
Sint Andries nam een wilgentak
En maakte daarvan dras,
Voor Pieter, Pater, Peutelaar
En Mater, Mietje, Meutelaar,
Een wonderschone dwarsfluit klaar,
Die klonk als klinkklaar glas.
Toen Sint Andries die dwarsfluit had
Geschild van teen tot top,
Hing Pieter, Pater, Peutelaar
Met Mater, Mietje, Meutelaar
Die dwarsfluit aan een paardenhaar,
Hoog aan de zolder op.
En toen ze aan de zolder hing
Viel ’t hele huis in-een
Op Pater, Pieter, Peutelaar
En Mater, Mietje, Meutelaar,
Viel hutje, mutje, hot en haar,
’t lag alles van de been.