Verhalen Overig 4



 

Over duiven en venters

Onlangs bezocht ik mijn zus, die voor een paar dagen opgenomen was in het Maasstad ziekenhuis. Bij de uitgang ontmoette ik een oude buurjongen, die Jan heet, en die ik zeker in 50 jaar niet meer had gezien. Hij is nu 84 jaar. In de trein, op weg naar huis, kwamen er een heleboel herinneringen boven, waar ik in jaren niet aan had gedacht.

De vader van deze buurjongen, hield duiven in de zolderkamer van zijn huis. Deze kamer was gelegen aan de straatkant. En altijd wanneer zijn duiven thuis zouden komen vliegen, zat de buurman met een busje zaad in zijn hand te fluiten naar zijn duiven. En ik geloof dat hij ook nog een duif had die kampioen was.

En verder aan het mattenkloppen op vrijdagmorgen. De matten werden over een trapleer gehangen, waarover een stang liep, waar je het kleed overheen kon hangen. Er was een bepaalde tijd voor, tussen 9.00 en 10.00 uur. Was je te laat dan kreeg een waarschuwing van wijkagent de Wit, die altijd door de straat kwam op zijn fiets.

Verder dacht ik aan Waterstoker. Die zorgde dat hij op maandagmorgen heet water had voor de was. Voor een paar centen kon je bij hem emmers heet water kopen. En omdat niemand in de straat een warmwatervoorziening had, was dit heel handig. Behalve als je met de emmers drie trappen naar de zolder moest klimmen. Er waren ook mensen die de was “uitkookten”. Er ging op zondagavond een wasketel op het fornuis, gevuld met water en geschaafde reepjes Sunligtzeep. De vuile witte was erin en het geheel werd dan gekookt. Op maandagmorgen werd de hele inhoud van de ketel in de wastobbe gegooid. En met een wasplank en een borstel werd de hele was geboend, om daarna door de wringer gedraaid en in een teil met bleekwater gedaan. Dan werd de bonte was in het zelfde sop uitgeboend, en in een andere wasteil in schoon water gespoeld en opgehangen. De witte was werd uit het bleekwater gehaald en in het blauwselwater gedaan. Gemaakt met een dotje blauw, wat je bij de kruidenier kon kopen. Dan werd de was uit het blauwselwater door de wringer gehaald , gespoeld en opgehangen aan de waslijn. Ook werd de was in de winter op een rekje bij de kachel gehangen om te drogen. De vrouwen waren bijna de hele maandag met de was bezig.

Op vrijdag kwamen er altijd twee vrouwen met een viskar door de straat. En ze riepen dan “lekkere Schellevis, mooie schol en bakharing”. Op vrijdagavond kwam er een man met karnemelkse pap door de straat, rond etenstijd. Je ging dan met een pannetje naar buiten en kocht dan anderhalve liter warme pap. Die dan na het eten met stroop erin gegeten werd. Ik vind het wel jammer dat dit niet meer bestaat. Geen venters meer sinaasappels, bloemen of groenten door de straat. En op zondagmorgen een man die de nieuwste hits zong, en zijn teksten verkocht.

Ik ben wel blij, met de tegenwoordige tijd, waarin alles veel makkelijker is geworden; een wasmachine, een droger, een koelkast en een vriezer en veel kant- en klare maaltijden. Maar de dingen uit mijn jeugd zijn mij toch dierbaar.

Mieke van Harskamp

19 oktober 2013

Terug naar Verhalen


 

Obie

In de tijd van mijn jeugd, zo rond de veertiger- en vijftiger jaren van de vorige eeuw, was er op zowat elke straathoek wel een winkel te vinden. Niets bijzonders, je was niet anders gewend. Alleen al in onze directe omgeving, het laatste gedeelte van de van Zeggelenlaan, grenzend aan de gemeente Rijswijk, waren er legio: melkboer Eikelboom, groenteboer Knijnenburg, de leesbibliotheek annex kantoorboekhandel Luctor et Emergo, een filiaal van de firma Kok, schoenmaker Neuféglise, een filiaal van drogisterij de Salamander, en twee bakkers: Paul Kaiser en Obie. Over de laatste gaat dit verhaaltje.

Obie, rare naam eigenlijk voor een bakkerij. Maar niet als je wist dat dit een creatieve verkorting van de slogan Ons Brood Is Enig was. De naam stond voor in de etalage, in uit donkerbruin triplex gezaagde letters, tegen een schuin oplopende rand: O.B.I.E. Voor de klanten was Obie niet alleen de winkel en bakkerij, maar ook de bakker zelf. En diens vrouw was de vrouw-van-Obie, zijn dochters de kinderen-van-Obie.

Obie had dus een eigen bakkerij. Deze bevond zich in de achtergelegen straat en was via een digonale doorgang in de tuin met het winkel- en woongedeelte verbonden. Als je bij ons tweehoog op het achterbalkon stond en het weer was voor de bakkers gunstig genoeg om met open deuren te werken, kon je de mensen het deeg zien kneden, koekjes maken, taarten opspuiten en met grote metalen bakplaten boordevol gebakjes of broden al balancerend de oversteek naar de winkel zien maken. En dat laatste ging altijd goed. Nou ja, bijna altijd.

Op een keer ging het ernstig mis. Een bakkersknecht wilde met veel zwier en routine voor de zoveelste keer die dag met een bakplaat heerlijkheden de route naar de winkel nemen, toen het ovenverse baksel op zijn plaat begon te schuiven en met dofrepeterend geluid op de niet al te schone vloer belandde. Op de binnenplaats waar het gebeurde stonden naast balen bakkersmeel en andere grondstoffen, ook grote zakken kolen waarmee de ovens gestookt werden. De bodem was daardoor zowel met wit als zwart stof gelardeerd. De harde mokka’s hadden, eenmaal opgeraapt, dan ook een wat vreemd uiterlijk gekregen. Kleurrijker zou je kunnen zeggen.

Ik zie de man nog staan, verbouwereerd en schichtig om zich heen kijkend. Toen hij zich onbespied waande, stofte hij met een borstel de minst gehavende exemplaren af en vulde er opnieuw zijn plaat mee. Vervolgens ging de gemankeerde verzameling gebak alsnog naar de winkel.
Ik heb dit voorval nooit doorverteld, maar sommige buurtbewoners moeten niet lang daarna met pijn in de kiezen of een gehavend kunstgebit hebben gezeten. Dat waren nog eens harde mokka’s…

Zo rond de Sinterklaastijd had bakkerij Obie een aandachttrekker van jewelste. Ieder jaar, vanaf ongeveer half november, stond hij er tot onze grote vreugde weer, op z’n vaste plek links in de etalage en dicht bij het raam. Sinterklaas in eigen persoon!

Dat wil zeggen, de goedheiligman-op-schaal, want deze was zeker een meter korter dan de echte-valse. Van onder zijn tabbert uit liep er een bruingestoffeerde electriciteitsdraad naar een onzichtbaar stopcontact en als Obie voor voldoende stroomtoevoer had zorggedragen, bewoog het hoofd van de minisinterklaas op een neer, in een eindeloze reeks herhalingen, ons minzaam toeglimlachend. Met zijn poppenhoofd met iets te rood aangezette wangen en neus leek het of hij er zo wat beneveld bijstond.

Voor ons kinderen was deze mechanische Sinterklaas het toppunt van technisch vernuft. Zo kort na de oorlog kenden we eigenlijk alleen apparaten als de stofzuiger en de distributieradio. Maar zoiets als dit was natuurlijk vele malen interessanter, vooral omdat de pop bij alles wat je ‘m vroeg bevestigend knikte.
Het lag dan ook voor de hand dat wij daar handig gebruik van maakten. Met volwassenen in de buurt waren onze vragen nog wel ingetogen: “Krijg ik veel kadootjes?” en “Mag ik een heleboel snoep?”. Maar buiten het gehoorbereik van ouders en opvoeders klonken er vragen van een heel ander kaliber. “Moet je piésen?” of “Moet je poépen?”. Kortom, een niet aflatende bron van plezier deze Sint.

De bakkerij van Obie is allang verleden tijd. De zaak werd overgenomen door een groter bedrijf, dat volgens de reclame wel vijfendertig verschillende soorten brood bakte. Modern en eigentijds, jawel. Maar een knikkende Sinterklaas hadden ze niet…

Wim Hoogerdijk

21 juli 2013

Terug naar Verhalen


 

Bijna-drama in Utrecht

Enkele weken voor de Bevrijding in de Kleine Eligensteeg in Utrecht

Na slechts ternauwernood de Hongerwinter 1944/45 te hebben overleefd bracht het voorjaar van 1945 ons nieuwe hoop, omdat er steeds vaker geruchten opdoken dat de Bevrijding nabij was.

Bij het ‘de boer opgaan voor eten’ in de hongerwinter, waarbij de mensen uit onze buurt lopend en op oude gammele fietsen zonder banden, oude kinderwagens of aftandse handwagens bijna steevast in zuidelijke richting gingen, zelfs tot aan Zaltbommel, merkten wij dat het in het zuiden aan het rommelen was. Het was duidelijk dat er in de zuidelijke provincies gevochten werd en dat de bevrijding dus niet ver weg kon zijn. Helaas kwam de bevrijding toen nog niet en moesten wij nog door die vreselijke hongerwinter.

Maar in het voorjaar van 1945 doken de geruchten van een aanstaande bevrijding opnieuw op: geruchten die steeds talrijker en hardnekkiger werden. Ik weet nog goed dat die aanhoudende geruchten de mensen in onze straat eigenlijk met de week opstandiger en provocerender maakten naar Duitsers en NSB-ers. Extra voedsel aan de overtuiging dat de bevrijding nabij was werd nog gegeven door het feit dat in een periode van slechts enkele weken enkele prominente NSB-ers en anderssoortige collaborateurs van de ene op de andere dag met de noorderzon bleken vertrokken. Hun verhuizing was kennelijk zo goed voorbereid dat zij in staat waren te vertrekken in niet meer dan een dag en een nacht.

Een treffend voorbeeld daavan was de ‘familie Lieftinck’, tot dan wonend in het hoekhuis aan de Lange Nieuwstraat en de Zuilenstraat. De man was in elk geval een officier bij de NSB en zijn zoon en dochter waren lid van de Jeugdstorm. Vooral het optreden van de zoon was (in de omgeving van de Lange Nieuwstraat) vaak provocerend en intimiderend, geënt op het eigen lidmaatschap van de Jeugdstorm en de positie van de vader bij de NSB. Vooral in uniform waren deze mensen voor de buurt een ware bezoeking. Waarschijnlijk beschikten deze mensen, in de laatste stuiptrekkingen van de Tweede Wereldoorlog, over concrete informatie betreffende de komst van de Geallieerden.

Het wekte in onze straat dus eigenlijk geen verbazing toen we opeens hoorden (hoeveel weken voor de bevrijding weet ik nog steeds niet) dat de Duitsers, gelegerd in het pand Nieuwe Gracht nummer 58 hals over kop dat gebouw hadden verlaten met achterlating van de gehele inventaris. Als ik me goed herinner dan stond er op het bord aan dat bewuste gebouw iets wat met ‘Gericht’ te maken had.

Het mag duidelijk zijn dat de bewoners van een straat, bijna uitgehongerd in de hongerwinter en vrijwel alles in de kachel verbrand hebbend wat maar enigzins brandbaar was en alles wat maar enige waarde had bij de boeren geruild hebbend voor eten (bij enkele gezinnen stonden alleen nog de muren en het dak van het huis overeind!) zich als wolven op deze prooi stortten. In een roes van wraakzucht en euforie (over de, dachten zij, aanstaande bevrijding) werd het gebouw in amper een dag volkomen leeggeroofd. Alles, maar dan ook alles werd meegenomen: van eetwaren tot tapijten, bedden, keukengerei, stoelen, tafels, kasten, schrijfmachines, schilderijen enz.
De hele straat was opeens in een roes van gelukzaligheid vanwege de buit die op de Duitsers veroverd was!

Helaas verkeerde de blijdschap de daaropvolgende dag al snel in een paniekachtige stemming. Iemand kwam met het bericht dat de Duitsers waren teruggekomen omdat de geruchten over een op handen zijnde bevrijding volkomen uit de lucht waren gegrepen en bij terugkomst het totaal lege gebouw aantreffend in woede waren ontstoken. En passant werd er aan toegevoegd dat de Duitsers, in de persoon van een groep manschappen van de Feldgendarmerie, gelegerd in het gebouw Nieuwe Gracht 92 (na de bevrijding betrokken door de Canadezen en later in gebruik als Medisch Sportkeuringsbureau) de volgende dag konden worden verwacht om al ‘hun eigendommen’ terug te halen.

