Verhalen Kampen



Met een rood hoofd

“Eigenlijk zouden jullie eens een bezoek moeten brengen aan ons Project, een van de vele krottenwijken in Pune (India)” zo zei onze zoon op een bepaalde dag. “Dan pas krijg je echt een werkelijke indruk van HOE die mensen toch onder zulke moeilijke omstandigheden het hoofd boven water weten te houden” zo vervolgde hij.

Ja, maar ze hebben toch geen andere keus? dacht ik zo. Toch is het best opvallend dat je ze toch vaak ziet en hoort lachen, veel meer dan bij ons, lijkt het wel!
Ach, misschien denken ze wel: we hebben toch niets te verliezen! Wij wel; misschien hebben wij onder andere daardoor wel meer zorgen? “Nou goed, dan gaan we maar eens mee” zeiden mijn vrouw en ik.

We hebben dergelijke beelden op tv en middels andere media gezien. En we zien ze heden ten dage, helaas nog steeds. Maar als je daar dan echt in zo’n wijk rondloopt en de mensen, middels een tolk aanhoort, dan ervaar je pas echt hoe die mensen moeten voort ploeteren.

Nu had ik van huis een zogenaamd reisdagboekje meegenomen en schreef er dagelijks laat in de avond, de gebeurtenissen van die dag op. Onder elke bladzijde, staat een bepaalde spreuk geschreven. Op de bladzijde waar ik onder andere schreef: “Als ik weer thuis ben, in ons kleine maar fijne Holland, zal ik nooit meer klagen, zeuren of mopperen op wat dan ook! En mensen, heel frapant, onder aan die bladzijde staat geschreven: “Wie aan niets is gehecht, heeft geen verlies te vrezen!”

Echter, om dit verhaaltje toch wat vrolijk af te kunnen sluiten, en ook maar eens te lachen, kon het volgende gebeuren:

“We gaan uit eten” stelde de familie gezamenlijk voor. Gaan we vanmiddag eerst even de stad in om wat te winkelen en zullen we omstreeks 17.00 uur in het restaurant zijn; een afspraak was al geregeld.

Daar was een vrolijke optocht aan de gang, we vielen er midden in. Prachtig, weer zo’n mooi feest, want daar weten ze in India wel raad mee! Dus Gerritjan foto’s maken, te kus en te keur. “Ga nou niet zo dicht naar de mensenmenigte toe!”, riep onze zoon ons nog snel toe. Maar ja, ik wilde lekker dichtbij fotootjes maken. En ja hoor: wie niet horen wil, moet dan maar… ‘Fotograaf’ Gerritjan kreeg een beste lading rode poeder over zich heen! “Wat nu? Heb je nu je zin?”
“Nu hebben we een best probleem, want over een half uurtje moeten wij aan tafel”. Wat kan mij dat eigenlijk schelen, dacht ik bij mezelf. Ze kennen mij toch niet, ik woon toch heel ver weg. Eerst moest en kon de restauranthouder er behoorlijk om lachen en hij vond ook nog dat ik zo goed mee had gedaan; al een echte Indiër was, een mooi compliment dus!

Gaat u maar even uw gezicht wat wassen, was zijn advies. Dat had ik dus eigenlijk niet moeten doen, want het werd er nog erger door. Ook het personeel kon er vreselijk om lachen. Dus kon er weer gelachen worden in India, en wij ook. Zeker als we thuis de foto’s weer eens bekijken.

Gert Jan van Kampen

21 april 2012

Terug naar Verhalen


Schitterende architectuur

Als er een land is dat wel zo’n schitterende, gevarieerde architectuur, ook qua huizen, heeft dan is dat wel India. Als je dan ook nog ziet op welke manier zo’n woning tot stand komt, dan sta je helemaal verstelt.

“Van deze woning wil ik zeker een foto” zeg ik tegen mijn vrouw. “Zou je daar niet eens mee ophouden, maar zo een foto te gaan maken? Daar krijg je mooi nog eens last mee”, zegt ze terug”.
“Goed, dan ga ik dat nu dan eerst maar eens netjes vragen, je hebt gelijk”. En ik loop naar het fraaie hek, dat tussen een schitterende omheining is geplaatst. Achter het hek in de voortuin lopen drie mannen in een keurig pak. Zouden dat zonen zijn van de bewoners, vraag ik me af? “Good morning Sir, I’ll would like to ask you something?”, roep ik naar de mannen. Ik krijg geen antwoord, misschien is mijn Engels wel te gebrekkig.

Maar dan verschijnt er opeens een deftige dame, schitterend gekleed, vanuit de, aan het huis gebouwde, veranda. Ze komt langzaam naar het hek gelopen en vraagt mij wat ik wil. Toen ik haar vertelde dat ik van veel gebouwen en huizen een foto had gemaakt en dit huis zo prachtig vond en er ook graag een foto van wilde maken, zei ze meteen: ” Gaat u gerust uw gang. En komt u verder en uw vrouw ook”.
Daar binnen gekomen, wisten we niet wat we zagen. We waren heus wel mooie interieurs gewend, maar dit…! Het eerste wat de dame vroeg was natuurlijk waar we vandaan kwamen en wat de reden was van ons bezoek aan India. Toen wij dat verteld hadden, stond ze op en liep naar een soort nis, aan de zijkant van de kamer en ging daar staan telefoneren.

“Heb je nou je zin?”, zegt mijn vrouw “nu belt ze de politie”. Even was ik toch geschrokken van haar gedachtegang, maar dat ging al gauw weer voorbij want de dame nam weer plaats en zei dat ze haar man even over ons onverwachte bezoek had geïnformeerd. Ze vroeg of wij vanavond , of wanneer dat ons uitkwam, weer een bezoek wilden brengen want haar man wilde graag kennis met ons maken.

“Wilt u wat drinken?” vroeg ze beleefd. Ze belde met een telefoon, die ze naast zich, had liggen en ja hoor, daar verscheen een van de drie mannen in een keurig pak , die ik in de tuin had opgemerkt. Hij kwam met een prachtig dienblad, maakte een diepe buiging en vroeg ons wat we wilden gebruiken. Dit bleek een butler te zijn. De anderen waren een tuinman en een particuliere chauffeur, hoorden we later van de dame, dus geen zonen, maar personeel! Even later verscheen de butler weer, zette het voorzichtig neer, maakte weer een diepe buiging en verdween gauw weer.


Mijn vrouw en ik keken elkaar even vluchtig aan. De dame vertelde ons daarna dat haar man in het onderwijs zat en dat zij ook nog graag wat nuttigs wilde doen en daarom in hun huis ooit een “Peace-centre” was begonnen en regelmatig bijeenkomsten en vergaderingen en dergelijke organiseerde.

Na nog even wat nagepraat te hebben zei ze opeens: “Wilt u mij nu excuseren? Ik hoop u spoedig weer te ontmoeten, maar ik ga nu shoppen. Ze pakte wederom de telefoon, die naast haar lag, en ging bellen en liep met ons op naar het hek. Een prachtige auto kwam voorrijden, madame riep nog gauw: “I’ll see you” en wuifde vanuit de auto, waar ze achterin had plaatsgenomen, ons nog toe.

Thuisgekomen vertelden wij aan onze zoon en verdere familie wat ons ‘overkomen’ was. Ze waren eigenlijk een beetje bezorgd geworden, omdat we zolang wegbleven (ze hadden Interpol al in willen schakelen ). Toen vertelde onze zoon ons dat we op bezoek waren geweest bij iemand die de leiding had over vier verschillende Universiteiten in Mumbay ( ’t vroeger geheten Bombay ), een soort scholengemeenschap zou je het bij ons noemen. Een bijzondere ervaring was het voor ons! Wat een camera al niet te weeg kan brengen…nou, lees het verhaal: ‘Het biljartgebeuren’ maar eens.

Gert Jan van Kampen

21 april 2012

Terug naar Verhalen


Motoravontuur met een FN



Het was, na
mijn Sparta van 125 CC., mijn tweede motorfiets: een Belgische FN (Fabriqe
National) van 350 CC. “Rustig aan opbouwen qua cilinderinhoud” dacht ik toen.
Mijn derde werd een 500 CC. BSA. Tegenwoordig doe ik het maar weer wat rustiger
aan met een 350 CC., “Royal Enfield” en een 49 CC. brommer, van het merk “Thomos”.


