burubudur. We besloten het even te laten voor wat het was en vroegen de chauffeur ons naar een niet al te duur hotelletje te brengen, we zouden dan later in de middag naar het tempelcomplex gaan.

Het werd een leuk hotelletje, met het bekende Javaanse hoedjesdak, en wonder boven wonder, een zwembad. De kamers waren schoon, de douche moest even nagekeken worden en eten moest buiten de deur besteld, dus geen keuken.

Peter ging het eerst bij het zwembad kijken en constateerde dat er geen water in zat. Desgevraagd aan de beheerder over het hoe en waarom, vroeg deze hoelang we zouden blijven. Op het waarom van Peter, antwoordde de man, in verband met het vullen van het zwembad, en wees daarbij op een normale tuinslang en zei, “ Tiga hari” (drie dagen). We zagen de humor er wel van in en accepteerden het maar omdat de afstand tot de Burubudur te voet af te leggen was. Het was niet meer dan  twintig minuten lopen.

12. Burubudur

De volgende ochtend gingen wij vroeg op pad. Peter had slecht geslapen om redenen dat er een Tokké op zijn balkon gezeten had, deze had iedere twee minuten bijna schreeuwend tokké tokké geroepen, zo vertelde hij. Van het Hotelletje naar de Burubudur was een rechte weg, wel heuvel opwaarts, zodat wij eerst stevig moesten klimmen, maar dan weer het genot gaf van berg afwaarts. En dat wij nog genoeg moesten klimmen zou later blijken.

Op het plein voor de ingang van het tempelcomplex, was reeds een drukte van belang. Tientallen eettentjes en souvenir stalletjes, mensen, veel mensen, Australiërs, Fransen, Engelsen, Duitsers en vooral Japanners, met bussen tegelijk kwamen zij aan. Peter en ik besloten gelijk maar naar binnen te gaan. En nadat wij ons voorzien hadden van een kaartje, dit moest heel veel geld binnen brengen zo constateerden wij, gingen wij op in de massa. Het was nog vroeg, maar toch sloeg de hitte op het voorplein genadeloos toe. De grote ronde Javaanse bamboe hoeden, die enigszins beschutting boden tegen de zon, werden dan ook verkocht als warme broodjes, ook wij konden er niet buiten. Het voorplein is groot, dat steekt men zo maar niet even over, ook al om dat er af en toe geschuifeld moest worden vanwege de drukte.

Maar dan stonden wij toch aan de voet van het immense tempel complex. De apen welke gereduceerd zijn omdat zij de bezoekers lastig begonnen te vallen, waren wel aanwezig maar in mindere mate, zo leekt het. Zij vielen eigenlijk nauwelijks meer op. Toch was er nog een klein incidentje, een van de meest brutale apen had een haarklem van een van de jongere bezoekers gepakt, het meisje schreeuwde luid om hulp. Dit werd gehoord door een grote Australiër, met een enorme bierbuik, korte broek, met daaronder harige kromme benen. Daar boven een shirt met een enorme kangoeroe erop, hij zou de klus wel even klaren. Met enkele grote stappen was hij bij het meisje. Hij hield wat pindaas op zijn uitgestoken hand, nu probeerde hij aldus het beest tot een ruil over te halen, maar het had een ander effect dan hij verwacht had. Door het aanbieden van de pindaas, waren er meerdere apen naar beneden gekomen en weldra was hij geheel omsingeld.

De humor zat er in dat hij, ondanks zijn imposante figuur, het vreselijk benauwd kreeg en weg wilde komen. Een van de beesten had namelijk zijn korte broek gegrepen en deze met een flinke ruk naar beneden getrokken, zodat hij het zakje met pinda’s moest laten vallen. De stakker bleek geen onderbroek aan te hebben en dat was verleidelijk voor een der grotere apen, die hem vol bij zijn, onder zijn bierbuik hangende slinger pakte en er een flinke ruk aan gaf. Dan, op het moment dat hij bukte om zijn broek weer op te hijsen, viel zijn Java hoed van zijn hoofd, die werd gelijk meegenomen. Nu greep een ander hem bij zijn haar, wat een toupet bleek te zijn, dan zette deze de toupet zelf op zijn apenhoofd. Het was geen gezicht, de camera’s flitsten onophoudelijk.

