
Een schalkaard had een bie gevaân
en hield ze bij haar vleren;
‘Komt hier!’ hij zag een jonkske staan,
‘kom hier mijn knappe kerel!
Hier heb ik zulk een schoon fatsoen
van beestje, ik wil ’t u geven;
Past op maar van ’t niet dood te doen,
en laat het beestje leven.
‘Kom aan, je hand, doet toe,’t vliegt weg
Doet toe, want ’t gaat ontsnappen!’
’t Kind hield zijn handje toe,
‘nie waar, hoe schoon dat is, hoe lieflijk!’