De buurt, die na uitgebreid onderling overleg had besloten niets aan de Duitsers terug te geven, ging met man en macht aan het werk om al de veroverde spullen voor de Duitsers te verstoppen. Elk hoekje en gaatje werd benut om het voor de Duitsers onzichtbaar te maken (wat natuurlijk onmogelijk was), waarna de mensen, in toch wel angstige spanning, de dingen die ongetwijfeld zouden komen afwachtten. Rond het middaguur de volgende dag verscheen er inderdaad een Nederlandse SS Officier, vergezeld van vier soldaten, met een ketting om hun nek waaraan, op de borst, de bekende Feldgendarmerie emblemen, vanaf de Nieuwe Gracht de straat inmarcherend en begon met een oppervlakkige doorzoeking van de huizen.

Omdat de SS officier daarbij slechts enkele kleine dingen vond, dachten de bewoners wier huis inmiddels was doorzocht dat hij niets kon vinden en dat men derhalve in het bezit zou kunnen blijven van de spullen. Maar dat de SS-Officier een geheel andere taktiek in gedachten had bleek pas toen hij, na enkele huizen te hebben doorzocht, daarmee stopte, bij vijf verschillende huizen naar binnen ging en weer naar buiten kwam met de man c.q. de vader van dat gezin.

Na aldus vijf mannen te hebben geselecteerd, plaatste hij deze naast elkaar tegen de muur naast de toenmalige machinefabriek, haalde zijn pistool uit de holster, stak het in de lucht en schreeuwde: “Ik geef de straat precies vijftien minuten om ALLE eigendommen van de Duitse Wehrmacht buiten te deponeren! Gebeurt dat niet, of blijven er eigendommen achter dan valt over precies vijftien minuten de eerste dode. De tijd loopt!“

Zoals in de bijbel misschien ooit het manna uit de hemel kwam, zo regende het nu uit de huizen spullen van de Wehrmacht! De mensen waren zo geschrokken, dat zij niets achter durfden houden. Later bleek ook dat er niets was achter gebleven. Inmiddels had een van de soldaten zich verwijderd, waarschijnlijk om vervoer te regelen, want enige tijd later kwamen er enkele vrachtwagens de straat inrijden om de spullen in te laden. Nadat dat z’n beslag had gekregen nam de SS-Officier uit drie gezinnen een jongen mee in de leeftijd van zo’n 12 a 13 jaar. Wat uiteraard ook nog de nodige angstige spanning veroorzaakte.

’s Avonds rond een uur of acht kwamen de jongens, op eigen gelegenheid, weer thuis, waarbij bleek dat zij kennelijk toch nog als een soort vergelding ruim twee uur in een kelder van het gebouw van de Feldgendarmerie tot aan hun knieën in het ijskoude water hadden moeten zitten.

Resumerend kun je tot de slotsom komen dat hier toch sprake was, hoewel alles met een betrekkelijke sisser is afgelopen, van een ‘bijna-drama’. Zou de straat het been hebben stijfgehouden, in de roes van de bevrijdingsgeruchten, dan zou hebben moeten blijken of diezelfde Hollandse SS-Officier (met misschien dezelfde bevrijdingsgeruchten in het hoofd met mogelijke repercussies naar hem, vanwege zo’n misdaad in het zicht van de bevrijding, dit overwegend) inderdaad het dreigement van liquidatie van de mannen zou hebben uitgevoerd.

Desalniettemin voegt dit toch nog iets toe aan de, nooit in de geschiedenisboeken opgenomen, kleinere feiten en gebeurtenissen uit die periode van de stad Utrecht.

Verteld door de in 1945 14-jarige Gerard Ram

3 december 2012

Terug naar Verhalen


 

De laatste brief (van een verzetsstrijder)

Dijon, 17 februari 1942.

Lieve vader,
Het valt mij zeer moeilijk om u deze brief te schrijven, maar ik moet U mededelen, dat het krijgsgericht over ons een zeer zwaren straf heeft uitgesproken. Leest U dit eerst alleen en licht dan moeder voorzichtig in.
Toen ik U de vorige keer schreef, op 14 Februari, wisten we al, dat we op 13 Februari voor het gericht ter dood veroordeeld waren, maar ik heb het U niet kunnen schrijven, omdat ik U ook niet dien tijd van spanning door wilde laten maken. Er was n.l. een genadeverzoek voor mij gestuurd naar Parijs en we meenden ook een goede kans te hebben omdat onze zaak tenslotte geen misdaad was, maar een poging die voortvloeide uit ons plichtsbesef als militair tegenover ons Vaderland.

Ik zeg niet een tijd van angst, want dat is het gelukkig niet geweest, omdat ik veel heb kunnen bidden en omdat God me het vaste geloof heeft geschonken, dat als het doodvonnis mocht komen, dat ik dan mocht hopen, op den zoendood van Christus en zoodoende op de Hemelse Heerlijkheid.
Het is me ook een groote troost om te weten, dat U dat geloof ook bezit, zoodat U dit ook zult kunnen overgeven in de hand van God. We mogen toch weten, dat God tenslotte alle dingen, ook alle menschenhandelingen en menschen besluiten, bestuurt en als we ons dan vertrouwen op Hem kunnen overgeven, dan is toch alles wat er ook gebeurt goed voor ons.
Ik weet wel, menschen kunnen hier niet toe doen, maar toch dank ik U, dat U mij hebt opgevoed in dat geloof, wat God me zoo zeker heeft geschonken en waarin ik nu voldoende kracht putten kan om rustig en in de zekerheid dat God mij op zal nemen in Zijn heerlijkheid, den dood tegemoet te zien. Straks om 5 uur zal het gebeuren en dat is niet erg. Het is tenslotte een moment en daarna zal ik bij God en bij Jezus in den hemel kunnen zijn! Nooit meer verdriet of moeite hebben, niets meer mee te maken van al de ontzettende narigheden en het vele verdriet dezer aarde, die overgang is toch niet erg? Integendeel, het kan in Gods kracht heerlijk zijn!
God heeft ons dat alles geopenbaard in Zijn Woord en daaruit mogen wij weten dat Hij ons niet zal verlaten als wij Hem daarom bidden. Ik voelde Gods nabijheid dezer dagen zoo sterk, en ben volledig bereid om te sterven. Troost U zich daarmee! Ik weet wel het is erg en we zijn nog zoo jong maar God weet dat onze zaak rechtvaardig was en Hij is de rechter, die oordelen zal.
Ik vind het voor U veel erger dan voor mijzelf, want ik weet dat ik bij God in de hemel zal zijn.
Dank God om die zekerheid te mogen hebben.
Ik heb God al mijn zonden beleden en ben volkomen rustig geworden! Hij sta mij bij. Hij kan en wil en zal in nood zelfs bij het naderen van de dood, volkomen uitkomst geven.
Treur dus niet, maar wees vertrouwend op God en bid Hem om kracht. Het spijt mij erg, dat ik geen afscheid van U heb genomen, maar tenslotte zal er een weerzien zijn, die veel gelukkiger is! Laten we daarom bidden. Moeder, lieve moeder, laat me U omhelzen, vergeef me alles wat ik gedaan mocht hebben.
Huil niet lieveling maar wees moedig.
U hebt nog veel kinderen. Ik weet dat ik allen zal wederzien. Een laatste innige kus van Uw zoon Leen. Vader, vergeef U ook mij. Wees sterk in het geloof, dat ik weet dat U ook hebt evenals Moeder.
Treur niet, maar dank God voor zijn genade over mij dat Hij mij de zekerheid geeft naar de Hemel te gaan. Zeg niet “omdat jij weg bent is de vrede voor ons geen feest meer”.
Want tenslotte ben ik voor het vaderland gestorven, zoals zoo velen doen in dezen tijd. Het is voor mij heusch veel beter en gelukkiger zoo. Geef me een stevige hand. Een laatste groet en dank voor alles van Uw zoon Leen.
Mart, Lien, El, Truus. Jullie allemaal gegroet, en wees sterk en bid God om kracht! Geloof in Hem en Hij zal alles goedmaken. Wees goed voor Vader en vooral voor moeder. Dikke zoenen van je broer Leen. Wil alle broers en zusjes groeten, ze zullen het misschien nog niet zoo goed begrijpen, maar leer ze ook dat geloof.
Groet allen, vooral oom Jan en Tante Lien, m’n hartelijke dank voor alles wat ze voor mij gedaan hebben. Ook groeten en dank aan de anderen. We zijn moedig, weest dat ook!
Tenslotte, treur niet te erg, alles is goed. De heer is met mij, wat zou ik vreezen? Ze kunnen alleen het lichaam dooden maar de geest is in Gods hand. Die troost is toch voldoende.
Als mijn stoffelijk overschot naar Holland komt, leg het dan bij de familie. Ik ga heen. Tot weerzien in het Vaderhuis. Dat geve God. Hij zegene U allen.
Heb geen haat! Ik sterf zonder haat. God bestuurt alles.

Leen

Dit is de laatste brief van verzetsstrijder Leendert van Leeuwen.
Geboren: 16-08-1920 te Sassenheim
Overleden: 17-02-1942 te Dijon (Frankrijk)
Begraven: NH.Brgraafplaats te Sassenheim, nr 44

Ingestuurd door Arie Bakker

28 november 2012

Terug naar Verhalen


 

De bevrijding

Toen ik 15 was kwam de bevrijding, want wij waren in oorlog. Waar ik eigenlijk maar weinig van gemerkt heb. Ik had wel veel ooms toendertijd. Dat waren altijd onderduikers en mijn vader zat in het verzet. Daar wist ik niets van. Wat een bange tijden voor mijn ouders en mijn oudere broers (Willem en Jan). Die moesten ook onderduiken, of naar de duiters overlopen.

Wij moesten nog vluchten op het laatste moment naar een boerderij. Wij liepen over het schoolplein met het hele gezin; de kogels vlogen over onze oren. We kwamen goed terecht bij de boerderij en mijn Vader was ergens anders. Ik wist niets en vond het wel avontuurlijk. Nadat we daar een paar nachtjes geweest waren, hoorden wij op de vroege morgen een vreemd geluid. Zowaar: dat waren de tanks van de Canadezen. Wat een herrie, maar wat heerlijk! Wij gingen weer vlug naar huis om ze te verwelkomen. De Duitsers hadden die nacht nog in ons huis geslapen, dat was een zooitje. Dat hoorde ik later van mijn oudste zus (Roelie). Die moest met moeder alles schoonmaken.

Ik heb niets gemerkt. Ik genoot van het feesten. Ik trok mij er niets van aan dat er nog een paar burgers waren dood geschoten. Ik was aan het feesten.
En dat heb ik intens gedaan. Ik had de goede leeftijd om van alles te genieten. Ik kreeg sigaretten van de tommi’s: mijn vader dol gelukkig! Ik rookte toch niet, nam ze aan voor vader. Tien uur thuis was er niet meer bij en in alle dorpen moesten wij feestvieren. Ja, mijn moeder zal wel een angst gehad hebben over haar dochters Roelie, Annie en Atie Smit uit Westerbork.

Atie Smit-Janssen

11 maart 2012

Terug naar Verhalen


 

Onthand

Zodra de kapper zijn cape om mijn nek zwiert en ik tot hoofd gereduceerd wordt,
klap ik dicht en zie m’n ogen paniekerig staren vanuit de onontkoombare spiegel.
De flirterige dans met het spiegelbeeld is iets tussen de kapper en zichzelf, ik
ben à la Harry Potter  onzichtbaar geworden en zie een meisje van hooguit acht.
Wanneer ik vroeger zo donker keek, achtervolgde mijn moeder me met een
handspiegel om me een indruk te geven tegen welk gezicht zij veelvuldig aan
moest kijken. Ik ben ziende blind en laat me door de tijd glijden. Dat meisje
zonder handen op een hoge stoel, de kale kapper om haar heen dribbelend: keurig
heertje, vlinderstrik, Haags accent. Hoewel hij jarenlang bij ons aan huis kwam,
is het me nooit gelukt te wennen aan zijn hoofd. Het verhaal ging dat hij bij
een ernstig ongeluk betrokken was geweest, waardoor een groot gedeelte van zijn
schedeldak door kunststof vervangen was. Zijn ogen zaten op volstrekt
verschillende hoogte, hij had diverse tics en waar de ene gezichtshelft een en
al nerveuze bedrijvigheid liet zien, bleef de andere helft bewegingloos. Mijn
moeder streek het haarlint al glad over de kachel, zodat ik m’n plaats snel af
zou kunnen staan aan m’n twee kleine broertjes, die een moderne schuine pony
aangemeten kregen. Alle meisjes en jongens zagen er min of meer hetzelfde uit,
want de huiskapper ging van deur tot deur. In mijn herinnering was het een
voortdurend komen en gaan van een keur aan leveranciers. Zo circuleren er nog
heel wat absurd geposeerde foto’s waarop een aanbelfotograaf mij feilloos bij
het poppenbed en mijn broertjes bij de auto’s wist te vereeuwigen. Terwijl ik me
amper herinner wat ik zelf zoal deed, staan al die figuren uit de buitenwereld
stevig op m’n netvlies. De fascinerende zigeunerzwermen voorop, met hun
raadselachtige hiëroglyfen naast de voordeuren, waarin hun oordeel over de
bewoners werd verspreid. Een viezige oude man met ‘een houten been uit de
oorlog’, die met een grote bak garen en lint voor z’n buik liep, was ook niet te
versmaden.

De groenteman en melkboer hoorde je al van verre met hun
paard en wagen. Uit alle huizen schoten vrouwen met pannetjes tevoorschijn, die
ter plekke met schuimende melk werden gevuld, terwijl de groenteman nog wel eens
een trots glimmend appeltje in je hand wilde smokkelen.

Schoorsteenvegers waren eng, net als Sinterklaas en z’n
Pieten, maar de kolenboer was juist weer spannend, met z’n vergruisde kop
waaruit het oogwit knalde. Die kon heel onverhoeds in de tuin opdoemen, door
zijn zware last een duistere gebochelde gedaante.

De lompenboer was onverstaanbaar, de godsdienstventers vond
ik klef en de mensen van de mond-/voet geschilderde kaarten zielig. Bij
collectebussenrammelaars viel er soms een gewichtig speldje te scoren en bij de
‘messen- en scharensliep’ moesten we ons -net als bij de zigeuners- verstoppen,
want dat was onbetrouwbaar volk dat met je spullen aan de haal kon gaan. De
postbode werd af en toe met koffie onthaald, waarbij hij soms exotisch bezegelde
brieven uit zijn voorraad showde. Alleen voor brood moesten we zelf naar de
bakker lopen en voor overige boodschappen dumpten we een boekje bij de
kruidenier die vervolgens alles thuis bezorgde, inclusief klantenbindende repen
chocola voor de koters.

Maar niets of niemand haalde het uiteraard bij de
verslavend tingelende bel van de ijscoman… Jinglebells, jengelkids.

Een ruk aan m’n cape sleurt me in het hier en nu en is het
sein dat ik m’n jachtige programma verder af kan gaan werken. Een vrije dag zit
over het algemeen bomvol verplichte nummers. Ik realiseer me wel voor het eerst
bewust dat – zo ze al gewild had- mijn moeder waarschijnlijk niet eens
buitenshuis had kùnnen werken. Maar ruilen? Nee, dank u!

Hebe King

3 juni 2012

Terug naar Verhalen


Geheimtaal in de Amsterdamse Haven

Voor Amsterdam en omstreken ben ik op zoek gegaan naar benamingen van getallen, zoals die in de haven van Amsterdam door havenarbeiders werden gebruikt. Dit is het verhaal:

In de Vlothaven in Amsterdam staat een loodsencomplex, waarvan de loodsgedeelten de volgende namen dragen:
•             Aas
•             Zwaantje
•             Kimmel
•             Stoeltje

Voor de meesten zullen deze namen wel enig wenkbrauwfronsen teweeg brengen, hier volgt echter de verklaring:

Vroeger- en nu ook nog- was het bij oudere werknemers in de haven gebruikelijk om in plaats van getallen hiervoor bijnamen te gebruiken. Deels vloeide dit voort uit het gevoel voor humor, anderzijds was het wel praktisch, omdat bij het uitspreken van getallen verwarring kon ontstaan (zoals bijvoorbeeld bij zeven en negen). Verder kan één en ander worden verklaard vanuit de Hebreeuwse oorsprong. Omdat het opsommen van getallen vrij ééntonig en vervelend is, kwam men, mede door de welbekende Joodse humor, vaak tot originele vondsten. 

Hieronder de resultaten van het onderzoek:

1.            Aas                                   Dit is, vooral voor kaartspelers onder ons, bekend; het is nl. de 1 in het kaartspel

2.            Zwaantje                          Afgeleid van de vorm van de 2

3.            Kimmel Gimel                 Is de derde letter van het Hebreeuwse alfabet

4.            Stoeltje                            Afgeleid van het cijfer 4

5.            Handvol                          Dit is Bargoens voor vijf jaar gevangenisstraf (hij kreeg een handvol)

6.            Pijpje of lepeltje            Beide naar de vorm

7.            Jood of Joop in de pot  Jood uit een oud gezelschapsspel, genaamd ‘zevenrot’; ‘Joop in de pot’, afkomstig uit        een spel met twee dobbelstenen (7 is pot); ‘broodje klimop’: op de 7e dag is het geld op, dus niets meer op brood

8.            Krakeling            Naar de vorm; Appie Verhaspeling, van achie voor acht

9.            Neger                   De R aan het eind, vermoedelijk om verwarring met het getal 7 te voorkomen

10.          Tellen                   Men telde niet verder dan een tiental; Tinus Skup Schrub is een dubbeltje in dieventaal

11.          Kwak                     Als verklaring hiervoor wordt gegeven, dat bij het spuwen op de grond door iemand die pruimt, de twee straaltjes het getal 11 vormen. Het gebruik van pruimtabak was vroeger gangbaar, omdat tijdens het werk roken verboden was. Aardig is ook om te vermelden wat hierover geschreven is: “met dikke tabakspruimen in hun bakkes spuwen de boeren maar raak, zelfs in hun mooie kamer en zondags in de kerk hoort gij het kwakken op de vloer!

Kwak aboe: waarschijnlijk ontstaan uit het Franse ‘à vous’, uitgesproken bij het elkaar toedrinken van de kwak (jenever), die om 11 uur verstrekt werd

12.          Dozijn               Dit spreekt voor zich

13.          Judas                Discipel, de dertiende aan het Heilig Avondmaal; verder ook nog wel: ‘alle bazen’; dat de havenarbeiders de bazen met ‘ongeluk’ vereenzelvigen, zal niemand verbazen

14.          Kimmel Bas       Zie bij 3. en 5.

15.          Drie handel vol of drie stuivers

17.          Jodesien             Jod is de tiende letter van het Hebreeuwse alfabet en sajin de zevende letter; Jodesajin werd in plat Amsterdams ‘Jodesien’

18.          Duizend weken    In Groningen gebruikt men nog de uitdrukking ‘een meisje van duizend weken’

19.          Kuiperspad        Een berucht adres in Amsterdam, waar bij een inval van de politie 19 verdachten werden opgepakt

20.          Tweemaal tellen          

21.          Baas Portieltje     Bekend bij oude veemwerkers, waar baas Portieltje vier jaar te vroeg zijn 25-jarig jubileum vierde

22.          Zwaantjes              Zie onder 2. Ook werd ‘Vondelpark’ gebruikt; want welke Amsterdammer kent niet bank 22 in het Vondelpark?

24.          Tweedozijn

25.          Heitje                       Het is de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet; Het verkleinwoord ‘heitje’ dient als benaming voor het oude vijfstuiver stuk en wordt zodoende 25. Overigens kent bijna iedereen de uitdrukking ‘heitje voor een karweitje’.

28.          Likmehol                In het Bargoens woordenboek komt voor: “vroeger hadden wij nogal een likmehol in de kat”, waarbij ‘likmehol’ een achtentwintiger (geldstuk) en ‘kat’ een geldriem is. Het schijnt dat het geldstuk van 1,28 gulden een uitstekend object was voor valsemunters, voor de Staten van de Provincie Holland was dit ‘HOL’, wat reeds een groot deel van deze uitdrukking verklaart.

Voor hen die Amsterdamse geintjes kennen, is het niet verwonderlijk dat 28 nog een andere benaming kreeg en wel ‘stinkerd’ dat natuurlijk berust op een absoluut verkeerde interpretatie van de eerste uitdrukking

30.          Drie tienen

31.          Ladde           Een beruchte gelegenheid in de Pijp in Amsterdam, waarvan 31 het huisnummer was

33.          Mottig          “Het is een mottige drieëndertig”:  wordt gezegd van een lelijke vrouw, die door de pokken mismaakt was

35.          Makke          Dit woord stamt van het Hebreeuwse ‘makoh’, een woord met meerdere betekenissen zoals: is geslagen, wonde, kwaal, plaag. Het is een verwensing, maar de relatie tot het getal 35 is onbekend

38.          Jannie Smit

39.          Oostmeijer                Even berucht als het Kuiperspad dat voor 19 gebruikt wordt, schijnt 39 het huisnummer van Oostmeijer te zijn geweest

40.          Het koude jaar         Hiermee doelt men op de strenge winter van 1740

41.          Op z’n elfendertigst of ‘op z’n doesie’   

44.          Twee stoeltjes                 Zie onder 4.

45.          Klap aan een smeeris   Als men een agent een klap gaf, werd dit bestraft met 45 dagen gevangenis

50.          Halve Meier                      Dit woord stamt uit het Hebreeuws: meióh is honderd. In het Bargoens is hiervan ‘meier’ afgeleid, een halve meier is dus 50. Kimmel meier is bijv. 300 gulden. Ook werd wel de uitdrukking ‘halfrond’ gebruikt; 100 is een rond getal, dus ‘halfrond’ is dan 50

51.          Roelofs of koperbuikie

55.          Bochels

66.          Pijpenboot                                        Waarschijnlijk ook naar de vorm; zie onder 6.

69.          Kop en Staart of Kop en Kont      Dit spreekt voor zich

77.          De benen

88.          Krakelingen                                       In verband hiermee werden ook wel de uitdrukkingen ‘Herman de Bakker’ of ‘Piet de Bakker’ gebruikt

96.          Hoe je ‘m draait                                  Dat maakt dus niets uit

99.          Hangen                                               Waarschijnlijk ook naar de vorm

100.       Rond of Ronde Jongen of Stinkert en Meier    Dames en Heren;  toilet is ook no. 100

101.       Koninklijk Saluut                                Bij bepaalde gebeurtenissen met betrekking tot het Koninklijk Huis worden 101 saluutschoten afgevuurd

111.       Vader, Zoon en Heilige Geest of Drie Smerissen

 112.       Dubbele Aas met Zwaan

113.       Portret van alle bazen

123.       Soldatenpas     

Bij getallen boven de 100 zegt men ook wel gewoonlijk:

111 – Honderd met kwak
113 – Honderd met Judas

Heel veel combinaties zullen, zoals u zult begrijpen, worden gemaakt. Zo zegt men voor baal nummer 11 met 99 kilo ‘kwak met hangen’ en voor baal nummer 13 met 88 kilo ‘judas met krakelingen’.

Ter verklaring van het ontstaan van de Amsterdamse haventaal kan men aannemen dat dit niet alleen voor de duidelijkheid is, maar ook om de eentonigheid van het noemen van hele cijferreeksen bij het rissen en wegen van de balen te vermijden. 

Het zal u duidelijk zijn dat dit verhaal niet volledig is en ik kan mij voorstellen dat de lezers op- /aanmerkingen en misschien aanvullingen zullen hebben. Uiteraard zijn deze van harte welkom! U kunt hier reageren.  

Ger Roessink

(geboren met een dubbele kwak op het Kuiperspad op twee stoeltjes…) 11-11-1944

13 april 2012

Terug naar Verhalen


 

Het pensioen van opa en oma

De Nederlandse Staat heeft onder de kabinetten Lubbers en Kok in het kader van ´algemene herwaardering´ miljarden uit de boordevolle pensioenpotten getrokken om overheidstekorten te kunnen dekken. Ook werden op een gegeven moment de premies niet meer kostendekkend vastgesteld. Dat ging goed totdat de beurs begon te dalen en de rentevoet laag werd gehouden.

Voor de duidelijkheid: die miljarden waren wel bijeengebracht door de werknemers! Deze miljarden aan betaalde premies zijn nooit teruggestort. Het lijkt mij dat de Staat en de werkgevers die van al dat geld geprofiteerd hebben, er nu zorg voor zullen dragen dat de tekorten worden aangevuld! Wij zijn dan ook van harte bereid om hiervoor op het Malieveld te gaan logeren!

Ook vind ik de manier waarop de gepensioneerden van nú vaak in de media worden neergezet misleidend en misselijkmakend. De meeste Nederlanders die nu met pensioen zijn hebben hun hele leven hard gewerkt! Niks studeren, gelijk na school aan ´t werk, ook al was je pas 15 jaar oud. Niks 36-urige werkweek, maar 40 uur. Niks ADV-dagen, niks lange vakanties! Een modaal salaris. Sabbattical: nooit van gehoord. Zwangerschapsverlof: 6 weken voor de bevalling en 6 weken daarna.Voor de meesten onder ons geldt: 40 dienstjaren volgemaakt.

In de jaren tachtig met heel veel moeite de stap gewaagd en een eigen huis gekocht. Een hypotheek, die kreeg je niet zomaar, er werd streng naar je inkomen gekeken. Tophypotheek: no way! Het werd een doorzonwoning in een buitenwijk. Niks luxueus, wel met een tuintje en een eigen slaapkamer voor iedereen. De huizenprijzen waren laag, de rente was torenhoog. Het was pittig kan ik u vertellen, vakanties zaten er toen niet in.