Toen de apen, vechtend om de pinda’s, zich teruggetrokken hadden hield de hevig geschrokken man de haarklem triomfantelijk in de hoogte, waarop een luid applaus klonk. Een prachtig begin van een bijzondere dag zo zou later blijken.

Om de Burubudur te bezichtigen moet men zeker niets tegen trappen lopen hebben. Ze zijn er in overvloed, stijl en hoog, bijna angstig hoog. Met nauwe doorgangen boven aan iedere tap. De trappen brengen je naar de verschillende niveaus, terrassen, die allen een zeer bewonderingwaardig reliëf hebben, waarin de geschiedenis van Budha en zijn leer gebeiteld staan, in een woord schitterend. Vanaf het eerste terras klimt men dan weer naar het volgende. Ook hier weer vergaapt men zich dan aan het immense beeldhouwwerk en de zittende Budha’s die over de vallei uitkijken die zich voor het complex uitstrekt, maar waar zich nu voor het grootste gedeelte het voorplein bevindt. Het geheel is zo groot dat men er minstens een week voor nodig hebt om dit alles goed te kunnen bekijken.

Uiteindelijk kwamen wij dan toch bij de bovenste galerij, daar waar de Stupa’s zich bevinden, met de daarin een zittende Budha. Van het zich inhouden uit respect voor het toch voor velen heiligdom, was hier boven geen sprake. Er werd gepicknickt, bier gedronken, kortom het leek wel kermis. En een ieder zat met gestrekte arm in zo’n Stupa te puren alsof het leven er van af hing. Daar moest dan uiteraard ook weer een foto van genomen worden, de camera’s flitsten voortdurend.

Het mysterieuze waar Peter en ik zo op gehoopt hadden was in geen velden of wegen te bekennen. Al met al had het toch wel flink wat tijd in beslag genomen, ook al omdat wij in tegenstelling tot de meeste bezoekers de voorgaande terrassen goed bekeken hadden.

Wij besloten om maar weer naar beneden te gaan, uiteraard na ook een verwoede poging om Budha aan te raken. Wat Peter lukte maar mij niet, eenvoudig omdat mijn armen te kort waren. Dus ik geen lang en gelukkig leven, helaas.

Moe en warm begonnen wij aan de afdaling der trappen. Dat zou makkelijker geweest moeten zijn, maar er kwamen nog steeds drommen nieuwe bezoekers, zodat wij geregeld een lijf aan lijf gevecht moesten aangaan om er door te komen. Maar uiteindelijk waren wij toch weer beneden.

Bij een van de kraampjes op het voorterrein besloten wij wat te eten en te drinken. Toen wij wat uitgerust waren kwamen we overeen om naar het hotel te lopen. Dit zou, zo later zou blijken, ons het mooiste en het beste van de dag brengen.

Zoals gezegd gingen wij lopend richting hotel. We wisten dat het ons aardig in de benen zou gaan zitten omdat we toch eerst weer heuvel opwaarts moesten. Gewapend met een flesje water gingen wij op pad, ook ditmaal liepen wij aan de linkerkant van de weg, dus tegen het verkeer in, wat er nauwelijks was. Het viel ons op dat de locatie waar de Burubudur zich bevond, rondom met een stevig doorlopend hek was afgesloten.

Nadat wij al pratend over de toch wel hilarische toestand van de Australiër flink waren opgeschoten, zagen wij een toegangshek dat enigszins open stond. Het was te ver van de Burubudur om nog bij dat complex te behoren. De ene helft van de toegang stond een beetje uitnodigend open. Hoewel, wat er op het bord geschreven stond, dat nu niet direct vertelde. Op het gele bord met dikke zwarte letters stond, Dilarang Masuk, wat zo goed als verboden toegang betekend. Peter keek mij aan met een blik van, zulle we dan maar. Ja waarom niet, beantwoorde ik zijn blik en we wrongen ons door de ruimte die het niet goed afgesloten hek toe liet.

