Mijn Kees-oom is een timmerman,
Daar is geen knapper op de werf:
Hij maakt in huis en op het erf
Al wat-je zien of denken kan;
Zijn hand is ruw, en grof zijn stem,
Maar ‘k ben daarom niet bang voor hem;
Hij kneep me lestmaal in mijn oor
En zei: ‘Nu, als ge vlijtig leert,
Uw Vader en uw Moeder eert,
Dan krijgt ge er wat op Kerstijd voor!’
En tintelde ook mijn oor er van,
Toch keek ik Kees-oom vriendlijk ân.
En denk ‘reis wat hij heeft gebracht? …..
Een nieuw paar klompjes, puik en net,
Met zilvren neusjes afgezet,
Gevoerd met witte schapenvacht ….
En binnen in daar lag een brief,
Waar op stond: ‘Voor mijn Neefje-lief!’
En Moeder zei me met een lach:
‘Nu ziet ge maar, mijn beste maat!
Hoe of het zoete kindren gaat;
‘k Hoop dat je nu zo blijven mag!’
En ‘k gaf Moeder-lief een zoen.
En zei dat ik mijn best zou doen!
(Kerstijd = de tijd van de kersen)
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.