Met die oude
plof, de FN. (met als bouwjaar 1931!) leek het mijn vriend Rob best eens
avontuurlijk om er een tochtje mee te maken. “Ja, waarom eigenlijk niet?”
beaamde ik. Maar wel eerst wat technische testen met dat apparaat doen! Zo
gezegd, zo gedaan. “Een vooral ook even het oliepeil nakijken” benadrukte Rob. Ach, dat was
simpelweg even een wormwieltje losdraaien, even kijken en er weer indraaien”


“Waar wil je
eigenlijk heen?” vroeg ik. “Zullen we naar Luxemburg gaan?” stelde Rob voor.
“Okay, goed idee. Dat doen we!”. Vlak voor de hoofdstad Luxemburg begon het
vehikel steeds langzamer te lopen. Op het laatst moest de arme Rob behoorlijk
helpen duwen om de laatste heuvels naar de camping te kunnen overbruggen. Daar eindelijk
aangekomen hebben we de “oldtimer” maar naast de tent gestald: we zien volgende
week wel wat we eraan moeten doen, was onze afspraak!

 


Na vele
wandelingen en vele terrassen bezocht te hebben, oh wacht, wat betreft die
“terrasmomenten”: bij die
terrasbezoeken deed Rob meestal de bestelling. Als Rob dan dat in het Frans
vroeg: “Deux bierre, s’il vous plait”, dan beantwoorde de ober dat met: “Biete
Hern, zwei Bier”. Als Rob echter de volgende dag het in het Duits vroeg dan werd
dat door die ober in het Frans beantwoord! En dat ging zo iedere dag en daar
ergerden wij ons eigenlijk best wel aan. We vragen ons af of dat tegenwoordig
nog zo is.


De week erop
besloten we ons vervoermiddel maar eens te starten, maar er was geen beweging in
te krijgen. De boel zat muurvast!

Gelukkig was er
in die stad een FN-dealer, dus daar maar naartoe. De monteur wist het al gauw te
vertellen: “Piston, hoelala” en hij wees naar de cilinder: de zuiger (Piston)
zat muurvast. Wat bleek: ik had bij het uitdraaien van het wormwieltje, dit
onderdeel er weer verkeerd (op z’n kop) ingedraaid! Daardoor kon er geen olie
meer naar boven naar de zuiger gebracht worden. Dat de motor het op de heenweg
(toch zo’n 400 km) heeft kunnen volhouden, kan ik nog niet begrijpen!

“Dat wordt een
andere cilinderkop” zei de monteur “Ik heb hier nog wel een tweedehands liggen”.

“Wat gaat dat
dan kosten?” vroegen wij. “80 gulden” zei de man. Nou hadden wij samen nog
precies 80 gulden! En met een halve tank benzine om Nederland te bereiken…
“Doe dan maar” zeiden we “Dan is vrijdag klaar” riep de monteur. We hebben niet
kunnen eten onderweg, maar we hebben wel Apeldoorn gehaald EN toch een leuke
vakantie gehad.


Linker foto:een
van ons beide met links nog net iets van de FN te zien. Op de rechter foto is
Rob lekker gemakkelijk onderuit, aan het kokkerellen.

Dit  verhaal draag ik
speciaal op aan mijn allerbeste vriend ROB , die vorige week helaas is overleden.
Hij ruste in vrede.

Gert Jan van Kampen

20 januari 2012

Terug naar Verhalen


Het Boschbad

Mooi weer,… dus maar weer eens, met vrouwtje
(de kinderen wilden niet mee) naar ons fraai gelegen zwembad, “Boschbad” geheten.
De naam zegt het al, prachtig gelegen, in een bosrijke omgeving!

Ooit werd er, niet voor
niets, over het bad geschreven : ” Het mooiste bad van EUROPA” en het staat ook
mooi te pronken in Madurodam!

 Hee, tante Thea is er ook;
met haar kinderen nog wel. Leuk… “Ome Gerrit, wilt u met mij meegaan kanoën?”
vraagt neefje meteen al. “Ja, dat is goed. Laten we maar meteen gaan” zei ik.
Vol enthousiasme gingen we naar de kanobaan. Met die kano’s moest je wel
oppassen, je kon een lekke treffen! En ja hoor, na wat peddelslagen “zakten” we
al snel naar beneden, dus moesten we meteen hozen en dat was een behoorlijke
klus! De bodem van die kanobaan was zo glad als een aal (van de algen?).  Dat
was dus vallen en opstaan!

Toen we er eindelijk weer
inzaten gaat me dat jochie toch zwaaien met zijn peddel en slaat mij daar mee
ineens mee in mijn gezicht. Het blad van de peddel was ook nog bedekt met zink,
dus ome Gerrit zag sterretjes…

De vrouwen die ons, vanaf
de oever in de verte hadden gadegeslagen, lagen in de deuk, niet wetende wat er
precies gebeurd was. Het is maar bij 1 baantje gebleven.

“Ga dan eens een keer met
mij van die hoge WIP af” vraagt het kereltje, want dat belooft u al twee jaar te
zullen doen!”
“Is goed” zeg ik “om maar mee!” Onderweg er naartoe zitten de twee dames wat
uit te rusten aan de kant van dat bad met die hoge wip, waar het dan eindelijk
zou gaan gebeuren! Wij noemden het een wip, tegenwoordig spreekt men van “duikplank”
of “Springplank”.

Misschien uit ergernis over
onze “bootreis” gaf ik, bij het passeren, beide dames een “zetje”, zodat ze
beide in dat bad duikelden. Dat werd niet in dank afgenomen… ze hadden
namelijk hun kleren al aan!

Bovenop de wip aangekomen,
was neefje er al af. Hij lag beneden in het bad al gauw te schreeuwen van: “kom
je nog eens een keer, ome Gerrit?” Maar toen ik van boven naar beneden keek…
dat viel even tegen! “Ik doe het niet, het is me te hoog. Een andere keer!”  riep
ik en draaide me om, om naar beneden te gaan. Ik vroeg aan de man die achter me
stond: “Mag ik even passeren?” waarop hij zei: “Nee, daar is de uitgang!”. Hij
wees naar het einde van de plank. “Ja, maar ik ga niet van de wip” stamelde ik.
“Daar is de UITGANG!” herhaalde hij. “Dames in het water gooien, dat vindt u
toch wel zo leuk?”, vervolgde hij. Het bleek een badmeester te zijn!

Onder aan de trap van de
wip stond nog een badmeester. Toen ik hem vanaf boven vertelde dat ik er niet
langs mocht, riep ook hij: “Daar is de uitgang” en ook hij wees naar het einde
van de plank! De dames, die iets verderop nog aan de kant van het bad zaten (in
hun natte kleren) riepen beide zo hard als ze konden: “Laat hem maar mooi van
die wip afspringen, net goed!”

Ik kon geen kant meer op.
Ja, alleen die ene kant… Dus dat werd springen, maar het was meer “laten vallen”.
Ik kwam zo ongelukkig terecht dat ik er een vuurrode buik van overhield en ik
had ook al een RODE kop van die rotpeddel!

Mensen,  beloof nooit te
snel iets…

Gert Jan van Kampen

20 januari 2012

Terug naar Verhalen


Het dorpsfeest

Een bijzonder Italiaans gebeuren

Samen met nog een stel, zijnde een schoonzusje met haar man, naar Italië. We hadden een leuke “cassetto” gehuurd. Boven ons vertoefde een gezellig Duits echtpaar, waar we veel mee aan het zwembad zaten. Ook met  een Italiaans echtpaar hadden we contact, doordat ik vaak de neiging had wat Napolitaanse liedjes aan dat bad te gaan zingen. Zij dachten meteen “Oh, die kan goed Italiaans spreken, daar kunnen we mooi mee kletsen.” Maar, mooi niet! Die liedjes kende ik onderhand wel “uit het hoofd” omdat ik ze al zo vaak gezongen had, maar een gesprek voeren, dat kon ik niet!

Op een zekere avond gingen we met dertien personen naar een dorpsfeest, beneden in een dal. We gingen lopend, want we hadden eerst gevraagd wie er met de auto wilde en wie er wilde gaan lopen en omdat er zeven wilden lopen werd het dus lopen. De heenweg ging prima, maar de terugweg! Na al die….wijn, wijn en nog eens wijn…!