Eenzelfde soort verhaal gaat op voor de meeste pensionado´s van nu. Ja, nu hebben we het wat makkelijker, maar het lijkt er af en toe op of ons dat niet wordt gegund. In de media worden we neergezet als een grijze, profiterende massa die in weelde baadt en die de werkenden van nú benadeelt. Het tegendeel is waar: ook nu moeten de eindjes nog steeds aan elkaar gebreid iedere maand! Zwitserlevengevoel? Vergeet het maar! Ik weiger om nog langer als een grijze, egoïstische profiteur te worden neergezet die alleen maar bezig is zijn vrije tijd met luxe onnozele zaken te vullen. En ja, ik ben dus faliekant tégen ook maar enige korting op mijn pensioen en dat van alle andere gepensioneerden. Dit is volkomen onterecht en in strijd met de wet (pensioenwet, artikel 19).

Als binnen enkele jaren zal blijken dat Griekenland de geleende miljarden inderdáád nooit terug zal kunnen betalen en dat wel de korting op pensioenen is doorgezet, dan hoop ik op een zeer breed gedragen woedend protest van de ouderen en de jongeren in dit land! Ook de jongeren en werkenden van nú worden immers benadeeld: de premies stijgen al en er is minder pensioenopbouw!

E. Engels

 

13 april 2012

Terug naar Verhalen


De rozenkrans van oma

Als er ook maar iets niet liep, zoals het moest en als er moeilijke tijden waren – en dat was heel erg vaak bij moeder – dan pakte zij op stille momenten haar rozenkrans en bad voor degenen die het op dat moment heel er nodig hadden. Ook vooral voor haarzelf; om kracht en moed, om door te kunnen gaan. Zij beiden waren er blij met elkaar, gelukkig en tevreden. Hij was een goede werker en zij knoopte de touwtjes thuis aan elkaar en dat kon ze als geen ander.

Tot op een dag de dokter tegen hem zei: “Er zit een tumor in uw hoofd”. Hij moest daarvoor in Utrecht geopereerd worden. Dat was niet naast de deur; geen auto, geen geld en twee kleine kinderen… In die tijd heeft zij heel veel gebeden aan haar rozenkrans en veel mensen met haar.

De tumor werd verwijderd (de pan van het hoofd noemden ze in die tijd zo’n operatie) en hij werd beter. Maar nooit is hij weer dezelfde man geworden van vroeger; de harde werker, de goede wever. Hij had altijd hoofdpijn, nooit zonder en dat met een gezin. Inmiddels waren dat vier kinderen. In die tijd was het zelfs in die omstandigheden niet mogelijk om zelf te plannen. Een tijd lang leefden ze van de ‘ steun’ en dat was warempel niet veel. Toen hij weer aan het werk moest, kreeg hij ook niet het loon meer, dat hij daarvoor als wever gehad had. Maar altijd was er die rozenkrans in stille momenten, die haar af en toe werden gegund.

Het leven ging verder en haar kinderen waren allang niet meer thuis. Hij is op zijn zesenzestigste overleden, helemaal versleten na ontzettend veel operaties aan van alle mogelijke dingen. Steeds hield haar het bidden, de rozenkrans en haar sterke geloof haar overeind.

Alle vier de kinderen hadden op hun beurt weer vier kinderen en daar was ze altijd zeer mee begaan. De rozenkrans was dun en versleten, net als zijzelf. Steeds ging de ketting ervan stuk en dat werd dan weer met een touwtje gerepareerd.

Wat eens een flinke vrouw was, dat was nu een broos vrouwtje met vaak veel pijn van de reuma, maar daar zeurde zij niet over. Zij kreeg een mooie rozenkrans met grote kralen voor haar dunne handen. In die tijd studeerde haar kleinzoon voor dokter en daar was zij ongelooflijk trots op. Elke avond bad zij haar rozenkrans, maar dan een rozenhoedje speciaal voor hem, haar kleinzoon, dat hij toch maar een goed en eerlijke dokter mag worden. Bij het zeggen van de onderstreepte woorden knikte zij heel uitdrukkelijk met haar grijze hoofd.

Moeder is al lang niet meer. Haar rozenkrans hing een paar jaar aan de trap bij haar kleinzoon in Utrecht en nu in het huis in Nijverdal aan een balk boven de haard. Het is een dierbare herinnering aan haar, zijn grootmoeder. En juist in het dorp, waar zijn grootouders woonden en zijn vader geboren is, heeft hij nu een huisartsenpraktijk. Ik ben trots op onze zoon. Ik ben ook trots op de vrouw, die jaren mijn schoonmoeder is geweest. Ze leeft in onze verhalen en gedachten nog elke dag voort.

 Siny ten Hove-Slaghekke

 

14 februari 2012

Terug naar Verhalen


Naar de bioscoop – toen we jong waren

Graag neem ik u mee terug naar de bioscoop in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw.

In Grave werd er in 1948 al een bioscoop geopend met de grote naam het “Palazzo theater”. Die naam waarschijnlijk uit Italië overgenomen van het “Palazzo Vecchio”, dekte naar ik nu meen, absoluut niet de lading. Jarenlang had het er de schijn van, dat het gebouw van binnen nooit echt was afgemaakt. Zo zaten er op de openingen, die misschien ooit bedoeld waren als een soort loges, kartonnen platen op kippengaas, die de bogen in de muren afdekten. De toenmalige exploitant van het theater zal terecht hebben gedacht: “Ik moet er eerst maar eens een paar centen mee zien te verdienen”. Een voordeel voor hem was, dat Grave in die tijd nog ‘parate troepen’ kende, die gelegerd waren op de Generaal de Bonskazerne. (Later had men daar overigens, zoals op vele legerplaatsen een eigen filmzaal.) Maar in die tijd zochten de militairen ’s avonds buiten de kazernepoort hun vertier. Om die reden was kennelijk het Palazzo theater genoodzaakt elke dag een andere speelfilm aan te bieden en ’s zondags soms wel 2 verschillende titels.

Wij als ‘opgeschoten’ jeugd hebben natuurlijk gretig meegeprofiteerd van die unieke situatie, dat er in ons stadje een heuse bioscoop was. Als we de kans kregen en voldoende centen hadden zagen we ook 2-3 films per week. In die tijd vond men, dat zomaar niet elke film vertoont mocht worden. Dit namelijk, zou tot zedelijk verval van de jeugd leiden. Men kende toen de Katholieke Film Keuring, opgericht door bezorgde bisschoppen, die in principe elke film een certificaat van keuring meegaven. Voor zover ik mij herinner had je de volgende categorieën: 

1. Alle leeftijden.
2. 14 jaar en ouder.
3. 18 jaar en ouder.
4. Boven 21.
5. Verboden voor vertoning.

Indien er lokaal twijfel bestond over de aangegeven categorie, dan kon de plaatselijk afdeling van de Katholieke Filmkeuring zelf een extra keuring aanvragen. Volgens mij heeft men toen niet echt goed begrepen, dat wanneer er lawaai rond een bepaalde film ontstaat en iedereen zich er mee gaat bemoeien, er alleen maar meer de neiging ontstond om juiste die films te gaan zien. Zo is het mij in ieder geval vergaan.

Daarnaast wist de exploitant ons ook op voortreffelijk wijze op het verkeerde been te zetten. Hij had destijds de gewoonte met een aanhangwagen en een geluidsinstallatie door de stadswijken te rijden en naast aan te geven waar de film ongeveer over ging, luide te verkondigen dat die bedoelde film eigenlijk wel niet kon maar dat hij ons Gravenaren en militairen dat niet wilde onthouden. Extra kaartjes waren daarmee bij voorbaat verkocht.                  

Ook de keuze van de titels, was destijds een gewild wapen. Alle films die werden vertoond waren uiteraard vrijwel alleen Amerikaanse en Duitse producten. Titels werden zo veranderd of vertaald, dat zij een bepaalde exotische lading kregen. Een gevoel waarop toen best kon worden ingespeeld omdat iedereen wel nieuwsgierig was en eigenlijk van toeten of blazen wist, daar waar het om erotiek ging.

Ik zal u een paar voorbeelden geven van filmtitels, zoals die toen in de bioscoop werden vermeld, zo nodig voorzien van de originele filmtitel.

1. En God schiep de vrouw ( Et Dieu…. créa la femme.)
2. Kan echte liefde zondig zijn?
3. Liane, het wilde meisje uit oerwoud (Liane, dass Mädchen aus dem Urwald)
4. Zondaars in spijkerbroek
5. La dolce Vita
6. Ik ben nieuwsgierig geel ( Jag är nyfiken: gul)

Op 14, 15 jarige leeftijd was het natuurlijk sport om ook de films te zien die 18 jaar of ouder waren. Het ompraten van de ouvreuse was een goed middel of, iemand die wel 18 was kaartjes te laten kopen en die ons dan via een achterdeur toch de zaal in kon loodsen. Dat alleen al gaf een scheut adrenaline.

Ik herinner me nog dat we ons bezig hielden met de wildste fantasieën. ‘Zondaars in spijkerbroek’.  Vrijwel niemand in Grave had zo’n ding, laat staan dat hij of zij wist hoe dat eruit zag. We waren verschrikkelijk benieuwd wat er dan wel in die spijkerbroek zat en welke zonde er bedreven ging worden. We hoopte natuurlijk fel, dat dit er een was die we nog niet kende. De meest gekke voorstellingen liet je in je hoofd rondspoken.

Nadat het gelukt was in de zaal te zitten bij zo’n film, was het toch weer een desillusie. De enige zonde die we te zien kregen in een plat liefdesverhaal was het feit, dat het meisje van huis was weggelopen. Ja, dat was toen wel heel apart. Veel konden we ons daarbij niet echt voorstellen. In onze brave wereldje was nog nooit dat idee opgekomen, laat staan er over nagedacht hoe zoiets in de praktijk uit te voeren.

Nee, maar dan ‘Kan echt liefde zonde zijn?’ Dat was toch werkelijk een kans bij uitstek, zo meenden wij, om twee vliegen in een klap te slaan. We zouden aan de weet komen wat liefde was en vooral, wanneer dat het geen zonde was. Immers ons werd voorgehouden, dat alles zonde was. Zelfs het kijken naar een griet, werd in menig huisgezin tenminste toch wel geduid, als ‘dagelijkse’ zonde. Dat schoot niet op.

Praten over gevoelens, wensen, eventuele verliefdheid was niet aan de orde. Dus, wanneer is liefde zonde? Ook die film gaf geen éénduidig antwoord  op die vraag. Er werd veel gepraat, dialogen, zouden we dat nu noemen. Een echt verhaal konden we niet ontdekken. Dus weer 80 cent armer, ontevreden naar huis.

Je kon het niet laten. Steeds als je weer zo’n titel zag en de exploitant weer uitstekend zijn reclame had gedaan, ging je weer twijfelen. Zou er dit keer echt iets te zien zijn van het vrouwelijk lichaam. Was er echt iets te ontdekken. Bij de film ‘Liane het wilde meisje uit het oerwoud’ kon het eigenlijk niet mis. Immers dat hadden we wel gezien op plaatjes uit de ‘missie’, veel kleren hadden die mensen in het oerwoud niet aan hun lijf. Ja en de film was ’18 jaar’.  Dus wie weet.

Nou u raadt het al. Een slappe film waarin Liane probeerde als vrouw de ‘Tarzan acteur’ Johny Weissmuller te evenaren. We hebben niets gezien dan een meisje dat weliswaar blote benen en armen had, maar voor de rest alle voor ons interessante lichaamsdelen angstvallig bedekt hield. Zelfs bij de meest wilde capriolen bleef alles op zijn plek. Persoonlijk heb ik ze ervan verdacht, dat ze de kleding aan haar lijf hadden vastgeplakt. Schrale troost bij deze film was, dat er in ieder geval nog wat actie was.

Nog zo’n voorbeeld: de film ‘La Dolce Vita’ was met heel veel bombarie aangekondigd, de reclamekar had niet alleen op zaterdag rondgereden, maar ook op zondag en dinsdag. Ja, ja. Hangend op onze hangplek in het centrum van de stad bespraken wij, nozems, de kansen van de film. Veel vrije vertalingen deden de ronde. Het dolle leven, de gevallen vrouw etc. Bij deze film waren de verwachtingen dus hoog gespannen.  Er is maar een beeld uit die film dat ik mij herinner en wel de scène in de fontein, waarbij de hoofdrolspeelster kletsnat werd, ook haar blouse.  Die scène leverde in ieder geval de wetenschap op dat een vrouw daadwerkelijk twee! borsten had. Verder bleken ze niet vierkant te zijn. Dus ook hier weinig nieuws onder de zon.

‘God schiep de vrouw’ met daarin de wereld beroemde Brigitte Bardot bracht ook al niet wat wij er van gedacht hadden.

Tot slot dan de film : ‘Ik ben nieuwsgierig: geel’  Dat kon toch niet missen. De filmkeuring, had vertoning ernstig ontraden. De plaatselijke ‘keuringscommissie’ had de film letterlijk verboden. Poe, Poe. Vooral het woord ‘geel’ in de titel sprak ons wel aan. We hadden ook ontdekt, dat de film uit Zweden kwam. Dat land hadden wij via ‘De Lach’ een toenmalig mannenmagazine hadden leren kennen als een land, waar seks en blote foto’s veel minder een probleem waren dan bij ons. De exploitant wilde zich niet houden aan het advies van de lokale filmkeuring en zette de film gewoon op het program.

