
Hansje kleen, gaat alleen in de wijde wereld heen,
Stok en hoed staan hem goed, hij is welgemoed.
Maar zijn moeder trouw en teer
Zegt: ,,nu heb ik geen hansje meer,
Hansje kind, welbemind, keer tot mij gezwind.’
Zeven jaar vloden daar heen voor onze wandelaar,
Nu bezint zich ’t kind, en keert weer gezwind.
Maar hij is geen Hansje meer
Hij is nu een grote heer,
Vol van zwier, groot en fier, en wel sterk voor vier.
Menig man die kijkt hem an, en vraagt wie dat wezen kan,
Zuster Griet die hem ziet, kent dat heerschap niet.
Maar daar komt zijn moeder aan,
En vol vreugd ziet zij hem staan,
’t Hart dat mint, is niet blind, welkom, welkom kind.