“Kom Roodkapje,’ zei haar moe,
‘Breng dit vlug naar grootmoe toe;
Wafels zijn ’t en eiers. kind
‘k Hoop dat zij ze lekker vindt’
‘Luister nu eens liefje, zeg,
Pluk geen bloemen onder weg,
Dwaal niet af in ’t donk’re woud,
Want dat ’s waarlijk niet vertrouwd.’
In het Bosch ziet z’ onder ’t gaan
Zulke mooie bloemen staan
Dat ze toch aan ’t plukken gaat,
En niet denkt aan moeders raad.
Eensklaps komt een wolf in draf
Achter haar de hoogte af:
“Aardig meisje zoo alleen?”
Vraagt de stouterd, “zeg, waarheen?”
“ ‘k Ga naar grootmoe, zij is krank,
‘k Breng haar wafels, eiers, drank,
Ginder woont ze, een kwartier
Is het zeker nog van hier.”
Gauw gaat nu de leperd heen,
Grootje, vindt hij heel alleen,
Ziek te bed, en hij (hoe naar)
Eet haar op met huid en haar.
Vlug haar nachtmuts opgezet.
En nu gauw in grootjes bed.
Klop, klop, klop, daar is Roodkapje,
Dat is eerst een lekker hapje.
“Kom maar binnen, kleine guit
Grootmoe mag het bed niet uit.’
’t Meisje doet de voordeur open
En komt in de kamer loopen;
Maar hoe schrikt het arme kind,
Nu ze zóó haar grootje vindt.
Roodkapje: “Wel, wat hebt u groote ooren!”
Wolf: “Kind, daar kan ik best mee hooren.”
Roodkapje: “En wat neus!”
Wolf: “Om mee te ruiken.
Kan ik dien heel best gebruiken.”
Roodkapje: “Maar uw mond, wel sapperloot!
Neen, dien vond ik nooit zoo groot.”
Wolf: “ ‘k Heb dien mond om mee te eten
Ben je dat misschien vergeten?”
Wip! Daar komt hij, en verslindt
In een oogwenk ’t arme kind.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.