
[De koetsier:]
Kom, mevrouwtje, haast u wat!
’t Is al over achten,
en we kunnen toch maar niet
op u blijven wachten!
[Mevrouw:]
Hè, koetsier, wat ben je boos!
‘k Sta er van te beven!
‘k Moet mijn kleine poesje toch
eerst wat drinken geven!
[De koetsier:]
O, dat wist ik niet, mevrouw!
‘k Zal geduldig wachten;
‘k wou dat alle menschen zóó
aan hun poesjes dachten.