Het dorpsfeest was op een groot plein met rondom alle dorpsbewoners, want er trad een beroemde band op! Toen het feest goed aan de gang was, en wij ook al enige wijntjes op hadden, werd er door de bandleider omgeroepen of er iemand met de zangeres van de band een speciale dans wilde doen. Om dat verzoek wat kracht bij te zetten ging er een felle schijnwerper langzaam rond het plein over de hoofden van het publiek heen, tot mijn leuke zwager Henkie mij bij de arm pakte en die arm met geweld omhoog drukte en riep: HIERZO!!! En omdat ik me niet wilde laten kennen ging ik maar richting de band. En wat hebben wij, de zangeres en ik, gedanst!

Na afloop moest ik achter het podium komen en werd mij  nog wat te drinken aan geboden, omdat dit wat lang duurde kwam de Duitser bezorgd naar het podium toe en riep: “Geraldo (zo noemde hij mij), wo bleibst du?”. Hij was zo bezorgd geworden. De terugwandeling was vreselijk vermoeiend, want we moesten om beurten de, veel te dikke Duitser, de bergen op duwen.

Nou was het gebruikelijk dat ‘s ochtends, al heel vroeg de Duitser mij riep: “Geraldo, gehst du mit?”, dan gingen we verse broodjes bij een bakker beneden in het dorp kopen. Onder aan de “cassetto” wachtte dan een vriend van die Duitser, dat was een Fransman. Dan kreeg je dus het volgende beeld: achter het stuur zat de Duitser,  ernaast de Nederlander (ik dus) en achterin de Fransman. Dan kwamen we met een stelletje “internationalen” die bakkerswinkel binnen en klonk het van:  “Gute Morgen “,  “Goede morgen” , en “Bon jour” en toen we weg wilden gaan vroeg de winkeljuffrouw: “Willen jullie even wachten” en ze haalde het bakkerspersoneel in de winkel, waarop er een riep, wijzende naar mij: “Grando artisto!” dat duidde op de avond tevoren.

Nog leuk om te vertellen is dat mijn zwager eens aan de Duitser de vraag stelde: “Als wij te veel op hebben en je hebt de volgende dag hoofdpijn, dan noemen wij dat een “Kater”, maar hoe noemen jullie dat?”, waarop hij antwoorde: “Dat noemen wij broemen in die Schedel”. Daardoor werd de Duitser, de dagen daarna “Her Brumschedel” genoemd!

Een Italiaan, die vaak rondom die “cassetto’s” rondliep had een wandelstok. Daarmee haalde hij dan wel eens voor ons een vijg van de boompjes af, want hij had niet graag dat wij dat zelf deden. Als wij die man dan weer zagen aankomen, riep mijn zwager: “Pas op, daar komt  “Vijgio” ook weer aan!

Er waren door een van ons leuke foto’s van dat dorpsfeest gemaakt alleen die persoon had zijn camera te lang, met die hitte, in zijn auto laten liggen met alle gevolgen van dien… Er is dus wat dat aparte feest betreft, alleen een foto waarop een aankondiging van de band, waar ik ook opsta.

 

Gert Jan van Kampen

7 januari 2012

Terug naar Verhalen


Opa’s “Studententijd”

Het begon op de “Koningschool”, een lagere school alleen toegankelijk voor jongens! (Wist ik me daarom later op de MULO wat moeilijker aan te passen? Daar waren dus ook meisjes aanwezig, dus veel leuker).

Het hoofd van die lagere school was geen prettige man, behoorlijk streng. Nou was hij ook nog een klant van mijn vader. En nog erger hij was ook nog bevriend met mijn vader! Zo kwam hij ook vaak op de zaterdagavond bij ons biljarten. Als ik thuiskwam met een klacht dan zei mijn vader al gauw: “Dat zal je dan wel verdiend hebben!” en daar was de kous mee af.

Omdat er een paar kinderen uit de klas, waar ik er ook een van was, de letter R in een woord wat slecht uitsprak (die rolde niet genoeg, naar zijn zin), had hij de gewoonte om de woorden  Bduin en Bdood op het schoolbord te zetten. Wij moesten dan allen tezamen de beide woorden achter elkaar opzeggen en dan steeds sneller, dus tempo maken, dan “rolden” die woorden er goed uit (probeer het maar eens). Dat herhaalde hij dan een poosje en gaf met zijn viool- strijkstok de maat aan. Die stok had hij bij zich, omdat we ervoor zangles kregen. Dan kon hij je er mooi een tik mee geven, want na zo’n Bduin/Bdood-oefening kwam hij plots naast je in de bank zitten en moest je dat woord ineens opzeggen! …maar dat lukte dan mooi niet en dan kreeg je zo’n tik, met de vioolstok! En begon de oefening opnieuw! Leuk he?

Op de foto sta ik, Gerrit, in de eerste klas geheel rechts onderaan; het hoofd van de school staat helemaal achteraan.

De laatste jaren die we nog hadden te gaan, moesten we elders doorbrengen want de school werd door de Duitse bezetter gevorderd. Toen hebben we om de beurt bij verschillende leerlingen thuis, waar voldoende ruimte was, wat lessen gevolgd. Zo ook bij ons in de bakkerij, van 10-12 uur. De jongens moesten dan wel zelf een stoel meebrengen: ik zie ze nog met zo’n stoel onder de arm, over de straat komen lopen.

Na de oorlog hebben de Canadezen ook nog een half jaar in die school “huisgehouden”, want het was me daar een troep! Toen we weer op die school terecht konden hebben we maandenlang iedere dag “handenarbeid” als les moeten doormaken. De privé-tuin van het schoolhoofd viel daar ook onder! Een paar jongens, waar ik ook onder viel, waren zo slim om niet te snel naar de schuur te rennen, want de kruiwagens stonden vooraan. Die moest je dan als eerste pakken en kon je het zware werk gaan doen, dus rustig even afwachten en dan konden wij de harken en de schoffels pakken voor het wat lichter werk. Als het schoolhoofd wat te dicht in de buurt kwam gingen we driftig aan de slag! En zo kon je het wel maanden lang volhouden.

Daarna ging ik naar de MULO en daar kreeg ik voor het eerst met meisjes te maken. Buiten de schooltijd had ik al wel met meisjes “te doen gehad” (Ander verhaal!). Blijkbaar hadden we daar toch wat moeite mee, want op een dag, zei de jongen die naast me zat tegen mij: “Breng morgen eens een schaar mee!”

“Waarom dat dan?” vroeg ik. “Nou dan knippen we die vervelende vlechten van dat meisje voor ons gezeten, eraf!”. Dus bracht ik de volgende dag een schaar mee, wilde die aan hem geven, waarop hij zei: “Nee, dat moet jij doen!”
“Jij brengt die schaar toch mee!” En omdat ik me niet wilde laten kennen en begon ik er een af te knippen. Ver kwam ik echter niet, want ze draaide zich om en trok mij aan mijn haren over haar bank heen en daar lag Gerritje languit op de grond, precies naast de leraar Duits. Hij werkte mij toen, al schoppende en roepende “Zo, die heb je dan ook alvast gehad”, mij de deur uit.

Ik ben maar twee jaar op die school gebleven, alhoewel ik overging naar de derde klas. Ik was blij dat ik er af was: ik vond schoolgaan maar een vervelend gedoe! Maar… daarna moest ik van mijn vader toch nog, drie jaren lang naar een zgn. “Handels-avondschool” (HAS). Drie avonden per week na overdag in de bakkerij gezwoegd te hebben en op de dinsdagmiddagen privéles van een leraar-banketbakker.

Aan dit alles kwam op mijn 20ste verjaardag een einde, want precies op die verjaardag kon Gerrit de bus naar een kazerne in Wezep nemen. Bijna twee jaar “mocht ” ik mijn militaire Dienstplicht vervullen!

Gert Jan van Kampen

7 januari 2012

Terug naar Verhalen


Hoepelen

Het zal ongeveer in 1943 plaatsvinden.

Regelmatig kwamen er vier Duitse officieren, in een 4-deurige DKW over de Loseweg gereden. Tot op zekere dag dat ook gebeurde en ze hadden duidelijk veel drank op. Mijn wat oudere broer en ik stonden voor ons huis op de stoep te kijken. We konden nog maar net een sprong opzij maken, om die vier te kunnen ontwijken! Ze belanden, schuin tegenover ons bij een huis, over de kop geslagen,  in de voortuin!

Ik zie nog de DKW, met de wielen aan de bovenkant, een ronddraaiende beweging maken middels het dak. Toen het spul stilstond klommen de vier er met moeite onderuit, raapten hun petten bij elkaar en schrompelden huiswaarts richting het paleis waar ze ingekwartierd waren.

Op een dag was ik weer eens aan het hoepelen. Ik kwam bij ons het grindpad uit en wilde de bocht, linksom de stoep op, maken, maar de hoepel gleed uit mijn handen… rechtdoor de straat op! Daar bleef de hoepel een beetje staan draaien, terwijl net die vier met hun DKW langskwamen. Dat was een verschrikkelijk hels kabaal onder die auto: de remmen piepten, de vier portieren vlogen open en Gerritje zette het op een lopen van jewelste, met vier hijgende vette officieren achter zich aan! Ik ging bij onze buurman de tuin in; daar waren verscheidene paadjes, maar na verschillende keren die paadjes genomen te hebben besloot ik toch maar richting ons huis te rennen, tot ik helaas op het pad van de buurman uitgleed in het grind en daar lag een angstige Gerritje met de vier om zich heen, met een angstige blik naar boven te kijken, waarop een van de vier zijn gelaarsde been op mijn ruggetje plaatste, een pistool trok en aan de andere drie de vraag stelde: “Sollst das ein judenjung sein?”. Door mijn donkere haar en wat forse neus heb ik waarschijnlijk die gedachte gewekt. Waarop gelukkig (!!!) de andere drie wat twijfelachtig met hun hoofd schudden, die ene zijn pistool dan toch maar weer wegstopte, mij een flinke schop onder mijn kontje gaf en toen vertrokken zij. Ik liep schoorvoetend achter hen aan en toen ze wegreden kon ik een verschrompeld  stuk ijzer oprapen en liep er mee onder mijn arm weer richting ons grindpad.

Soms moet ik er nog wel eens aan denken en dan denk ik: “Wat heb ik toen toch ongelooflijk veel geluk gehad!”.

Een foto uit die periode, gemaakt tijdens de bevrijdingsfeesten.
Ik ben degene met het witte overhemd.

Gert Jan van Kampen

7 januari 2012

Terug naar Verhalen


Sinterklaasavond

Achttien jaar oud was ik. Ik had net mijn motorrijbewijs gehaald en mijn eerste tweedehands motorfietsje, een 125 cc van het merk Sparta, gekocht voor de prijs van 400 gulden. Mijn wat oudere broer kocht toen, voor dat bedrag een nieuwe bromfiets van het merk “Kapitein Mobylette”. Dit geldbedrag kregen wij van onze ouders omdat onze vier zusjes een zogenaamde “Bruidsschat” van hen kregen.

Op Sinterklaasavond zeg ik tegen mijn moeder “Ik ga even langs vriend Jan”. Waarop zij zei “Maar je gaat niet op de motor met die goeie kleren aan! Als je vader daarvan hoort dan zal hij nog harder brommen dan dat motortje van jou!”. Toch maar stiekem even doen, dacht ik. Bij vriend Jan aangekomen hoorde ik, met mijn motorfietsje aan de weg staand, zijn moeder vanuit de kamer roepen “Je gaat niet bij dat jong achterop!” waarop Jan zachtjes riep “Rijd maar even naar hier om de hoek, dan kom ik eraan!”.

Daar kwam Jan aan, met onder zijn arm een enorme lampenkap van zo’n 80 cm doorsnee. “Wat moeten we daarmee” riep ik verbaasd. “Die moet naar een klant van mijn moeder, op de Wolweg” riep Jan boven het getetter van het motortje uit. Zijn moeder had namelijk een lampenkappenatelier. “Kom er dan maar mee achterop” riep ik en Jan klom achterop met het joekel. Zo reden we richting de klant, maar vrij kort daarna passeerden wij een paar fietsers, en stoten we met die kap tegen hen aan. Ik was helemaal vergeten dat Jan een lampenkap onder zijn rechterarm droeg. Bij de klant aangekomen werd een lichte beschadiging ontdekt, dus gingen we ermee terug naar huis. “Rijdt a.u.b. wat kalmer aan, want ik heb nu al gedonder. En  help me wat te verzinnen.” zei Jan.

“Zal ik zeker doen” zei ik en dus reden we rustig terug tot we een eindje verderop een paar militairen, ook op de fiets, wilden passeren. Onverwachts stak er een hondje schuin voor hen langs de weg over en wij kregen dat beest onder het voorwiel. En ja hoor, daar gingen wij met een salto door de lucht. We kwamen aan de overkant op de stoep terecht en lagen beiden te creperen van de pijn. Ik zie Jan, als ik eraan denk, nog over mij heen komen, precies vallende bovenop de lampenkap. Het verzachtte wel even zijn val, maar de kap was zo plat als een dubbeltje geworden en de baleinen staken van alle kanten door de jute zak, waarin de kap werd vervoerd. Personeel van de winkel, waarvoor we op de stoep lagen, heeft onze wonden met pleisters beplakt.

“Ik ga wel even met je mee naar huis” zei ik “Oh, doe dat maar mooi niet; blijf jij voorlopig maar uit de buurt!” riep Jan. Zo liep Jan, zielig alleen, nog wat tranen van de schrik wegvegend, met z’n bundeltje onder de arm huiswaarts en ik schoof mijn ‘tweedehandsie’ richting een, gelukkig dichtbij gelegen, motorzaak.

Toen ik thuis kwam riep mijn moeder “Jonk, waar blijf je toch! Jan z’n ouders hebben ook al gebeld. Die snappen er ook al niets van, waar jullie toch verblijven.”. Toen zag mijn moeder het gat in mijn rechter broekspijp en riep “Ga gauw naar boven en trek een andere broek aan, want als je vader dat ziet, dan waait er wat!”. Waarop ik, vanaf de trap riep “Het waait toch al hard, dat hoort toch bij Sinterklaasavond?”. Waarop zij riep “Ach hou toch op, jonk, moet je daar ook nog grappen staan maken?” Toen hebben we er beiden toch hartelijk staan te lachen… Ik weet niet meer hoeveel de reparatiekosten van het motorfietsje waren, maar ik weet wel, dat ik toen niet meer hoefde te lachen…

Mijn moeder heeft de volgende dag de broek stiekem (net zoals ik dus was) weggebracht om onzichtbaar te laten stoppen. Ik vraag me nog wel eens af of mijn vader daar eigenlijk ooit iets van geweten heeft. Ik heb hem er in ieder geval nooit over gehoord. Toen ik in het voorjaar weer bij vriend Jan thuis “mocht” komen hebben we met  z’n  allen toch zitten lachen! “Hou op” riep Jan’ s moeder “ik krijg er weer buikpijn van, als ik daar nog aan denk! Maar nu, gelukkig, van het lachen!”. Ze kroop gauw achter de piano en wij gingen met z’n allen vrolijk zingen. Dat deden we trouwens vaker als ik bij hen was.

Gert Jan van Kampen

7 januari 2012

Terug naar Verhalen


Een bijzondere fietstocht

We dateren zondag 25 september 2011.

Schitterend weer, dus lekker fietsen. Eerst een eind met de auto? “Nee” zegt Truuske “dan zitten we met dit mooie weer uren in die auto.” Okay rijden maar, waarheen? Maakt niet uit!

We rijden richting Teuge, vandaar naar Twello en zo richting Voorst. Daar aangekomen wilden we beide wel eens even ergens zitten, op een bankje bijvoorbeeld> Die zijn tegenwoordig, vind ik althans, nog maar schaars te vinden, zeker als je er net toevallig een nodig hebt.

“Oh, daar heb je een restaurant” zegt Truuske. “Joechee” zeg ik “daar staan genoeg stoelen op het terras; daar kunnen we mooi zitten!”
“Mooi niet” zegt Truuske “de zaak is nog niet geopend”
“Nou en?” zei ik. 
“Kijk” zegt Truuske weer “nog 5 km dan zijn we mooi in dat leuke plaatsje Posterenk, daar vinden we wel wat leuks”
“Goed, maar geen kilometer verder!” zei ik.

Daar aangekomen was de hoofdstraat, waar we op reden ineens helemaal afgesloten! Potverd… “Wat nu?” vraagt Truuske. “Ik ga geen meter meer terug, ik ga rechtdoor, ik ben hondsmoe.

Dus rechtdoor door de feestvierenden “gekropen”, want er was een buurtfeest aan de gang: een grote tent met allemaal zitjes, je kent dat wel. Achteraan was de straat afgezet met een vrachtauto met daarin een band. Toen ik aan de organisatie vertelde dat we van Apeldoorn afkwamen en al een tijd lang op zoek waren naar een plekje om even wat uit te kunnen rusten, zei de man: “Jullie mogen hier gerust een plek uitzoeken, er is nog plaats.”