Het was gelijk al alleszins de moeite waard, het bleek onzichtbaar vanaf de weg een mooi aangelegd park te zijn. Een park waarin men de natuurlijke begroeiing enigszins gestuurd had. Bijzondere palmen en andere gewassen, zoals varens en struiken met daaraan grote bloemen in allerlei verschillende kleuren die men ruimte gegeven had om zich bijzonder mooi en groot te ontwikkelen, een lust voor het oog. Links van ons zagen wij een pad dat was aangelegd tegen een heuvel op. Het pad was als zijnde met mozaïek in gelegd, met een groot soort kiezelsteen. Links en recht groeiden wat struiken die vol in bloei stonden met prachtige bloemen.

Na nog eens goed achterom gekeken te hebben besloten wij om het pad naar boven te nemen. Het ging vrij stijl omhoog en het was nog een hele klim, ook al omdat wij zojuist de weg heuvel opwaarts hadden gelopen. Maar dat het alleszins de moeite waard was bleek al spoedig. Boven gekomen op de enigszins afgeplatte heuveltop was het eerste dat opviel een grillige boom. Hij was als ware het een reus onder de bonsai boompjes die wij kennen van thuis op het dressoir. Hij was schitterend in zijn soort, de grillige kruin die schuin wegliep van de dorre stam gaf schaduw aan een klein bankje. We keken eens goed om ons heen vanaf deze unieke uitkijkpost. Een plek die men zou kunnen aanschouwen op een Japanse pentekening.

En dan zagen wij het, dat wat de hele dag goed maakte. Daar in verte, ingesloten tussen de bergen, diep in het dal, zagen wij de Burubudur. Hij was omringd met uitsluitend de bladerdaken van bossen. We keken dan ook min of meer op het hoogste terras met de stupa’s en konden slechts een enkel terras dat daar onder was van hieruit zien. Het was adembenemend en omhoog kijkend zagen wij het gebergte, met als eerste de Selamet waarvan de top besneeuwd was en omringd met wolken. In alle richtingen, waar we ook keken, zagen wij de hoge bergtoppen. Nu pas begrepen wij waarom de monniken de Burubudur hier gebouwd hadden. Het was alsof de zeer hoge bergen de vallei ingesloten hadden, om aldus deze ontoegankelijk te houden.

Waar wij ook keken, het uitzicht was overal even schitterend. Ik vroeg mij af of de bouwers van het gigantische monument wellicht deze tussen de bergen zijnde vallei juist hadden gekozen omdat zij wisten dat het door de jungle overwoekerd zou worden en hierdoor als ware vereeuwigd zou zijn. Weliswaar verborgen, maar in dank aanwezig om Budha te eren. Want waarom had men dit schitterende eerbetoon verlaten, zodat het eeuwen later bij toeval ontdekt zou worden, vragen en nog eens vragen spookten door mijn hoofd.

Een dikke twee uur hebben we daar gezeten en eigenlijk zonder veel te zeggen. De verbijstering was te groot, hier hadden wij de spirituele ervaring die wij bij de beklimming van het monument zo gemist hadden. Hier raakte ons iets, vraag niet wat, maar het was duidelijk voelbaar. Het zette onze gedachten stil, niets maar dan ook niets verbrak dit zo bijzondere moment. Op weg naar het hotel spraken wij beiden bijna niets, alsof alles al gezegd was en er alleen nog overbodige bevestiging overbleef.

De volgende morgen waren wij al weer vroeg aan het ontbijt en bespraken nog weer eens onze belevenissen van de dag ervoor. Ik besloot om afscheid van Peter te nemen, ook al omdat die nog wat familie bezoekjes te doen had in de stad Puwerkerto. We beloofden contact te houden en gingen onze eigenweg.

Ivan Grud

22 augustus 2010

Terug naar Verhalen

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten