Tien kleine biggetjes,
Die liepen in de regen.
Eén viel er in een modderplas,
Toen waren er nog maar negen.
Negen kleine biggetjes
Verdwaalden in de nacht.
Eén liep er in het donker weg,
Toen waren er nog maar acht.
Acht kleine biggetjes,
Die maakten zoveel leven,
Dat de boer er één in ’t hok opsloot,
Toen waren er nog maar zeven.
Zeven kleine biggetjes,
Die speelden met een fles.
Eén sneed zich aan de scherven,
Toen waren er nog maar zes.
Zes kleine biggetjes,
Aten hun buikjes stijf.
Eén was te gulzig en at te veel,
Toen waren er nog maar vijf.
Vijf kleine biggetjes
Zagen een grote stier.
Eén liep er hard weg van schrik,
Toen waren er nog maar vier.
Vier kleine biggetjes
Lachten hem uit: hi-hi-hi!
Eén lachte te hard en kreeg pijn in zijn buik,
Toen waren er nog maar drie.
Drie kleine biggetjes
Die moesten in een wagen mee.
Eén viel er af, de wagen reed door,
Toen waren er nog maar twee.
Twee kleine biggetjes
Struikelden over een steen.
Eén brak zijn pootje en kon niet meer staan,
Toen was er nog maar één.
Eén klein biggetje,
Dat huilde van verdriet.
Want hoé hij riep en hoé hij zocht,
Zijn vriendjes vond hij niet.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.