Wij staken de koppen bij elkaar om een plan de campagne te maken hoe we verzekerd konden zijn van een plaatsje in de filmzaal als die film gedraaid werd. Er waren er twee in de groep die al achttien waren en wij waren inmiddels ook allemaal rond de 17 jaar oud. De echte 18-jarige zouden de kaartjes kopen voor een doordeweekse voorstelling. De kans dat er gecontroleerd zou worden was dan beduidend geringer. Man, man, wat waren we opgewonden. Nu zou eindelijk de wondere wereld van de lijfelijke liefde voor ons opengaan. Dit kon toch echt niet missen. Helaas, steeds als er een lang verwacht bloot lijf tevoorschijn zou komen op het witte doek, hoorde je de bijbehorende muziek overslaan. Wij, ervaren filmbezoekers wisten dan: Er is ‘geknipt’ in deze film. Potverdorie. Weer niks. Waren we dan toch weer om de tuin geleid?

We spraken met elkaar af er niet meer in te trappen. Onze kans langs deze weg wat seksuele voorlichting te krijgen en opgewonden te worden van vertoonde plaatjes was echt voorbij. Heden ten dage kan men zich dat niet meer voorstellen. Maar wij probeerden op die manier toen hopeloos die informatie te vergaren. Uit nieuwsgierigheid ben ik op het internet gaan zoeken naar de film ‘Ik ben nieuwsgierig: geel’. U weet wel, daar vind u seks en porno in grote hoeveelheden voor iedereen bereikbaar. Dat hoeft voor mij nu ook weer niet zo nodig. Ik hoefde maar een keer de Zweeds titel in te tikken en ik vond de film meteen. Dat onze verwachtingen destijds niet zo vreemd waren moge blijken uit onderstaand citaat, dat ik vond bij de omschrijving van die film. 

De film “Jag är Nyfken:
“De eerste grote release van ‘n vrouwelijke show vol frontale naaktheid van zowel mannelijke als vrouwelijke performers en echte geslachtsgemeenschap op het scherm

Jammer dat we dat origineel toen niet hebben kunnen aanschouwen. Onze jeugd heeft nu alle kans om zich via velerlei wegen op de hoogte te stellen van wat wij toen graag in de bioscoop hadden willen zien.

Tot slot wil ik u onderstaand gedicht niet onthouden, wat in de dertiger jaren van de vorige eeuw verscheen in het blad MKS.

Ode aan de bioscoop

Licht der dwazen. Bioscoop,
‘k Zie den razenden grooten’ hoop
Gretig dwalen
Naar je stralen,
Daar ze azen op ’t schijngoedkoop.

Jeugd en grijsheid, meisje en man
Wat onwijsheid prijs je ze an!
Heele machten
Halve gedachten
Waar niemand wijs uit worden kan.

Opgewonden lichtzinnigheid
Vol van zonden en schunnigheid
Kwaaie zaken
Leugens, draken
Bont omwonden met flauwiteit!
Wie zijn denken heel goedkoop
Zwaar wil krenken, — aan den loop
Laten raken
Hoofd en zaken
Volgt jou wenken, oh bioscoop!

Van hetgeen in dit gedicht verteld wordt, hadden wij nu juist in de vijftiger jaren wat mee willen pikken. Helaas is het bij wensen gebleven.

Een les die wel geleerd kan worden is dat de een filmtitel bijna nooit de lading dekt!

Frans Pennings

 

30 maart 2010

(ingezonden 27 januari 2012)

Terug naar Verhalen


’t Pittje

(klik op de foto om die te vergroten)

mien voader Jacob Reint Imminga, 1960

Joakob zien voader het n pittje kocht, n mooi jong daaierke, mit vaaier slanke baintjes onder zien pokkeltje. “Mòst ains kieken Joakob wat k op t adrilntjemaat kocht heb.” Joakob kikt mor zegt niks, “nou? hou liekt e die tou?”
“Och k wait nait zo te zain is t n mooi daairke.”   
“Joa? en? wat scheelt d’r den aan?” wil voader waiten. “Hai liekt mie wat zenuwachtig” zegt Joakob. “Och dat komt wel goud, hai mout ook eerst nog wat wennen, en is e ainmoal wendt, den most mor ains wat zain mien jong.”

“Joa joa dat zel den wel zo wezen” zegt Joakob: mor gerust is e der nait op. In hoes verteld Joacob van ‘t pittje.

Hindertje zien vraauw dij net aan t eten koken is keek om aan. “Loat dien voader zien lol, doe waist dat e stoapel is op peerden, en misschien vaalt aalmoal ja wel tou.”
“Loaten we dat den mor hopen” zegt Joakob, en pakte d kraante.

Aanderdoags al vroug in de mörgen stof voader bie Joakob en Hindertje keuken in, hailmoal overstuur. “Och jong kom gaauw mit t peerd is oetbroken.” Gaauw schut Joakob zien olle bokzem aan, graaide zien blauwboantje van  spieker en doar goan ze, op jacht achter t peerd aan, want kriegen zöllen ze hom, wèlwas hier aigenlieks boas? peerd nait vanzulfs. Mor ‘t pittje doch doar hail aans over, want vrijwezen was mooier dan in t gruinlaand tussen t stiekelwier. 

Joakob zien vraauw en ain van zien kinder kieken ze noa. “As dat mor goud òflopt moeke” zegt t wicht. “Joa?  dien voader en opa loaten zok der zomoar nait onder kriegen, dij zetten deur tot ze t daairke weer achter t stiekelwier hebben.” “Geleuf mie mor, ik ken dij baaide kerels.” 

t Lopt al tegen  middag en voader en opa bin nog in gain velden òf wegen te zain. “Woar blieven dij wel, der zel toch niks aargs mit ze wezen” t wicht spitst d oren en lustert of ze wat aan kommen heurt. En joa, in d verte klinkt t geluud van peeriezers. Gaauw ropt ze heur moeke en mit ze baaide ston ze op dam uit te kieken noar voader en opa:, zellen ze t peerd ook bie zok hebben?. 

t Geluud van klepperende peeriezers komt aal dichter bie. En joahur doar kommen ze aan. Mor wat is dat, t liekt wel of t peerd op hol sloagen is, joa? En hai het d gang der oardeg in. Voader hangt aan teugels en sleepte over de weg. Opa rit op fiets der noast en bölkt “hoal vast! hoal vast!.” As t peerd oetroast is en endelk stil staait zit voader onder de boeln en bulten, en zit der gain knoop meer aan zien boantje,  knijen bin deur d boksem:, en zien handen!, doar zit gain vèl meer op. Mor ’t pittje is kalm en mot weer t gruinlaand in. 

Moeke kikt heur dochter aan en zegt: “hest zeker wel deur dat de aanholder wint.” En mit n lag om heur mond verbindt ze d stôkkende vingers van mien voader.

n woar gebeurd verhoal van mien voader en opa

 

Alberta T van Dijk Imminga

 

7 december 2011

Terug naar Verhalen


Rotterdams Bleekneusje in Epe

(klik op de foto om die te vergroten, © Leo van Hoek)

Na de barre oorlogsjaren en de hongerwinter van 1944/1945 mocht ik als klein mager Rotterdams jongetje uit Crooswijk in 1948 naar een boerderij in Epe om aan te sterken. Ik was toen een jaar of vijf. Sinds ik met pensioen ben maak ik ieder jaar een tocht naar het verleden en wil de periode herbeleven toen ik daar ben opgevangen bij de familie Steenwoerd in de Ravenstraat 11 te Epe. De mensen die daar toen woonden leven niet meer en de oude boerderij met huis en de schuren zijn onherkenbaar verbouwd als een atelier met daarbij een woonhuis. Alleen de kleine geitenstal is gespaard gebleven en een stukje pijp dat boven de grond op het erf uitsteekt verraadt nog de plek waar de oude waterpomp heeft gestaan. Ondanks dat de hooischuur een opknapbeurt heeft ondergaan weet ik nog wel dat ik daarin op de hooizolder heb geslapen. De heenreis van Rotterdam naar Epe toe ben ik ook niet meer vergeten. Eerst met de tram naar het Oude Hoofd waar de tram in een plantsoen een rondje maakte. Het Maasstation was daar nabij gelegen. Althans wat er nog van over was, want dit station in Kralingen was evenals het centrum van de stad verwoest door het Duitse bombardement van mei 1940. De grote stoomlocomotief stond op het perron gereed voor vertrek en erachter waren wagons voor passagiers, post en vracht. Waarom er geen dieseltrein die kant op ging is voor mij altijd een raadsel gebleven. Maar goed ik aarzelde bij het betreden van de trein want ik zag tussen het perron en het rijtuig  een enorm gat verschijnen waar ik tussen de treden terecht kon komen. Enkele reddende handen vanaf het balkon trokken mij gelukkig snel naar binnen. Met grote rookwolken vertrok de trein richting Gouda, Utrecht en Amersfoort naar Apeldoorn. Volgens mij stapten wij toen over in een soort boemeltreintje met 1 spoorlijn richting Zwolle die stopte in Epe waar we nabij Huukerend uitstapten. Daar vandaan liepen we richting Oene waar nabij het Apeldoorns kanaal de Ravenstraat gelegen was. Het leek wel of ik in een paradijs beland was. Bij de boerderijwoning was een enorm stuk landbouwgrond met daarin vele soorten fruitbomen, een moestuin met aardappelen en groente. Er stonden koeien in de wei voor melk, kippen voor de eieren, alsmede geiten, schapen en varkens voor de slacht. Op een mooie zomerdag mocht ik voor het eerst mee gaan vissen in het Apeldoorns kanaal met een bamboestokje en een deegje aan de haak ving ik een paar mooie ruisvoorns en een grote brasem die natuurlijk bij de waterpomp werden gewassen en verder schoongemaakt en in de koekenpan belandden. Nooit vergeet ik meer de wandelingen op de Veluwe met heidevelden in bloei, de bossen met bosbessen en als je dorst had dronken we water uit de beekjes die ‘sprengen’ werden genoemd waarvan de bron, of ‘wel’, nog steeds diep in de bossen te vinden zijn.

Leo van Hoek

 

19 augustus 2011

Terug naar Verhalen


Tussen de wal en het schip

Voorwoord

De   generatie  van  voor  de oorlog  viel tussen de Wal en het Schip en werden daarna vele malen nagetrapt. Een verhaal is dan pas kompleet als alles vanaf het begin op een rijtje wordt gezet. Vandaar een nuchtere uiteenzetting zonder te dramatiseren of te romantiseren. Na diverse  spontane gesprekken met leeftijdgenoten heb ik besloten om onze kinder- en jeugdjaren aan het papier toe te vertrouwen.

Aan babyboomers, immigranten, hangjongeren, studenten en aan vele andere groepen wordt regelmatig aandacht geschonken. De generatie van voor 1940 is  een vergeten groep. Schijnbaar geen aandacht waard. Vandaar dat er nooit enige publiciteit aan besteed is.

Voorgeschiedenis

 Mijn ouders zijn in 1897 in een Brabants boerendorp geboren. Mensen van die generatie hadden enkel de lagere school bezocht, diversen hadden deze school niet eens volledig afgemaakt. Men moet dat wel bezien met de leerstof van die tijd. Na het verlaten van de lagere school gingen ze werken. Sommige hebben nog een avondcursus voor verpleegster of vaktekenen  gevolgd..

Mijn vader was  grenssoldaat in de Eerste  Wereldoorlog en had de ellende van de overburen gezien. In het zuiden  waren kampen waar de vluchtelingen uit België ondergebracht waren. Mijn moeder was bediende in de winkel in zulk een opvangkamp. In 1925 zijn ze  getrouwd.

Vier jaar daarna brak de economische crisis van 1929  uit. Werkeloosheid en armoede, er was geen cent te verdienen voor de boer, de middenstand en de arbeider. In  een krant uit die tijd stond het bericht dat de onderwijzers 4 % minder loon kregen. Dat hield in dat ze ook 4 % minder uit konden uitgeven. Besteedbaar inkomen was een onbekend begrip. Bedrijfssluitingen, loon inleveren, was aan de orde van de dag. Werkverschaffingsprojecten, met de schop en kruiwagen een bocht  in  de Maas uitgraven met scheppen  of vergelijkbare  projecten, daar werden zelfs  mensen aan gezet die in het geheel niet geschikt waren voor zwaar lichamelijk werk. Al die jaren was het een zware tijd voor iedereen, terwijl de staatskist uitpuilde van het goud. In 1938 begon de economie wat aan te trekken, maar het was nog steeds geen vetpot. Slechts twee jaar daarna  was het oorlog, 1940 – 1945  was enkel een tijd om te overleven.

