
’t Was op een dag, eens in de zomer
Overal was ’t snikkend heet
Zodat menigeen zich weldra
Van zijn jas en boord ontdeed
En de meeste kapperszaken
Hadden heden werk genoeg
Even knippen, maar wat kort hoor
Was hetgeen men telkens vroeg
In één van de kapperszaken
Kwam toen een bejaarde heer
Zette zich met zoontje Karel
Bij de andere klanten neer
Wel moesten zij een tijdlang wachten
Maar daarover niet getreurd
Want straks kwamen pa en zoonlief
Toch wel één maal aan de beurt
Pa z’n dunne kransje haar
Niet de moeite voor de schaar
Was in een ogenblik verdwenen
Hij stond op en was al klaar
Toen kreeg Kareltje een wenkje
Ga maar zitten jongeheer
Hoe wens je geknipt te worden
Zeker net als vorig keer?
’t Ventje streek zijn lange krullen
Van zijn voorhoofd en zei dra
Wijzend met zijn kleine duimpje
In de richting van zijn pa:
Ik heb in die lange krullen
Nu ’t zo warm is niets geen zin
Knipt u mij maar net als vader
Met zo’n gat er boven in