
Hoor hoe ’t waait,
zei Frans tot Piet,
Morgenvroeg, vergeet het niet,
vallen er noten te rapen.
Goed, zei Piet, ze zullen smaken!
Maar de luierik lag nog te slapen,
te geeuwen en te gapen,
onder ’t laken,
toen zijn vriend, die vlugger was,
in ’t groene gras
en met blozende kaken
al de noten zat te kraken.
Piet, zei Frans,
verslaapt zijn kans.
Ik kan het niet helpen
en zal maar smullen.
Hij mag met de schelpen
zijn zakken vullen.