Na de oorlog was het bepaald geen weelde. In 1960 begon het wat beter te worden. Doch toen was die generatie 60 jaar of ouder. Hun actieve leven zat er op. Deze voorgeschiedenis is om aan te geven in wat voor een  situatie  ons leven is begonnen. 

De lagere school

Mijn oudste broer is in 1929 geboren, ik ben van 1934, de jongste is van 1938. Met de 6 jaar naar de Grote School. Dat was in dezelfde tijd als de Duitse inval. Die schooltijd is in geen enkel opzicht te vergelijken met heden. In het zuiden  is iedereen,  generatie getrouw,  Rooms Katholiek. De geestelijken hadden een grote invloed op het gehele  leven. Er was een drukkende sociale controle, al werd die niet als zodanig gevoeld. Verplicht kerkbezoek voor de schoolkinderen. Godsdienstlessen namen een groot deel van de schooltijd in beslag, gevolgd door jaartallen opdreunen, geschiedenis. Piet Hein was een zeeheld, want die had het zilver van de Spanjaarden ,,gestolen” en nog meer van die ,,helden”. Allemaal dingen waar je als mens niet veel aan hebt.

De hoofdvakken waren: rekenen, schrijven, taal en lezen. Daarom hoor ik steeds van leeftijdgenoten: ,,Hadden ze ons maar Engels geleerd in plaats van de catechismus.”  Dit is een symbolische uitdrukking die aanduidt  wat voor een primitieve  tijd het toen was.

Doordat de Duitser op twee fronten oorlog voerden waren de grenzen  rondom Duitsland en de bezette landen gesloten. Dat had een veel grotere invloed als de strijd zelve. Europa heeft niet al te veel grondstoffen en Nederland al helemaal niet. Om maar een voorbeeld te noemen. Als er geen huiden meer ingevoerd worden uit Argentinië  is de lederindustrie snel uitgewerkt. Als er geen chemische producten  meer worden ingevoerd geldt dat ook voor de verf, inkt, medicijnen, enz. Een  ieder kan  dit  verder zelf  invullen, betreffende wol, katoen,,gereedschap enz.

Het resulteerde  voor ons schoolkinderen een tekort aan leermiddelen. Bij het leren lezen wordt een kind het best geactiveerd door op gezette tijden nieuwe leesboeken aan te schaften. Het tot in de treure toe hetzelfde leesboek lezen was niet bepaald een stimulans. Schrijven werd geleerd met een potlood, daarna volgde de kroontjespen. Kinderen drukken nu eenmaal te hard op de kroontjespen waardoor de pootjes uit elkaar gaan staan. Aanvoer van nieuwe pennen was er niet. Die pootjes  werd door de meester weer zo goed als het kon rechtgebogen. En de roest werd er met  zilverzand afgeschuurd.

Wij zaten met 32 kinderen in een klas. Op  een gegeven dag kreeg de meester 10 potloden. Het potlood werd op de lessenaar gelegd en hij rolde er met zijn zakmes overheen, waardoor er drie stompjes ontstonden, 30 stuks in totaal. De meester hield de kinderen in de gaten en die het eerst klaar  was moest zijn potlood inleveren voor een ander die er geen had. Met  drie kinderen hadden wij samen een gum zo groot als een  tuinboon. Er was een tekort aan schoolschriften, pennen, inkt, letterlijk aan alles, niet meer voor  te stellen. In de winter mocht  de  kachel  na 3 uur  niet meer bijgevuld worden.

Na enige tijd had de bovenmeester gevraagd of de kinderen stook mee konden brengen. Enkelen hadden wat meegebracht, de ene jongen had drie turven, de ander een paar briketten en weer een ander een paar klosjes hout. De meesten hadden niets meegebracht. Dit heeft geen week geduurd, omdat de mensen zelf niet voldoende  hadden.

Na enige tijd werd onze school gesloten. In ons dorp was nog een school die iets kleiner was. De leerlingen van beide scholen werden samengevoegd. Wij hadden  les op de voormiddag en de anderen na de middag. En dat wisselde om de week. In elk lokaal was aan de voorkant een ruimte om binnen te komen, daar stond de lessenaar en tegen de muur het bord. Vier  rijen banken met daartussen een looppad  en aan muurzijden een ook looppad. Achter in de klas was ook een grotere ruimte, daar stond meestel een kast met boeken.

Aangezien er twee jaargangen in één lokaal ondergebracht waren, hield dat in dat er veel meer kinderen geplaatst werden. In die noodsituatie waren er banken bij gezet. De buitenste twee rijen werden pal tegen de muur geschoven en de tussenpaden smaller gemaakt. Zo ontstond er een ruimte voor nog een rij banken. Zowel in het voorste als het achterste deel van de klas werden banken bijgeplaatst. Soms zaten er drie in plaats van twee kinderen in een bank. Totaal  68 kinderen in een klaslokaal.

Van leren kwam niet al te veel terecht. Het stonk er van het zuurstofgebrek. Het aantal kinderen in een klas werd nog eens extra groot door de kinderen van geëvacueerden die in de dorpen verbleven. Die moeten ook ondergebracht worden. Deze situatie  heeft een hele tijd geduurd.

Schoeisel en kleren waren zeer slecht.  De  mensen maakten van diverse stoffen kleding. Kinderen liepen met kapotte klompen en geen sokken aan  .

Als er een vliegtuig was neergestort waren de mensen er als de kippen bij om te zien of er een parachute te bemachtigen was om bijvoorbeeld een bloesje van te maken. Van overgordijnen  en dekens werden eveneens kleren gemaakt. Zo had ik ondergoed aan van meelzakjes met de zwarte letters er nog op.

Door gebrek aan hygiëne  zaten veel kinderen onder de  luizen. Vele artikelen waren vervangen door surrogaat,  kleizeep, eigen teelt tabak,   gerstenkoffie, kunstboter,  kunsthoning,  enz. Superslechte kwaliteit. Zeg maar gewoon troep. 

Om stookkosten te sparen zaten de mensen in een klein kamertje, je zat als het ware bij de ander op  de  lip. De elektriciteit was  uitgevallen en werd plaatselijk voorzien door een noodaggregaat van de textielfabriek. Het aantal af te nemen Kilowatt was beperkt, bij overtreding werd alles afgesloten. Ieder gezin  mocht enkel lampen van 15 W gebruiken. In de kamer liep je bij wijze van spreken de stoel ondersteboven. Menigmaal flikkerde de lamp, waarop mijn vader dan zei: ,,Ze hebben zeker weer een turf op  het vuur gegooid.”

Mochten  er jonge mensen zijn geweest die een avondcursus volgden en hun huiswerk moesten maken, dan was dat zeer belastend. Met  z’n allen in een heel  kleine kamer, de een stoorde de ander en de rozenkrans werd iedere avond met z’n allen gebeden. Iedereen kan zich  indenken dat van huiswerk maken niet veel terecht kwam. In de winter ging men om 10 uur naar bed, wat inhield dat de kachel na 9 uur niet meer bijgevuld werd.  

De rode draad

Door die schooljaren liep tevens een zwarte draad, beter gezegd een rode draad. Met mijn zesde jaar zat ik in de schuilkelder die mijn vader in de achtertuin had gemaakt. Op 300 meter bij ons vandaan werd  door de Duitsers het kasteel beschoten. In het kasteel bevonden zich enige Hollandse soldaten. Vlak voor het kasteel ligt het marktplein, daar stonden  kanonnen opgesteld. Op het marktplein stond een kiosk. De Duitsers hadden mensen van de straat geplukt en uit huizen gehaald. Die werden in de kiosk gezet met de handen omhoog, waaronder ook mijn vader. Doorvoor  stond een machinegeweer op de mensen gericht. Moesten de Hollandse soldaten op de Duitsers schieten dan gingen de burgers eraan. Gelukkig is dat niet gebeurd.

In de oorlog was er regelmatige wat aan de hand. Zo werd er een jonge man vermoord omdat die dienst had genomen bij de SS. Daarop  volgde een razzia. Dan storten er weer een vliegtuig neer of soms een V 1. Op een dag viel er een vliegtuig op circa 400 meter van ons huis. Dat was op het allerlaatste moment in de lucht ontploft. Als  kinderen gingen we er zo snel mogelijk naar toe. Wij vonden losse tenen en in een boom hing een stuk van een maag. Op een dag was er een winkelier vermoord. Waarop weer een razzia volgde. Enige tijd later werd die gevolgd door de moord op twee leden van de N.S.B. Wat weer een razzia tot gevolg had. Er werden ook   burgers gearresteerd, meestel de top uit de bevolking, zoals de directeur van de melkfabriek, notaris, huisarts, bovenmeester en mensen die verdacht werden. Dan werden er weer  gevallen piloten door de Duitsers opgehaald.

Op mijn  tiende heb ik met enige volwassenen tegen een huis geschuild, de kogels vlogen letterlijk om de oren. Dat was mijn eerste  vuurdoop. Toen het stil werd zij wij zo snel mogelijk naar huis gefietst, op een fiets met harde banden. Onderweg  vond vlak voor ons een luchtgevecht plaats,  waardoor een jongen van 14  jaar door zijn knie werd geschoten. Aangekomen bij de laatste  zandweg stond er een man voor zijn boerderij. Hij adviseerde ons om de fietsen bij hem onder de bessenstruiken te verstoppen. In het dorp  werden door de Duitsers fietsen gevorderd. Een paar dagen later hebben wij de fietsen opgehaald. Enige tijd later was ik met twee vriendjes in een bos, van takken een hut aan het bouwen. Plotseling vlogen de kogels over onze hoofden. Wij zijn niet direct vertrokken, pas toen  de schors boven onze hoofden van de bomen vloog gingen wij weg.

In de Dorpen in het zuiden was in de oorlogsjaren niet direct honger. Iedereen had wel een moestuin, het eten was wel van een slechte kwaliteit. Dat lag wel een stuk anders voor het westen, waar de voedselvoorziening stukken slechter was. Gevolgd door de Hongerwinter. Op het laatste waren de distributiebonnen waardeloos, er was niets meer of van een zeer slechte kwaliteit. Het enige was ruilhandel, althans  voor  hen die iets te ruilen hadden. Het is overbekend dat de mensen uit de grote steden hun sierraden en trouwringen voor voedsel  ruilden  en soms werden  ze ook nog bedrogen. De kinderjaren in het westen waren vele malen  beroerder  dan op de dorpen in het oosten en zuiden.

Dit is in grote lijnen  het leven van mijn kinderjaren, die van andere  leeftijdgenoten was niet veel  anders. In ieder geval geef ik hier  een overzicht van de primitieve schooljaren.

De jaren na de oorlog

 Na de oorlog kwam de regering uit het veilige Engeland terug. De  propaganda richtte zich op de wederopbouw. De mensen verdienden  zo veel, beter gezegd  zo ,,weinig”. Dat ze net te eten hadden, aangevuld met eigen moestuin. Ze konden de huur  betalen en zo nu en dan een stukje  kleding kopen. Diverse Moeders hadden in de keukenkast een potje staan of een kopje waar het oor vanaf was. Was er een dubbeltje of kwartje ,,over”, dan werd dat in dat spaarpotje gedaan. Dat was bestemd bijvoorbeeld voor een paar schoenen voor een kind. Deed er zich een ander financieel probleem voor, dan werd dat potje aangesproken en moest het kind wachten op de schoenen.

Het improviseren, in de oorlog geleerd, werd noodgedwongen voortgezet. Afgedragen kleding werd losgetornd en gekeerd om zo een ,,nieuw” jasje , broek of  rokje van  te maken. Dikwijls droegen de jongeren de afgedragen kleding van een oudere broer of zus. Schoenen, die  zich naar de voeten van een oudere broer of zus hadden ,,gezet”, werden door een jongere gedragen, wat niet bevorderlijk is voor de ontwikkeling van de voeten.

Geld en aandacht voor  de opgroeiende jeugd was er niet. Geen  sportvoorzieningen  enz. De  voetbalclub was het enige. Op  het  veld speelden de kinderen door de week  en groeven er zelfs gaten. Voor de meisjes was er HELEMAAL niets. Die telden in het geheel niet mee. Ze hoefden zelfs geen beroep te leren. Dat was niet eens nodig. De gedachte was,  als  ze later trouwen moet de man voor de kost zorgen. Die enkelen die naar de textielfabriek gingen werken, om de lasten van de ouders wat te verlichten, werden sterk onderbetaald. Waarbij  ze de  denigrerende naam kregen van ,,fabrieksmeiden”. Niet bepaald opbeurend.

Nu kan ik de problematiek van de meisjes  niet geheel overzien omdat er bij bij ons thuis enkel jongens waren. De jeugdjaren van de meisjes waren eerder slechter dan van de jongens en er waren minder vooruitzichten.

De bevrijding in het zuiden

 Toen  de geallieerden bij Arnhem bleven steken, stroomde het bevrijde  deel vol met soldaten. Elk openbaar gebouw werd gevorderd, scholen dans- en feestzalen, café s,  boerenschuren, kippenhokken, bedrijfsloodsen, delen van particuliere huizen, letterlijk alles.

