
Ik ben een kind,
Van God bemind,
En tot geluk geschapen.
Zijn liefde is groot;
‘k Heb speelgoed, kleedren, melk en brood,
Een wieg om in te slapen!
Ik leef gerust;
Ik leer met lust;
Ik weet nog van geen zorgen.
Van ’t spelen moe,
Sluit ik mijn oogjens ’s avonds toe,
En slaap tot in de morgen.
Geloofd zij God
Voor ’t ruim genot
Van zo veel gunstbewijzen!
Mijn hart en mond,
Zal hem, in elke morgenstond,
En elke avond prijzen.