Home / Versjes / Een mannetje van snoep
1724

Een mannetje van snoep


‘k Droomde gist’ren van een ventje,
En zijn neusje was van koek.
Van sukade was zijn buikje,
En van chocola zijn broek.
’t Ventje liep op witte klompjes,
En die waren van fondant.
En een wandelstok van suiker,
Had hij in zijn rechterhand.

Weet je wat zijn oogjes waren?
Kleine ronde stukjes drop.
En hij had zowaar als hoedje,
Een rozijnen tulband op.
Droeg daarbij een keurig kieltje,
En dat was van pannenkoek.
En dat stond hem even netjes,
Als zijn chocolade broek.

’t Stak zijn armpjes recht naar boven,
En hij riep ‘Nu ben ‘k een reus’.
En hij maakte met zijn handjes,
Voor de grap een lange neus.
Even later ging hij dansen,
En hij zong van tralala.
En tot slot gaf hij m’ een stukje,
Van zijn broek van chocola.

snoep