Een onbevangen kindertijd was dat wel. ’s Morgens een boterham en dan naar de soldaten om chocola en sigaretten te vragen en wij  leerden van allerhande kattenkwaad van die soldaten.

Na enige tijd werd het salaris van de leerkrachten ingetrokken. Door dit schokeffect zochten die naar andere mogelijkheden. Wij hebben met een stel van 12 kinderen  voor een halve dag les gekregen bij een boer in de huiskamer. Andere kinderen hadden daar de andere halve dag les. Daarna verhuisden wij naar een  glazen serre van een villa. In normale toestanden zaten er 32 kinderen in een klas, nu gaf de meester les aan slechts 12 kinderen. De 18 anderen kregen les van een gepensioneerde of van een persoon die in het geheel niet bevoegd was of  kregen met tussenposen les. Mijn buurjongen had les in een particulier huis. Bij dat huis was de voordeur in het midden met daarachter een gang naar achteren. Link en rechts was een klein kamertje, daarin waren de kinderen verdeeld , de meester stond in de gang met een klein bord. Dit is nu niet meer voor te stellen.

Een hopeloze zaak

 Uiteindelijk verplaatste het front zich en trokken de soldaten verder. In een bouwvallig pand werd voor de zesde jaargang een klaslokaal ingericht. Dat lokaal was in tweeën gedeeld door houten harmonicadeuren. Aan de andere kant werd lesgegeven aan overwegend boerenmeisjes van 17 jaar en ouder. Die hadden daar kookles en ander huishoudelijk onderwijs. Het  schoolmeubilair bestond uit een  bijeengeraapt rommeltje van tafeltjes van diverse hoogtes en kleuren en afmetingen en stoelen met biezen zittingen. Onze aanwezigheid stoorde de meisjes in het onderricht en omgekeerd. En nog steeds  een gebrek aan leermiddelen.

Einde schooltijd

Wij hadden 6 klassen gehad. Althans de tijd was verstreken. Maar wij kende net zo veel als een kind dat in een normale tijd 3 jaar naar school was gegaan. Nu spreekt men van de Basisschool. Juist, het is de basis waarop de rest wordt gebouwd. Als de basis niet goed is  deugt de rest ook niet.

Oorlogstuig verzamelen

Afgemat  trokken  de  laatst   Duitse soldaten oostwaarts. De  meesten waren oorlogsmoe. Bij gebrek aan vervoer gingen velen te voet en als ze hun spullen niet konden dragen smeten ze die weg. Overal lagen  geweren, granaten enz., enz. Op last van  het gemeentebestuur werd dat verzameld in een appelboomgaard met bewaking van de politie. Die politie  was er zelden of nooit. Beter gezegd, die fietsten er wel eens langs. Dat was een trekpleister voor de jeugd. Wij  sleepten de granaten en al wat er verder draagbaar was, mee naar huis waar het verstopt werd.

Nu was niet alles in die boomgaard  opgeslagen, er lag in de bossen en afgelegen plaatsen volop van dat gevaarkijk spul. Wij  kinderen  demonteerden de granaten met hamer en knijptang. In ons dorp zijn slecht  drie jongens gewond geraakt en  twee volwassenen. Slechts  één is er dodelijk verongelukt door demontage van oorlogstuig. In de meeste dorpen waren meer slachtoffers. Dit kwam door een laakbaar bestuur. Met  al de gevolgen van dien.

Beroepsvoorlichting

Beroepsvoorlichting, begeleiding en testen, van dat alles hadden wij nooit gehoord. In zulke dorpen behoorden de burgemeester, de notaris de pastoor en de bovenmeester tot de dorpselite. Dat waren de ,,geleerde” mannen, die wisten toch alles en dat werd klakkeloos aangenomen. Niemand had de moed om zich daartegen te  verzetten. 

Zo zie ik nog de bovenmeester met zijn fiets stoppen, met  zijn ene voet op de grond om het evenwicht te bewaren. Hij zei tegen mijn moeder: ,,Je moet de kinderen niet meer het beroep van de vader opdringen, je moet ze zelf laten kiezen.” Hier werd de ene stommiteit  ingeruild voor een andere stommiteit. Hoe kun je een kind van 12 jaar met de verantwoording opzadelen waar die in het geheel niet aan toe is. Een beroepskeuze voor een kind is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de volwassenen. Wat heeft een 12 jarige voor inzichten ? Laat een kind van die leeftijd een hele week bij een boer meehelpen, op de brede rug van het paard zitten, dan wordt die boer. Breng hetzelfde kind volgende maand naar de bakker en het mag daar ook meehelpen en al de scheefgezakte gebakjes opeten. Dan is de keus snel aangepast en kiest die voor bakker. Zoiets is toch niet verwonderlijk.

Ik wilde bloemist worden omdat ik wel eens bij een  bloemist de bloemen water had mogen geven. Dat  werd niet toegestaan, met als reden, als het weer oorlog wordt hebben  de mensen geen  bloemen nodig maar brood. Heel begrijpelijk van mijn moeder met haar achterliggende gedachte , zoals haar leven was verlopen. Ook al was dat een tijd geleden, het speelde in de gedachten van die mensen wel een rol.

Mijn vriendjes gingen naar de ambachtsschool. Daar was een meester die zo interessant kon vertellen over de Grieken, de Romeinen enz. Dat was de enige reden waarom ik ook naar de ambachtsschool ging. 

In ons Dorp was als enigste HOGESCHOOL de Mulo, die was  in die tijd snel gebouwd van ronde knuppel zo uit het bos, vandaar de toepasselijke naam Het Knuppelhutje.

Ieder dag 12 Km met de fiets, ook in de winter, naar de ambachtsschool. Zelfs daar was nog een gebrek aan leermiddelen. Zo was er een beperkt kwantum hout voor de timmerleerlingen. En  die beperking gold ook voor de ander leervakken. Velen van mijn klasgenoten  gingen  rechtstreeks  van de lagere school  werken, de boerenkinderen thuis op het bedrijf en de arbeiderskinderen naar de fabriek. Vandaar dat de meeste hun hele leven hebben doorgebracht als ongeschoolde arbeider. Het begrip kansarme kinderen was toen nog niet uitgevonden. Dat er veel talent verloren is gegaan daar ben ik voor de volle honderd procent van overtuigd. Het aantal kinderen dat later  met een ,,titel” uit de bus is gekomen is zeer en zeer bedroevend. 

Het onderricht  op zich

In augustus was de grote vakantie, daarna begon het nieuwe schooljaar. De eerste dag verzamelden de kinderen zich op het schoolplein, bij de eerste bel verzamelde iedereen zich bij de juiste groep. Bij de tweede bel ging de deur van het klaslokaal open en stormden de kinderen naar binnen. De beste leerlingen verkozen de eerste banken en de wat tragere de achterste, met de hoop dat er een jongen  voor kwam te zitten met een brede rug om zo aan de aandacht van de meester te ontglippen. Er werd nooit door de leerkracht ingegrepen, om op gezette tijden van plaats te wisselen of door te schuiven.

Lezen; ook een heet onderwerp. Elk kind moest om de beurt hardop voorlezen. Was er een trage aan de beurt en brak die zijn hals, nek en nieren bij een woord van drie kettergrepen dan was het al snel: ,,De volgende !” Diegene die goed  kon lezen mocht wel vier bladzijdes voorlezen. Het had andersom moeten zijn.

Onze bovenmeester was het  onbetwiste ,,opperhoofd” met veel aanzien en hij dulde nooit tegenspraak. Menig keer als hij les gaf ging hij op de eerste bank zitten en met zijn voeten op de zitplaats van de leerling. Die moest dan opschuiven. Op zekere dag was hij iets aan het uitleggen. Aan de muur hing een plaat met een afbeelding van de wereld. De plaat werd strak gehouden door onder en boven een ronde stok. De plaat was van uitgeverij Noordhoff uit Groningen. Ik zat heel geïnteresseerd naar die plaat te kijken. Plotseling riep ik: ,, Meester die plaat   is  fout !” Hij keek om en vroeg: ,,Wat is er dan met de kaart ?” Waarop ik antwoordde: ,,Groenland is veel te groot !” Zijn antwoord was: ,,Wat denk jij wel snotneus, dat jij het beter weet als Noordhoff ?” Typerend voor die man, die niet in staat was om op een spontane vraag van een kind een adequaat antwoord te geven.

Op een dag zat de bovenmeester weer op de bank. Nu sprak hij wat vochtig en de jongen veegde zijn gezicht af en zei:,, Meester ik ben al gewassen.” Pats en daar kreeg die een flinke draai om zijn oren. Brutaal  jong , snotaap, deugniet en zulke benamingen lagen in die tijd voor in de mond van de Heren.  Daardoor werden kinderen klein gehouden en werd de status van de leraar niet aangetast.

Nu zat ik altijd in boeken te bladeren en had een zeer brede belangstelling. Onder de ramen zaten hardstenen dorpels, soms kon men afbeeldingen van fossiele schelpen zien. Zo was ik een keer aan enkele jongens  aan het uitleggen dat die witte tekens van schelpen waren. Een andere meester passeerde en keek naar ons. De dag daarna had een jongen van de andere klas daarvan gehoord en sprak  mij aan. Wij samen naar de dorpel en ik legde hem hetzelfde uit. Op dat moment passeerde dezelfde meester. En zei: ,,Ben jij daar nog altijd mee bezig ?” Niet bepaald stimulerend .

Van de Kapelaan  kregen wij Godsdienstles, de meeste jongens zaten dan te suffen, aan hun nagels te peuteren of keken naar buiten om te zien onder welke dakpan die mus een nest aan het bouwen was. Het was niet bepaald boeiend. De Kapelaan zei, als je thuis nog een beetje wijwater in een fles hebt  kun je dat  met kraanwater aanvullen. Blijkbaar was ik de enige die oplette, en zei: ,,Kapelaan, als dat zo is, dan  giet ik het wijwater in de  sloot  en die mond uit in de Maas en die ,,,,, Verder kwam ik niet. Hij begon mij uit te kafferen dat ik een brutaal jong was, zoiets zei je niet,  dat  was Godslastering. Hiermee  wil ik duidelijk maken  wat voor een primitief stel er voor de klas stond. Dit zijn slechte een paar voorvallen. Slaan was heel normaal. Ook met de aanwijslat.

Jij mag dat niet, ik  wel

De textielfabriek werd van turf voorzien en dat werd met een kleine vrachtwagen aangeleverd. In een haakse bocht vielen er bijna altijd  turven af. Mogelijk deed de chauffeur dat expres  om de mensen wat extra te  bezorgen. Daar woonde een gezin met twee  zonen, de moeder hield er telkens één thuis om turf te rapen. Daarop reageerde de bovenmeester met sancties. Een paar maande later was zijn vrouw ernstig ziek, toen ding de gehele school onder schooltijd op bedevaart.

Advies  aan de ouders ??

Zo was er een jongen die problemen had met zijn speeksel, het vocht liep altijd uit zijn mondhoeken. Zo erg dat zijn  kleren altijd nat waren. Die  jongen werd ook geplaagd, doch geen enkele leerkracht heeft ook maar een keer ingegrepen, hem in bescherming genomen, laat staan om zijn ouders te adviseren betreffende een medische behandeling. De jongen was geheel in zichzelf gekeerd  en ik neem aan  zeer eenzaam. Wat was het toch een onbenullige toestand in die tijd.  

Te laat

 Na de ambachtsschool ging je werken. Wij waren toen  veertien tot vijftien jaar. Toen ik 17 jaar was kwam er de mammoetwet. Dat  hield in dat er een groot  bedrag op de staatsbegroting  werd uitgetrokken voor het onderwijs. Op zich een heel goede zaak. Helaas was het voor onze leeftijdsgenoten TE LAAT.

Dubbel moraal

Direct  na de bevrijding kwam de regering terug uit het veilige Engeland. Die accepteerde niet dat ons volk door een vreemde mogendheid (de Duitsers) werd bezet. Na de capitulatie van de Jappen streefde Indonesië naar zelfstandigheid. De toen regerende regering besloot om Nederlandsch Indië  met geweld als koloniaal land te behouden. Zoiets wordt hypocriet  genoemd. De wet werd zeer snel aangepast, zodat niet alleen vrijwilligers doch ook dienstplichtige naar Nederlandsch Indië werden gezonden. Wel een draai van 180 graden. Volgens de regeringsleider was het in Indië GEEN OORLOG. Het was een POLITIONELE  AKTIE.

Ik heb nooit geweten dat politiemensen over vliegtuigen, kanonnen en tanks beschikken. De OORLOGSPROPAGANDA draaide op volle toeren. Het eerste dat in een oorlog sneuveld is ,,de waarheid”. De jongens  van die leeftijd  werden opgeroepen, dat werd door de kerkelijke overheid gestimuleerd en de bevolking zelf was zo geïndoctrineerd en dacht werkelijk dat ze streden voor Volk en Vaderland. 

