
Oud Peken zegt: “Daar was een keer
Een toverslot vol pracht en praal,
Waarin een klein prinsesje liep.
Zij heette juffrouw Zonnestraal.
Een woudheks vloekte haar in slaap
Een lome slaap van honderd jaar.
Totdat een schone prins verscheen
En kijk, zijn zoenen wekten haar!”
En toen? En toen?
En toen daar kwam een varken met een lange snuit,
En toen? En toen?
En toen: ’t vertelseke is uit!
Oud Peken zegt: “Hoort wat weleer
Met Assepoester is geschied
Die altijd even lustig zong
Ofschoon men haar met voeten stiet.
Een fee bezorgde haar een koets
Zo reed zij naar het koningshof
Daar mocht ze trouwen met de prins
Hoe dankte zij haar kleine slof!”.
En toen?
Oud Peken zegt: “Daar was ’n keer
Een guitig ventje in zijn tijd
Niet groter weet je, dan mijn duim,
En ’t heeft de wrede reus misleidt.
’t Trok de man zijn laarzen uit
En beende naar zijn hutje toe.
Hij vond zijn wegen overal,
Tot in de darmen van een koe”.
En toen?