Dus zaten we mooi op een soort picknickbank en we zaten nauwelijks of er diende zich al een ober aan en plaatste een schaaltje met gesorteerde nootjes voor onze neuzen op tafel! “drankjes en hapjes moet u zelf afhalen” zei de man. Sommige mensen vroegen of we pas in Posterenk woonden omdat ze ons nog niet kenden…

Na een half uur een dameskoortje aangehoord te hebben, die o.a, heel toepasselijk het bekende “Daar bij die molen zongen” (want vlakbij kon je een echte molen zien staan; was dat even een mooi decor), kwam na hen een Allround-band optreden. Nou daar hebben wij zo’n twee uur heerlijk van kunnen genieten! 

En dit allemaal onder het genot van drankjes; een paar glazen bier. Truuske maakte mij er even goed attent op dat ook ik nog enkele kilometertjes te fietsen had. “Laten we nu dan maar als de … verder gaan” zei ik “want we zijn inderdaad nog niet thuis!”

Thuisgekomen konden we zo’ 55 km op de teller aflezen… Het was best de moeite waard!

Gert Jan van Kampen

7 januari 2012

Terug naar Verhalen


Een “Poppey-achtige spierbal”…, maar niet van de spinazie…

Het geschiede omstreeks september 2011

De weerberichten klonken gunstig. Oh, dan kunnen we nog mooi een keer een tuinfeestje houden. Maar ja, je weet het maar nooit met dat weer hier in Holland. Laat ik voor de zekerheid maar een kabel over de voortent gooien en vastzetten met wat flinke haringen.

Zo gezegd, zo gedaan. Maar bij het indraaien van de eerste haring (geen zoute en ook geen zure) hoorden we, Truuske stond vlakbij me, een raar geluid in mijn rechter bovenarm! Ik had teveel van die spieren gevergd en was het hele ‘spul’ van de schouder afgescheurd. “Zou je daar niet eens mee naar de dokter gaan?” vroeg onze zoon zich na een paar dagen af. En dus ging ik naar de huisarts, die op zijn beurt vroeg waarom ik er niet meteen mee was gekomen.

Er konden snel foto’s gemaakt worden en ook die arts was eigenlijk niet te spreken over mijn late actie. “Ik zal proberen z.s.m. een afspraak met een chirurg te regelen” zuchtte ze. Dat kon meteen de volgende dag. Die arts, een chirurg dus, vroeg zich echter weer af waarom er zo’n paniek gemaakt was: “We gaan het eens rustig bekijken, ik wil u over een maand terugzien en dan kunnen we bepalen of er wel wat aangedaan moet worden; het kan voorlopig geen kwaad”.

“Maar beste man, ik zie dat u van voor de oorlog bent, qua leeftijd zou u het best eens wat rustiger aan kunnen doen” zei hij “en u heeft dus ook bewust de oorlog mee gemaakt” zo stelde hij. Toen ik hem mijn verhaal over: “Sollst dasz ein Judenjung sein” vertelt had zei hij: “Hebt u ook nog een stukje geschiedenis aan dit doktertje  verteld”. Een maand later zoals afgesproken, kwam ik terug. “Hoe is het met u” vroeg hij meteen. “Met mij gaat het goed, alleen die bult die daar zit” wijzend naar mijn rechter bovenarm “zit nog niet op die plek waar ie hoort te zitten” zei ik. Waarop de arts meteen antwoorde met “En daar komt ie ook niet meer te zitten!”
“Geef me eens een hand” vroeg hij “en zo hard mogelijk drukken! Doet het pijn?”
“Nee” kon ik gelukkig meedelen. “Dan doen we er niets aan, of u moet zo eigenwijs als mijn vader zijn, die zat ooit met hetzelfde euvel. wilde perse eraan geopereerd worden, maar het heeft niets geholpen.”
“Tussen twee haakjes, u bent toch die man van dat “Judenjung-verhaal? Heb ik nog vaak aan moeten denken”.
“Ja , dat was ik” zei ik “dat hebt u goed onthouden”.
” Doe wat rustiger aan, vooral met die rechter arm” stelde de arts. “Zal ik doen” zei ik “ik heb er trouwens vorige week nog houtjes mee gehakt.”
“Maak dat u weg komt ” riep hij “Het ga u goed en geniet nog maar van het leven”.
“Doe ik ook” zei ik “vandaag ben ik lekker met mijn brommertje gekomen, gisteren was het ook zo mooi weer, toen ben ik nog, met mijn zoon, beiden op een motor over Hoogsoeren, Asselt enz. gereden.”
“Dan bent u langs mijn huis gereden want ik woon n.l. aan de Soerensweg” zei de arts. “Ik zal de volgende keer een claxonnetje geven” beloofde ik.

En zo ” bromde” ik weer tevreden (gelukkig geen operatie!) huiswaarts, met 1 “stoere” spierbal, niet van de spinazie… en die blijft zitten waar ie zit!

    

Gert Jan van Kampen

1 januari 2012

Terug naar Verhalen


Het kwartje uit mijn plakboek

Zo’n 10 jaar geleden schoof ik regelmatig op verschillende locaties achter een daar staande piano en speelde daar mijn repertoire, meestal gecombineerd met zang. De “opbrengst” hiervan ging dan naar het project van onze zoon.

Een van de door mij meest bezochte locaties, was een winkelcentrum genaamd “de Korenpassage” in Apeldoorn. In het midden van dit winkelcentrum was een pleintje waarop een gezellig terrasje was gevestigd. Daar stond dus ook een piano; vele malen kon men mij daar aantreffen. Eén van de (horeca-)ondernemers noemde mij “zijn pianistje”! Eens vroeg een stel bezoekers uit Amsterdam mij of ik niet daarheen wilde komen om te spelen. Als je daar geregeld vertoeft merk je eigenlijk pas, doordat je vaak aangesproken wordt, dat zoveel mensen uit verschillende plaatsen (uit het hele land) toch naar zo’n winkelcentrum komen.

Eén van de mensen die mij aansprak was een pianoleraar. Het was een bejaarde man (net als ik nu) die netjes wachtte tot ik uitgespeeld was met een bepaald lied en vroeg: “Mag ik u even onderbreken?”
“Ja, dat mag wel” zei ik. “Ik ben pianoleraar geweest en alhoewel u eenvoudig speelt wil ik u ook zeggen dat u zo mooi speelt! Ik kom hier vaak stiekem naar u luisteren” vervolgde hij. Ik voelde me even zeer vereerd, maar toen het echter goed tot me doordrong dat daar af en toe een echte pianist zat te luisteren…

Toch was dit moment één van de mooiste complimenten die ik in mijn “pianotijd” ervaren heb maar het allermooiste geschiedde een paar dagen daarna. Het was in diezelfde week, daarom weet ik het nog zo goed. Er kwam een jongetje van een jaar of tien (!) bij me staan en wachtte OOK netjes tot ik klaar was met een lied en riep toen: “U speelt zo leuk en u zingt er ook nog bij. Ik heb hier een kwartje voor U, voor Uw goede doel!”. Toen ik thuiskwam heb ik het kwartje meteen in mijn plakboek geplakt! Het zit er nu nog in. Voor mij  heeft in mijn hele leven een kwartje nog nooit zoveel waarde gehad als dit ene kwartje!

     
Op de foto het kwartje en een momentopname tijdens een Sinterklaasfeest in het winkelcentrum.

Gert Jan van Kampen

Januari 2012

Terug naar Verhalen


 

Mijn Memoriesverhaal

Wie kent niet de TV-show “Memories”,  zover hoeft het voor mij niet te gaan, maar ik heb wel mijn eigen “Memorieverhaal”. Zo geschiede het…

Zij was 13, ik 14 jaar oud (jong). 
Ze woonde schuin tegenover mij. Vanuit mijn slaapkamerraampje kon ik nog net haar slaapkamerraam zien. Dikwijls “seinden” we naar elkaar en renden dan naar het schoolplein, dat schuin tegenover haar huis gelegen was. Daar konden we dan fijn in het fietsenhok “vertoeven”. Vaak mocht ik haar rolschaatsen lenen.  Wandelden we door het romantische zandpaadje, gelegen tussen de Amersfoortseweg en de Jachtlaan, het Valkenberglaantje geheten. Ook mocht ik op haar verjaardagen komen. We gingen in de zomer wel eens samen naar het “Bosbad”. Dat bad heeft kortgeleden deze naam weer teruggekregen.

Dikwijls hielp ik haar met haar huiswerk (van school). Niet omdat ze dom was – helemaal niet, het was juist een heel bijdehand meiske – maar meer om contact met elkaar te hebben. Na het helpen met het huiswerk, kreeg ik een paar kussen. Dus.. tot op een dag…we zaten beide op de vensterbank van onze winkel en toe zag mijn oudste zus (die zo’n beetje mijn tweede moederrol vervulde) ons kussen en kwam naar buiten gerend. Ze stuurde mij naar binnen onder de woorden: “Snotneus, wat denk jij wel!” Was hier  wat  jaloezie aan het spelen..? wie zal het zeggen.

Trouwens, kort daarna, na zo’n 2 jaar “verkering” maakte ze het uit. Ik heb er toen best veel verdriet van gehad, tot mijn vader op een gegeven moment tegen me zei: “Kop op jong, er is geen hand vol, maar een land vol!” Een jaar daarna ging ze ook nog verhuizen en dacht ik: “Die zie ik nu NOOIT meer terug”.

Tot ik een paar  jaar geleden van een oud buurmeisje hoorde, dat ze weer terug was in Apeldoorn. Na heel veel speurwerk kwam ik erachter waar ze woonde en nog woont. Van mijn vrouw kreeg ik alle medewerking om contact op te nemen met haar. Er is een leuke vriendschap van overgebleven. Soms komt ze bij ons en soms gaan Truuske en ik naar haar toe.

Gert Jan van Kampen

Januari 2012

Terug naar Verhalen


 

Ons jongste donateurtje

Sinds een jaar of 15 ondersteunen wij bewoners van een krottenwijk in India. Het is een project opgezet door onze zoon. Eén van onze activiteiten is het werven van donateurs en het volgende kan dan gebeuren… 

 Tijdens een onverwachts bezoek aan ene familie Balk, één van onze collectebushouders (gedeponeerd  in hun zaak ): “Kom binnen” zegt moeder Ria “koffie?”

“Ja, graag” zei ik. “Hoe was de reis naar India? Vertel eens!” Vader Joop zit op de bank. Zijn dochtertje Kimberly  van 11 jaar, zit er ook bij. Vader Joop zet de TV uit “Ja, vertel eens” vraagt ook hij.

Dus ik vertel over de reis. Ik had ook wat lichtbakjes (Diwaly-lights) en boekenleggers, gemaakt door de door Marcel opgeleide ass. soc. werksters (zes meisjes in getal) meegenomen. Na een tijdje, één en ander aangehoord te hebben zegt het dochtertje: “Over tien jaar, als ik wat groter ben, ga ik met u mee om te helpen!” Waarop ik zei: “Ach mijn kind, dan ben ik te oud “. Ik was toen 72 jaar “Nee hoor” zegt ze “ik ga toch met u mee, dus u moet blijven leven!”
“En ik wil ook donateur worden, mag dat mamma?”
“Van mij wel” zegt moeder Ria
“Dat betaal ik zelf uit mijn spaarpot ” en ze gaf me drie euro.
“Nu mag jij een lichtbakje of een boekenlegger uitzoeken”  zei ik “en jij komt bovenaan de donateurslijst te staan!” Waarna ze me om de hals vloog en drie dikke zoenen gaf. “En ik ga er op school over vertellen!”
“Doe dat maar” zei ik.
“Wij kunnen ook wel wat lichtbakjes in de winkel gaan verkopen” zei vader Joop “en de collectebus moet geleegd worden” riep moeder Ria.
“Hoe heet je ook alweer?” vroeg ik het meiske en ze pakte een papiertje en schreef: ‘Kimberly, 11 jaar oud’ en gaf het mij.

Toen ik wegging bedankten zij allen mij, waarop ik zei: “Jullie hoeven mij niet te bedanken, ik moet jullie bedanken!”
Onderweg naar huis dacht ik: “Wat is dit eigenlijk MOOI WERK, dat ik dit nog doen kan!

Bij thuiskomst heb ik de naam van het meisje meteen bovenaan de lijst gezet. Truuske en ik geraakten steeds meer gemotiveerd, het kan toch niet anders als je dit soort dingen meemaakt.

Wij zijn nog steeds zeer gemotiveerd  bezig (al ben ik nu inmiddels alweer 78 geworden) met Marcel’ s project. Ik moet maar eens gauw die familie bezoeken en horen of Kimberly nog meegaat…

P.S. Een geheel vernieuwde site betreffende het project is in november 2012 verschenen.

Gert Jan van Kampen

Januari 2012

Terug naar Verhalen


 

Een ritje met de Tonneau

Mijn ouders hadden ooit een Brood- & Banketzaak. Voordat de zogenaamde bakfiets en transportfiets (met een mand voorop) verscheen, ging mijn vader met paard en wagentje zijn klanten bedienen. Voor privédoeleinden had hij ook nog een wat luxere wagen aangeschaft, een zogenaamde ’Tonneau’. Daar gingen wij dan, vooral op zondagen mee rondtoeren.

 


Juli 1934.
Opa van Kampen, Marietje, Truusje, Wim, Wily Jopie ,Gerrit en Oma.

Op een bewuste maandagochtend echter, kwam mijn vader zoals gewoonlijk bij een klant aan de deur. Het was bij een Freule, wonende aan de Loolaan. Bij het openen van de deur, van de prachtige villa,  zei de Freule al meteen: “Wat zag ik gisteren, bakkertje?”

“Dat moet u mij dan maar eens vertellen”, zei mijn vader verbaasd! “Kwam u langsrijden met paard en wagentje?” vroeg de Freule. “Ja, dat klopt!” zei mijn vader “hoezo?”

“Nou dat heeft geen pas”, ik rijd namelijk zelf ook met precies zo’n wagen. U hoeft voortaan niet meer aan te komen!” Dus was mijn vader een (‘goede’?) klant kwijt.

Ik zal maar niet schrijven wat mijn vader toen gezegd heeft tegen haar. Maar zij die hem gekend hebben, weten wel zo ongeveer wat hij gezegd zal hebben…

En dan maar zeggen: “Die goeie ouwe tijd”!

Gert Jan van Kampen

December 2011

Terug naar Verhalen


 

Een etentje

Jaarlijks,  medio Januari, was het bij Banketbakkerij Maassen, de (goede) gewoonte om met het personeel en ‘aanhang’ te gaan eten in Restaurant  De gouden karper in Hummelo. We waren dan met zo’n 20 personen en reden daar dan met vier of vijf auto’s heen en voor zo goed als het kon, terug…

Daar aangekomen had baas Maassen OOK de goede gewoonte om dan maar meteen een van de obers ‘aan de jas te trekken’ en hem mede te delen, al wijzende naar mij: “Deze man moeten jullie vanavond extra goed verzorgen, dat is de man waar het om draait!”. Nou…dat uitte zich dan meteen in vele – en veel te snel achter elkaar opgediende – cognacjes, zodat ik in korte tijd…

Die bewuste avond moesten / mochten wij, omdat het hotel ons vergeten was te boeken, gebruik maken van hun huiskamer, waar heerlijke fauteuils stonden. Een paar banketbakkers doken, uit nieuwsgierigheid al gauw in een van de kasten en vonden daar onder andere een spuitbus met sneeuw… wat daar toen mee gebeurde…baas Maassen greep gelukkig gauw in! 

In die kamer stond ook een redelijk klinkende piano (was dat maar niet zo geweest!), dus ik ging erachter zitten en vrij gauw kwamen de andere banketbakkers om me heen staan en begonnen luid mee te zingen. Niet lang daarna kwam een ober de menu’s opnemen en vroeg dus ook mij wat ik wenste te eten. Omdat ik het vervelend vond dat hij ons stoorde onder het gezellige gezang riep ik wat nors:  “Doe voor mij part maar een bord havermout!”. Nou, dat heb ik toen geweten! 

Daar kwam een ober, knoopte triomfantelijk een flinke servet om mijn hals, deponeerde een best bord havermout voor mijn neus en zei met zeer luide stem: “Eet u smakelijk, meneer”. Het heeft eigenlijk best lekker gesmaakt, maar mensen, wat zat ik VOL, ik kon geen hap meer op! Toen kwamen de lekkerste hapjes op tafel. Ik heb toen maar gewacht tot de puddingen langskwamen, nee… niet de appelmoes. En toen kreeg ik nog het volgende ‘toetje’. Wat gebeurde er namelijk…

Ergens in de bakkerij,  met een collega. Een ‘blik’ op een van de prachtige panden
van Banketbakkerij Maassen

Baas Maassen, kwam met nog iemand van het toilet af en zij wilden het handdoekapparaat gebruiken maar deden dat kennelijk iets te wild, want het gehele ding kwam van de muur afzeilen. Ze hebben beide nog geprobeerd dat apparaat weer op te hangen, maar ze zeiden al gauw:  “Laat maar liggen”. Toen ik echter van het toilet afkwam, dacht ik bij mezelf: “Dat moet toch makkelijk weer op te hangen zijn” en toen ik dit probeerde, hoorde ik ineens achter me, met brullende stem: “Zijn we hier de zaak zo’n beetje aan het slopen?”. Het was de restauranthouder zelf… ik wist niet wat ik zeggen moest, want ik wilde de vorige gebruikers niet verraden. 

Iets dergelijks overkwam mij, niet lang geleden, tijdens een etentje, gegeven door een jarige buurvrouw, elders in een restaurant. Aan het eind van dit feest liep de jarige, met haar dikke k… tegen een grote (antieke) staande klok. Hierdoor braken er wat stukken af en die kwamen met een donderend geweld op de grond terecht.

Iedereen liep er voorbij en overheen naar de garderobe toen en ik dacht: “Dit kan niet jongens” en ging de stukken bij elkaar rapen. Tot er opeens weer iemand achter me stond: de restauranthouder(!) en hij brulde: “Gaan we hier de boel een beetje afbreken!”…in de verte, bij de garderobe, waar het een geschater was, van jewelste, hoorde ik iemand tegen de jarige buurvrouw zeggen: “Oh, Moe, noe krig oe buurman op zien donder omdat ie met oe dikke konte die klok zowat onderste boven liep”. 

Beste mensen, ik heb me voorgenomen NOOIT MEER, VOOR EEN ANDER ‘de kastanjes uit het vuur te halen’!

Gert Jan van Kampen

December 2011

Terug naar Verhalen


Even een foto nemen


Op de foto: de tractorboer die een een ander veroorzaakte.

Een ongelooflijk verhaal… nu niet uit de oorlogsjaren, maar het geschiedde in mei van dit jaar, tijdens een weekje ‘Bed & Breakfasten’, ergens op een boerencamping, aan het Tjeukermeer, in Friesland. 

Op een dag wilden we maar eens niet fietsen maar gingen we met de auto naar Sneek. Op de heenweg zag ik een imposante rij windmolens staan. “Daar wil ik een foto van maken” riep ik “Dat doe je dan maar mooi op de terugweg”  zei Truuske, “eerst naar Sneek.” Okay, zo gezegd, zo gedaan. Op de terugweg, troffen we, op de linkerberm een boer aan met twee paarden, met erachter een machine, om het hooi mee los te gooien. Iets verderop, in de rechterberm, troffen we hetzelfde aan; dat bleek een zoon van de eerste boer, te zijn. Alleen, deze stond stil, oh, dacht ik, dat komt effe mooi uit, dan kan ik mooi een foto maken van een oud stukje techniek, met op de achtergrond, als decor, die moderne windmolens. Dus een unieke combinatie, oude en nieuwe techniek. We hebben de auto in de berm geparkeerd. 

Ik zei tegen de boerenzoon: “Ik ben blij dat u even stilstaat, want ik wilde u vragen of ik een foto mag maken van deze unieke situatie, waarop hij zei: “Dat mag wel , maar ik ben NIET blij dat ik stil sta. Het moet wel want het stoeltje, van de machine, waar ik gewoonlijk op zit, is afgebroken en dus kan ik niet verder met mijn werk. Ik zit nu te prakkiseren wat ik zal doen: zal ik eerst de paarden wegbrengen, (hij had ze dus gelukkig (blijkt straks wel!) van de machine afgekoppeld) of zal ik met een lasapparaat hierheen komen.

De foto, echter kon worden gemaakt. “Zal ik hem per pc opsturen?” vroeg ik hem. “Nee, dat kan niet, want ik doe niks met een computer. Doe maar per post”zo zei hij. “Dan heb ik je adres nodig” zei ik. Maar omdat we beide geen papier en pen op zak hadden, zei ik: “Ik loop wel even naar mijn vrouw in de auto, ben zo terug”.

In de verte, tussen de paarden en de boer,
zie je onze rode auto, met daarin een
wachtende Truuske. Geheel rechts, de boer
 met de tractor nog op het land bezig.
De boerenzoon, die noodgedwongen moest
stoppen met zijn werk.

Op dat moment, was aan de overkant van de weg, op het land, een andere boer (ze kenden elkaar) met een beste tractor hetzelfde aan het doen, maar hij was er klaar mee en kwam met het spektakel de weg op en reed zo kort langs de twee paarden, dat ze van schrik rechtovereind gingen staan en links omkeert maakten! Ze sloegen op hol richting, een in de auto wachtende Truuske, die angstig riep: “Gerrit, pas op, ga liggen!”, maar dat kon ik nooit verstaan.

Ik heb de paarden niet langs me heen zien komen, wel gehoord, ik ben in elkaar gekropen van schrik en heb wel de boerenzoon horen schreeuwen tegen de paarden: “HO! STOP! AUTO!”. Of die paarden het woord ” auto ” wel begrepen hadden vraag ik me nu nog af.

Truuske zag dus de paarden op haar afkomen, het ene paard wilde de wegkant van onze auto nemen, de ander de bermkant, ze zaten met riemen aan elkaar , gelukkig trok het paard aan de bermkant de ander nog net op tijd mee, rakelings langs de geparkeerde auto. Als die machine er nog achter gehangen had dan… had ik waarschijnlijk dit verhaal niet zitten samenstellen.

Kort daarna kwam er een auto aangereden, de bestuurder opende het raam en vroeg mij: “Gaat het een beetje?” Waarop ik vroeg: “Hoe gaat het met jou, dan wel?”
” Met mij goed, maar mijn broer, die mij gebeld heeft en die ik net naar huis gebracht heb, zit thuis, in de keuken nog na te shaken. Ik kom namelijk om mijn vader te helpen de 4 paarden naar huis te brengen. Even later kwam ook de vaderboer met zijn paarden onze kant op, we hebben nog wat na gepraat, die vader heeft trouwens de op hol geslagen paarden weten tegen te houden. “Gelukkig is het goed afgelopen” zei hij “eigenlijk best wel gevaarlijk, wat wij doen, maar wij mogen van de Gemeente deze bermen afmaaien.”

Een week daarna heb ik de foto’s opgestuurd, een paar dagen daarna belde de boer (van de tractor) mij op en bedankte voor de foto’s. “We mogen blij zijn dat die machine afgekoppeld was anders had u Apeldoorn nooit meer terug gezien”  zei hij. “Is er bij jullie, in Friesland, in een of ander blad nog aandacht aan geschonken, over geschreven, of zo?” vroeg ik hem tot slot. “Nee, antwoordde de boer, “dan had er echt wat ernstigs gebeurd moeten zijn”.

Gert Jan van Kampen

December 2011

Terug naar Verhalen


 

Biljart in de bakkerij


Op de foto: mijn vader en ik bezig aan het biljart.

Anno 1944. 

Mijn ouders hadden een Brood-en Banketzaak. Een van hun klanten was een Joodse familie, woonachtig in een prachtige villa, aan het ” Marialust “, te Apeldoorn. Daar was ook een biljartkamer, met een biljart, aanwezig. Omreden dat die familie moesten vluchten voor de Duitse Bezetters vroegen die mensen aan mijn vader of hij het biljart wilde overnemen. Ook hadden zij nog een filmcamera met wat films aan te bieden. Hij heeft toen beide gekocht. 

Zo gebeurde het dat op de zaterdagavonden, nadat eerst ’s middags na het werk (en de bakkerij schoongemaakt was), het biljart werd geinstalleerd. Dat was iedere keer weer een behoorlijke klus, dat door 3 personen geklaard moest worden. ’s Zondags in de loop van de avond moest het biljart weer teruggezet worden. Het ging naar een ruimte, wel dicht in de buurt van de bakkerij. Voor het overplaatsen had mijn vader een speciaal karretje gemaakt.  

Het was op die zaterdagavonden een dolle boel, want er waren genoeg belangstellenden voor dat biljartspel! Een van hen was een oom van mij, die het spel al goed beheerste. Ik heb toen, als kleine jongen van zo’ n jaar of tien, al veel van van hem geleerd. Ook kwamen er buren en hun echtgenoten en kinderen mochten ook meekomen. De bakkerij zat stampvol met feestvierende kinderen.