Voor ons Indië

Wij hebben rijke kolonie

Ons en wij zijn  begrippen die een gezamenlijk bezit inhouden. Van dat gezamenlijk bezit heb ik in ieder geval nooit ook maar een  pond koffiebonen of degelijke gratis gekregen. Ook mijn ouders en grootouders niet. Dit doelt niet letterlijk op ons gezin, het geldt voor heel het Nederlandse volk.

Als er een gesneuveld was, kregen de ouders  het lijk niet eens terug om hier op een gepaste wijze te begraven. De jongens werd  bij terugkeer een baan  beloofd. Van alles werden ze beloofd. Wat kregen ze, 200 gulden voor een nieuw kostuum. Verder  werden ze aan hun lot overgelaten. Geen bijstand van welke aard dan ook. Oorlogstrauma bestond toen zeker niet. Zelfs voor hen die afgekeurd waren en door die oorlog  de tropenkolder hadden opgelopen  was geen enkele opvang geregeld. Allemaal loze beloftes. Deze jongens, die  enkele jaren ouder zijn dan wij,  hebben in de bezettingjaren wat simpel werk gedaan om te overleven. Aan een gedegen opleiding ontbrak het zo wie zo al.

In het boek ,,En ons moeder schruwde” (huilde) wordt de belabberde opleiding van die generatie op pagina 12 en 13 duidelijk omschreven, met  vijftig kinderen in een klas. Van overheidswege  werd er steeds de nadruk op gelegd. De Nederlandse belangen  behartigen !!????????????? Ze bedoelden de belangen van de Heren die privé belangen hadden in Nederlandsch Indië. De vraag is of deze jongens over die tropenjaren later een pensioen hebben ontvangen ? Al is het maar over de dienstjaren ? De kosten werden  gesocialiseerd en de winsten geprivatiseerd. Anders gezegd; Het leger werd betaald van de belastingcenten. Dus het volk zelf en dat net na de oorlog. En de opbrengsten van plantages enz.  gingen naar de aandeelhouders. Bijna  alle andere  landen waren tegen deze oorlog.

Extra aandacht

Voorbeeld: Een kind van bijvoorbeeld 8 jaar heeft de ontwikkeling van een achtjarige, de een is wat verder en de ander wat achter in ontwikkeling. Dat is een normaal voorkomende situatie. Bij het lesgeven is een bepaalde snelheid ingepland. Een lesperiode  duurt zeg maar drie kwartier, bijvoorbeeld rekenen. Eén van de kinderen snapte de leerstof niet. Na beëindiging van de lestijd volgt een andere leerstof. De week daarop is het rekenen iets verder gevorderd . Het desbetreffende kind snapt er nu helemaal niet meer van, die kon het van de vorige week al niet  verwerken. Zo raakt dat kind steeds verder achter. Betreft  het twee vakken die  aan zo’n kind voorbijgaan,  dan  blijft dat  kind zitten. Volwassen leerkrachten beslisten daarover, zijn ouders en  het kind zelf stonden in die tijd daar geheel buiten.

De grote vakantie is aangebroken en dat kind slaakt een zucht van verlichting om nu eens niet door die moeilijke leerstof te worden geplaagd. De klap komt pas bij het nieuwe schooljaar. Zo’n  kind voelt  zich buitengesloten. De anderen zijn doorgegaan naar de volgende klas. Dit kind  moet alles  overdoen en is de oudste in de  nieuwe  klas.

Kinderen  kunnen hard zijn onder elkaar. Niet zelden wordt die uitgemaakt voor stommeling. Het ene kind wordt apathies en slaat helemaal dicht, het andere wordt opstandig, in een vorm van, ik kan wel niet leren maar ik ben van niemand bang en zoekt  om de haverklap ruzie of  gaat  spijbelen. Kinderruzie  is meer een krachttoer om zich te bewijzen, er vloeit zelden bloed. Het resultaat is, zie je wel te stom om te leren maar vechten dat kan hij wel. Er komt niets van terecht, hij groeit op voor galg en rad. En meer van die  vernederende  benamingen.

Zo wordt een kind verder in een hoek gedrukt, met fatale gevolgen. Wat extra aandacht dat had zo’n kind nodig. Een kind wat extra bijles geven is goed en is overduidelijk aangetoond door de heer Prem Radhakishun tijdens de TV uitzending van 2009. Extra aandacht  is in allen tijden van toepassing.

Onze jongens in Indië

Oorlog voeren en dat op grote afstand, dat kost pas geld. MILJOENEN  PER  DAG. In een oogwenk werd de wet aangepast dat er ook dienstplichten naar Indië gezonden konden worden. Juist de gezonde kerels werden daarvoor genomen en als een sneuvelden kregen de ouders het lijk niet eens terug om het hier met alle eer te begraven .

Brieven door de ouders aan hun zoon geschreven moesten van de normale  porto worden voorzien. Ik zie mijn moeder nog in elke brief een paar  vloeitjes en een plukje tabak insluiten, zodat mijn broer twee sigaretten kon roken. De ouders  konden op eigen kosten een pakje zenden. De Indiëgangers zijn letterlijk besodemieterd. Bij mij komt de vraag naar voren van: ,,Wat zijn oorlogsslachtoffers ? Is dat enkel wat zichtbaar is ? Een been of arm er af. En waar het huis plat geschoten is ? Valt al  het andere er buiten ? De mensen van voor de oorlog ? Onze Jongens in Indië  ? De evacués ? Mensen die de Hongerwinter hebben doorstaan ?”

Maar na afloop van die periode hebben ze ons allen  letterlijk in ons hemd laten staan. Door de gebrekkige  opleiding.  Beter gezegd , primitief geklungel. Een inhaalcursus, verlicht examen, geen van alle. Wel  werden wij steeds nagetrapt. Van, stommerik, als je een brief schreef met de nodige taalfouten er in. Belachelijk werd je gemaakt. Noodgedwongen ging je alle situaties uit de weg en werd een kunstenaar in het camoufleren van je gebrekkige ontwikkeling. Wij konden geen vuist maken, waren niet verenigd of georganiseerd, dus berustte een ieder in zijn eigen lot. Zo ver mij bekend is er niemand van mijn leeftijdgenoten in  het crimineel vak terechtgekomen. Die tijd was wel een goede voedingsboden voor dat vak. Wel ben ik ervan overtuigd dat er beslist talent verloren is gegaan. Het is wel typerend dat een  man van mijn leeftijd zei: ,,Mijn enige diploma dat ik heb is mijn rijbewijs.”

Dienstplicht

Amper 19 jaar oud moest ik in dienst. Na 18 maanden voor 75 cent en later  een gulden per dag gingen wij met grootverlof zoals dat in het leger werd genoemd.

Uiteraard waren er die een hogere school bezochten, die kwamen uit de steden of uit bevoorrechte families, waren jonger en profiteerden van de Mammoetwet. Deze waren vrijgesteld van de dienstplicht. De BB (Bescherming Bevolking) en Nationale Reserve waren mislukt wegens te weinig vrijwilligers

Ons onderdeel werd opgeheven en wij, inmiddels weer burger, werden gedwongen dienst te nemen in de BB of Nationale Reserve. Bij navraag waarom wij dat moesten opknappen en dat zij die reeds een vrijstelling hadden ook een steentje konden bijdragen, kreeg ik als antwoord: ,,De een moet nu eenmaal meer bijdragen als de ander.” Een goedkoper smoesje was er niet te vinden.

In die tijd ben ik getrouwd en had een kleine winkel die nog geheel opgebouwd moest worden. Mijn vrouw  werkte buiten huis en had het weekeind gepland voor huishoudelijke werkzaamheden. Juist op zaterdag was het verplicht oefening draaien. Dat bracht spanningen met zich mee, na verloop van tijd ben ik niet meer gegaan. Op een dag verschenen er twee mannen  van de Militaire Politie. Uniform en geweer inleveren, de heren  overhandigden mij een  brief met: ONEERVOL ONTSLAG. Dat hield tevens in dat ik niet meer in aanmerking  kwam voor een overheidbaan. Bij gebrek aan enig diploma was dat toch al uitgesloten.

In die tijd stond er in de krant dat een sportleraar in Utrecht drie maanden gevangenis straf had gekregen omdat hij op de zaterdagen niet kwam opdagen bij de BB oefeningen. Maar juist op de vrije zaterdag had hij de meeste leerlingen. De vrijwillige BB was mislukt en zo moest er zo nodig een voorbeeld worden gesteld om toch aan voldoende mankracht te komen. Zulke dingen zijn in deze tijd niet te geloven !

Slot

Met dit verhaal  heb ik mijn persoonlijke belevenissen weergegeven, maar iedere andere leeftijdgenoot kan  een verhaal beschrijven dat gelijkluidend is. In latere jaren werd wel aandacht en veel geld geïnvesteerd  in  het voortgezet onderwijs. Wel wrang is dat er voor de meest uiteenlopende dingen nu wel geld beschikbaar is. Om een paar voorbeelden te noemen.

Criminele worden in het gevang begeleid en  daarna opgevangen door de reclassering. De drugskoning verdient miljoenen, komt zelden voor de rechtbank of zijn advocaat weet het wel zo te draaien dat er een typefout  gemaakt  is, dat heet dan ,,vormfout”, zodat hij vrij komt.  Naar mijn mening is het en blijft het een crimineel. De verslaafden stelen alles bij elkaar en  moeten dan zonodig  opgevangen worden, afkicken heet dat, wel van de belastinggelden. De personen die er  een baan aan hebben zullen dat afkicken wel verdedigen.

Hier is weer hetzelfde kapittel. De drugskoning heeft de winst en de  kleine man  betaalt de kosten. Dat geld ook voor de drankverslaafde. Het casino, daar wordt ook nog reclame voor gemaakt: ,,Gezellig een dagje uit.” Een dronkaard stopt als ie vol zit, een gokverslaafde stopt  nooit , die wil telkens zijn ,,verlies terugwinnen”. Dat de gokverslaafde steelt ligt voor de hand, de zaak oplicht, geld leent dat nooit terugbetaald kan worden, daar hoor je niets over. STAATSBELANG denk ik.

Zowel de basisschool tot en met de universiteit  wordt van de belastingcenten gefinancierd. De  uitverkoren die de universiteit  bezoeken  profiteren na de Middelbare School nog eens zes jaar van de  gemeenschap. De bijdragen staat in geen enkele verhouding tot wat een studie kost. Al bij de geringste verhoging schreeuwen ze hulp en moord. Mocht er zich een situatie voordoen dat er een gedeelte van de kosten c.q. studietoelage terugbetaald moet worden,  wordt dat als een onoverkoombaar probleem naar voren gebracht.

Daar tegenover staat het volgende voorbeeld. Als een timmerman start als zelfstandige, staat die voor de volgende kosten: een werkplaats, machines, kantoorruimte met inventaris, enz. Hij moet zelf voor klanten zorgen, reclame maken, verstand hebben van de producten, boekhouding, verzekering en dat het geld binnenkomt. En dat voor een normaal uurloon.

Iedereen heeft zijn beperkingen. Moet de zelfstandige een beslissing nemen en die valt verkeerd uit, dan gaat hij failliet, wat inhoudt dat zijn zakelijke en privé  spullen onder de hamer gaan, zelfs het bedrag dat zijn vrouw  erin heeft gestoken. Plus dat het een afgang is, een schande waar hij jaren later nog op aangekeken wordt.

De persoon met een universitaire opleiding heeft overwegend een vaste baan, is verzekerd van  goede voorzieningen. Mocht hij een fout maken dan kan ie ten hoogste ontslagen worden, maar zijn privé  spullen blijven buiten schot. Allemaal privileges die  voor de universitair opgeleide lieden weggelegd zijn. 

Persoonlijk  heb ik het bange vermoeden dat er niets verandert. Waarom ook ? De vooroorlogse  leeftijdsgroep is toch al bijna uitgestorven en die paar die nog leven worden niet gehoord. Teleurgesteld, in de steek gelaten, beschimpt als dommerik , ongeschoolde arbeider, wij kwamen nergens voor in aanmerking.  Geen diploma . dus ook geen baan. Je kon  nooit ervaring opdoen, een vicieuze cirkel, wel belasting betalen voor de nakomers waar wel al die faciliteiten  voor waren.

Met de nek aangekeken worden,  dat  noem ik natrappen en dat je leven lang. Al is dit verhaal wat onsamenhangend is, dan is dat zuiverste bewijs van onze gebrekkige  start in de maatschappij.

Ik heb een krantenknipsel van een man die als dienstplichtige naar Indië werd gestuurd en er net zo over denkt.

De vooroorlogse generatie; Dit is slechts een  beperkte omschrijving van onze   kinder- en jeugdjaren.

WERKEN, BELASTING BETALEN EN OVERAL VAN BUITEN WORDEN BESLOTEN.

Jan Willemsen

 

21 juli 2011

 

Terug naar Verhalen


We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten