Home / Versjes / De molen

De molen

Jan van Droogenbroeck (1836-1902)
Met dank aan Josée Reyners en Guido Liessens voor het insturen van de tekst

Daar staat hij
met zijne grijze kap,
zijnen langen staart,
zijnen steilen trap
en vier roode wieken,
hoog in de lucht,
die zwieren en zwaaien in volle vlucht.

Aan eene koorde hangt een zak,
die langzaam gaat naar boven.
En de molenaar, wit bestoven,
fluit een deuntjen op zijn gemak.
Hij fluit een deuntje, blij van zin
en trekt den zak het venster in.

De wieken zwaaien en zwieren,
de wielen draaien en gieren.
De steenen knarsen en ronken
waartusschen het graan is gezonken.
Van boven was dit graan geheel
van onder is het stuivend meel.

Zoo God het niet meer waaien liet,
hadde de molenaar veel verdriet.
De man en wist niet wat beginnen
hij moet met den wind zijn broodje winnen.

molen wieken pixabay