TOT…

Op een gegeven moment kwam er een (Duitse) verordening dat men ’s avonds na 20.00 uur niet meer de straat op mocht. Op een bewuste zaterdagavond echter, kwam onverwachts een Hollandse SS-er achterom de bakkerij in en nam plaats op het biljart! Nou, dat moest je nou net niet bij mijn vader flikken, dan werd ie donders. Het mag ook niet, want dan kan het blad (gemaakt van lei) breken. Dus schreeuwde mijn vader heel hard tegen de Duitse officier: “Eraf”. Maar hier gaf de man geen gehoor aan. Echter toen mijn vader dreigde met een behoorlijk groot broodmes, die hij van een werkbank pakte, ging hij toch maar van het biljart af. 

Hij nam toen plaats op een werkbank, waarna hij riep: “schamen jullie je niet om zo maar feest te vieren, terwijl onze jongens aan het front zich dood vechten?” Hierop antwoordde mijn vader: “Dan moet je niet bij ons zijn, maar bij je baas Adolf Hitler!” Daarop trok de man zijn pistool en dreigde ermee tot de kinderen begonnen te schreeuwen van angst, waarop hij zei: “Wees maar niet bang, ik schiet niet, dat doen de “Tommies” straks wel”. Waar dat op sloeg heb ik nooit begrepen. Hij wilde kennelijk nog wat indruk maken, maar had allang door dat het voor hen een verloren zaak was. Toen stond de ‘soldaat’ op, pakte een brood van de werkbank, wilde er nog meer (maar die gaf mijn vader niet) en schreeuwde: “Opgedonderd allemaal en laat het niet weer gebeuren!” 

We zijn gewoon doorgegaan met de gezellige zaterdagavonden en hij is nooit meer teruggekomen. GELUKKIG maar, bedenk ik nu!

Hoe dit goed heeft kunnen aflopen komt waarschijnlijk doordat, aan de straat, op die avond, in een auto, een goede bekende van mijn vader, een zgn NSB-er, heeft staan te wachten. Dat hebben buren gezien. Hij moet tegen de ‘Invaller’ gezegd hebben: “Maak niet teveel poppenkast; ik moet na de oorlog ook nog verder!”, aldus mijn vader’s gedachtegang.

Gert Jan van Kampen

December 2011

Terug naar Verhalen


 

 

Sinterklaas 1955

Anno 1955.

Een van mijn vroegere vrienden, ene Ben, tegenwoordig een zwager van mij, vroeg mij toendertijd of ik Piet wilde spelen, hijzelf was de Goede Sint. Zo stelde hij voor om op die bewuste dag, ’s middags in onze bakkerij, ons voor te bereiden en aan te kleden. We hadden de kleedpartij net achter de rug en toen kwam mijn vader de bakkerij in en vroeg ons mee te helpen het aapje te zoeken.

Wij hadden namelijk, boven op de oven in de bakkerij, een plekje voor dat beest gemaakt. Dit aapje was afkomstig van dierentuin(-tje) Put, gevestigd aan de toenmalige Zwolseweg, dat nu Koninginnelaan heet. Familie Put was een klant van mijn vader en hij vroeg mijn vader of dat aapje de wintermaanden bij ons in de warme bakkerij mocht ‘overwinteren’. Dat  beest mocht eigenlijk nooit van die oven afkomen, i.v.m. hygiene-voorschriften. Dat was dus toch gebeurd.

Opeens hoorden wij het dier ergens onder een werkbank krijsen. Om hem daar weg te lokken gingen wij beiden plat op de grond liggen: Sint met zijn staf naast zich en ik naast hem. Dit kon, want de bakkerij was netjes geschrobd. Dus wij maar roepen: “kom maar” en “kom dan”, enzovoorts, tot er plotseling op de achterdeur van de bakkerij geklopt werd. Nee, het was geen andere Sint, maar een klant die nog wat brood en dergelijke wilde kopen! 

“Kom maar binnen!”, riep het op de grond liggende paar. De klant kwam binnen, keek vreselijk verbaasd, nam gauw de spullen in ontvangst en maakte snel, hoofdschuddend, dat ie weg kwam! Ik denk dat die klant gedacht heeft: “Daar is iets niet in orde!”

Kort daarna kwam het aapje toch maar te voorschijn. “Zullen we dan nu maar eens gauw aan onze bezoeken beginnen?” vroeg de Sint mij. “Ja, laten we dat  maar gauw doen” zei ik “voordat we weer plat op de grond moeten voor dat beest.” Het eerste bezoek (en tevens de LAATSTE!) was aan een familie. De kamer zat vol met zingende kinderen, een hels kabaal, de hele buurt was kennelijk uitgenodigd! De vloer van de kamer lag bezaaid met knikkers en stuiters, ze waren dus lekker bezig. De Sint ging voorop de de kamer in en ik volgde de hem gedwee, nog niets vermoedende van die knikkers. Toen ik echter ook naar binnen stapte viel ik meteen achterover want ik kreeg zo’n vette stuiter onder een van de hakken van een schoen en kwam precies met mijn stuitje op zo’ n rot stuiter terecht!

Dat was BRULLEN van het lachen door die kinderen. Nou, ik kon ook wel brullen, maar niet van het lachen… De kinderen dachten namelijk dat het een grapje van die leuke Piet was; wilde hij opvallen of zo? “Ik doe geen enkel bezoek meer na deze, fluisterde ik de Sint meteen in het oor”
“Of jij moet alleen verder willen; dat moet jij dan maar weten”

Kwam er nog af en toe zo’n blaag bij me op schoot zitten, dat deed door het gewicht nog meer pijn aan mijn zere stuitje. Eentje kwam naar me toe en zei met een bepaalde blik op haar snuit: “ik weet toch wel wie u bent: u bent  ome Gerrit, dat zie ik aan die grote neus van U”. Ach, toen moest ik toch ook lachen en kon ik toch nog dat ene bezoek met een lach beeindigen.

Gert Jan van Kampen

December 2011

Terug naar Verhalen


 

 

Oldtimer, old story


De foto toont een 6 cyl. 1900 cc. Opel Cabrio, bouwjaar: 1934, met een topsnelheid van 60 km/uur.
In de auto zijn gezeten: achter het stuur mijn oudste zus, op de treeplank: v.l.n.r.: ikzelf, en 2 jongere zusjes.

Deze auto kocht mijn vader, in 1934, voor de prijs van 800 gulden. Na de oorlog, in 1948. Na er 14 jaar veel plezier van te hebben gehad, verkocht hij hem voor dezelfde prijs!

Deze Duitse oldtimer is tijdens de oorlogsjaren bespaart gebleven van de Duitse bezetters. Verscheidene malen is vooral mijn vader met de dood bedreigd omdat hij de schuur, waar het vehikel zich ophield, niet wilde openen. Als de Duitse militairen dan dreigden het slot van de schuur kapot te schieten en tevens het geweer op hem richtten, haalde mijn vader uit de naastgelegen schuur een bijl en dreigde hen neer te slaan, waarop de Duitsers dan het geweer maar weer aan hun schouder hingen. Ik begrijp nog niet dat dit goed heeft kunnen aflopen. 

Direct na de oorlog werd het wagentje, door de regering (Departement van Oorlog, D.V.O. geheten) opgeëist. Iedere burger die een vervoermiddel had, zelfs een paard en wagen viel daar ook onder, was daartoe verplicht. Twee dagen in de week werd de auto opgehaald. Alhoewel mijn vader in eerste instantie “donders” was, bond hij later toch wel in, want hij kreeg een vergunning om met z’n gezin ook de straat op te gaan, kreeg daarvoor een speciale vergunning en een toewijzing benzine.

Zo kon het gebeuren dat wij meteen naar het zo verwoeste Arnhem konden gaan, wat wij als kinderen helemaal niet zo leuk vonden. Daarna vertrokken wij een keer op een zondagochtend om 5 uur! naar de Bollenvelden. Ja, dat moest wel zo vroeg, want het autootje had maar een kruissnelheid van 40 km/per uur, dus kwamen wij om een uur of 10 in Lisse aan.

Toen ik zo’n jaar of 14 was mocht ik de auto uit de schuur rijden en klaar zetten voor de volgende trip. Ook mocht ik wel eens op een wat rustige weg een eindje rijden als ik dan iets boven de 40 km- snelheid kwam dan brulde mijn vader het uit van: ” HOO,  jong, niet zo hard!
 

Gert Jan van Kampen

November 2011

Terug naar Verhalen



We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten