Home / Versjes / Tovervisje

Tovervisje

Jaartal: 1955
Met dank aan Jeanne Albers voor het insturen van de tekst

In het land der blonde duinen
en niet heel ver van de zee
woonde eens een dwergenpaartje
en dat heette “Piggelmee”

’t waren heel, heel kleine mensjes
en ze woonden-vreeslijk lot
want ze hadden heel geen huisje,
in een oude Keulse pot

Voor de zon en voor de regen
nooddruft had hen dat geleerd
hadden zij die stenen pot,
met d’opening naar de grond gekeerd

toen een gat erin geslagen
klein,
maar groot genoeg toch voor
hun zo kleine dwergenlijfjes
en daar kropen zij dan door

’t vrouwtje zorgde voor het eten
maar… dat eten moest er zijn
’t ventje ging dus dagelijks jagen
schoot een haasje of konijn

met een heel, heel klein geweertje
dat gaf niet zo’n harde klap
en dan ging hij op zijn klompjes
met zijn maaltje vlug op stap

zo nu wist het dwergenpaartje
zich te schikken in hun lot
en zij leefden vele jaren
in hun omgekeerde pot

toen… wie had dat kunnen denken
’t onverwachte komt altijd
door een onverwachte tijding
werd hun hart door hoop verblijd

op een mooie zomermorgen
lazen ze in de Dwergenkrant
dat er was… een tovervisje
komen zwemmen naar het strand

’t visje, dat met staart en vinnen
vlug zich door de golven sloeg
kon je alles, alles geven
als je ’t hem maar nederig vroeg

doodstil werd het op die morgen
in de oude Keulse pot
want de beide dwergjes dachten
aan hun droef en armelijk lot

nederig vragen… alles krijgen
alles en… zij hadden niets
’n visje, dat… zo mooi kon toveren
toveren?… manlief zei je iets?

ik?- nee, zou je manlief… durf je
niet eens naar dat visje gaan
vrouwtjelief, dat doe ik zeker
voor jij het zei… dacht ik eraan

en… wat wou je hem dan vragen
als je heus dat visje sprak
allereerst, dunkt mij… een huisje
met een schoorsteen en een dak

’n huisje, echt een heuselijk huisje
durf je dat te vragen man?
zo een huisje met een deurtje
waar je echt in wonen kan?

ik, nog eenmaal in een huisje
mens wie had dat ooit beleefd
en haar kleine oogjes glommen
van de voorpret die ze heeft

en des morgens in de vroegte
’s and’rendaags ging Piggelmee
klossend op zijn kleine klompjes
door de duinen naar de zee

visje… riep hij reeds van verre
met zijn handjes aan zijn mond
visje, kan ik je eens spreken
zwem je hier in de omtrek rond?

en toen klonk er plots als antwoord
uit de verre wijde zee
zacht, een zilver stemgeluidje
riep je… ventje Piggelmee?

ja ik, ja ik… riep het ventje
en hij trilde van genot
visje, ach geef mij een huisje
ik woon maar in een Keulse pot

ga maar, ga maar, riep het visje
’t geven kost mij niemendal
ga maar gauw naar huis m’n ventje
want je huisje staat er al

en vergetend te bedanken
liep het dwergje, dol van pret
naar zijn pot… maar waar die stond,
was nu een huisje neergezet

uit een van de vele raampjes
riep zijn vrouwje o zo blij
Piggelmee, wat zeg je daarvan
kijk eens hier, hier wonen wij

Piggelmee zag met verbazing
nu zijn keurig huisje staan
en hij wilde door het deurtje
als een heer naar binnen gaan

maar zijn vrouwtje kwam naar buiten
’t huisje is wel aardig maar
het zou je binnen niet bevallen
want het is nog lang niet klaar

je moet dadelijk op je klompjes
nog eens naar de zee gaan, man
want een huisje zonder meubels
kijk wat hebben wij daaran

vraag het visje een paar stoelen
en een tafel en een bed
en… gordijnen voor de raampjes
want dat staat zo keurig net

en nog meer, wat wou ik zeggen
ja, zo veel nog, ga maar vast
er moet nog een spiegel wezen
en ook nog een linnenkast

vrolijk fluitend op zijn klompjes
ging het dwergje Piggelmee
weer naar het strand en riep van verre
visje, visje in de zee!!

onbeweeglijk bleef de verte
niets te zien in zee en lucht
dan een eenzaam strandpluviertje
dat zijn heil zocht in de vlucht

toen kwam weer dat stemgeluidje
zilverzacht uit verre zee
riep je, mij nog eens mn baasje
riep je, dwergje Piggelmee?

ja ik… riep verheugd het dwergje
‘k dank je voor het huisje wel
maar ik wou nog zoveel hebben
meubels en een gordijnenstel

ga maar, ga maar, riep het visje
’t geven kost mij niemendal
ga maar gauw naar huis m’n ventje
want je meubels staan eral

toen het dwergje thuis kwam, vond hij
druk zijn vrouwtje in de weer
met het boenen van de meubels
en zij sprak als de eerste keer

man, je moet nog weer terug gaan
want het visje is zo goed
vraag voor mij wat mooie kleren
en een mantel en een hoed

Voor je zelf een flink paar schoenen
want zoals je zelf wel ziet
met die klompjes aan je voeten
pas je in ons huisje niet

en ofschoon hij nu wat moe werd
ging het dwergje Piggelmee,
klossend op zijn kleine klompjes
weer… naar ’t visje in de zee

gaarne liep hij door de duinen
maar het werd hem nu wat saai
boven hem vloog een zeemeeuw
voor hem uit een Vlaamse gaai

visje… riep hij reeds van verre
‘k zou ’t niet wagen weer zo gauw
om zoveel te komen vragen
maar ik moet wel van mijn vrouw

kijk ze wil wat kleren hebben
en een mantel en een hoed
en voor mij een flink paar schoenen
’t visje zegt zij, is zo goed

ga maar, riep opnieuw het visje
och, ik ken de vrouwtjes wel
je zult thuis reeds alles vinden
ga maar heen en loop maar snel

en het dwergje thuisgekomen
vond zijn vrouwtje reeds gekleed
zich bekijkend in de spiegel
en ze sprak… het doet mij leed

Piggelmee, je moet weer teruggaan
want ik kan met goed fatsoen
nu niet uitgaan, als ik weg ben
wie zal hier de boel dan doen?

ga het visje nu nog zeggen
dat het zo niet langer kan
dat voor ’t boenen en het koken
ik een hulp moet hebben man

Piggelmee keek nu zijn vrouwtje
voor het eerst wat pissig aan
maar hij durfde niets te zeggen
en… enfin… hij zou maar gaan

onderweg dacht hij nog telkens
aan zijn stulpje van weleer
en… dat hij het nu zo goed had
maar… hij floot nu geen liedje meer

visje… riep hij reeds van verre
visje, visje in de zee
roep je weer, vroeg nu het visje
riep je dwergje Piggelmee?

ja ik… riep beklemd het ventje
och mijn vrouwtje wou zo graag
bij haar werk een hulpje hebben
een dienstmeisje is waar ze om vraagt

het visje gaf niet dadelijk antwoord
het was of het even dacht
maar toen klonk weer het stemgeluidje
Piggelmee… dit had ik verwacht

ga naar huis, je zult er vinden
alles netjes aan de kant
en een meisje vlug en helder
ook een uit het dwergenland

Piggelmee vermoeid van het lopen
ging naar huis, zijn vrouwtje was
ook zo even thuis gekomen
maar niet bijster in haar sas

Piggelmee, je moet teruggaan
dadelijk… ik ben er op gesteld
onderweg wou ik wat kopen
’t was zo mooi, maar… ik had geen geld

ga het visje nu nog vragen
om wat geld, een volle zak
ik moet het meisje toch betalen
daarna neem je je gemak

het ventje ging met lome schreden
nog een keer naar het visje heen
’t was intussen laat geworden
’t strand lag eenzaam en alleen

voor zijn voeten sloop een wezel
azend op een duinkonijn
en het ventje schrok toch even
want och hij was zelf zo klein

visje… riep hij reeds van verre
visje, visje in de zee
riep je? klonk het nu weer vrolijk
riep je? vriendje Piggelmee?

ja ik… riep opgelucht het ventje
ja mijn vrouwtje stuurt me weer
het meisje moet ze nu betalen
en wat kopen en zo meer

in ons huisje is nu alles
wat gemak en vreugde biedt
zegt mijn vrouwtje, maar dat ene
geld zegt zij, dat heeft ze niet

ga maar riep nu plots het visje
’t geven kost mij niemendal
daar had IK om moeten denken
ga naar huis het is er al

het visje ging nu naar de diepte
‘t ventje ging naar huis, ’t werd nacht
in het aardig dwergenhuisje
werd een zak vol geld gebracht

’s andrendaags was het heel gezellig
in het nieuwe dwergenhuis
Piggelmee die niet meer jaagde
bleef nu met de koffie thuis

vrouwtje sprak hij toen, de koffie
smaakt mij niet, zij is niet goed
laat toch eens een beetre halen
geld is er nu in overvloed

In die oude droeve dagen
wonend in de stenen pot
dronken wij dezelfde koffie
dat is nu toch al te zot

ja manlief, wat zal ik zeggen
’t meisje vroeg vanmorgen nog
in de winkel beetre koffie
ze betaalde meer en toch…

’t schijnt dezelfde wel te wezen
weet je wat je doen moet man
ga maar eens aan het visje vragen
waar ik beetre krijgen kan

dat is een plan, sprak nu het ventje
’s middags nog ging Piggelmee
nu op schoentjes, niet op klompjes
naar het visje in de zee

visje… riep hij reeds van verre
vriendelijk visje, beste maat
ik kom nu niet om te bedelen
maar ik kom bij jou om raad

drink zo graag een goed kop koffie
onze koffie is zo slecht
waar toch kan ik beetre krijgen
visje, waar kan ik terecht

nu werd plotseling het water
vlak nabij, een rimplig vlak
waar het glanzend tovervisje
het zilvren snuitje boven stak

en het sprak zo klaar en helder
veel te wijs nu voor een vis
koffie van Van Nelle
is de beste die er is

en je kunt ze alom krijgen
maar als je ze halen laat
laat het meisje erop letten
dat die naam op het pakje staat

dank je sprak het dwergenventje
dank je visje, voor die raad
en je kunt er vast op rekenen
dat ik die koffie halen laat

Vrolijk waren nu de dagen
in het nieuwe dwergenhuis
ging het paartje wel eens wandelen
met ”de koffie” was het thuis

Want de koffie van Van Nelle
deed hen spoedig huiswaarts gaan
en ze dronken vele kopjes
ja… er kwam geen einde aan

Maar… helaas, wat is op aarde
blijvend, ook tevredenheid
wijkt zo vaak voor nieuwe wensen
wordt verdrongen door de tijd

zo… ’t is vele maanden later
zien we vriendje Piggelmee
daaglijks weer zijn wandeling maken
naar het visje in de zee

dan een dit en dan een datje
altijd was het voor zijn vrouw
en altijd als hij terugkwam
had vriend Piggelmee berouw

soms waarom de melk zo schiftte
’t gas zo suisde ’n andere keer
wie toch beter brood haar bakte
’t brood was lang niet lekker meer

en zo ging het alle dagen
’s morgensvroeg of ’s avonds laat
moest hij het visje wat gaan vragen
en… het visje werd nooit kwaad

eens… het was zo koud die morgen
moest onze arme Piggelmee
hij wou juist wat langer slapen
toch naar het visje, toch naar zee

want, kijk hier, van Nelle koffie
was wel heerlijk, daar niet van
maar ze wou nog beetre hebben
vraag het maar aan ’t visje man

en het kraagje van zijn jasje
voor de koude, hoog nu dicht
ging het arme Piggelmeetje
naar de zee, met bang gezicht

visje, visje… klonk het angstig
over het water als een kreet
visje, ik moet je weer wat vragen
en dat doet nu echt mij leed

zie mijn vrouw is zeer tevreden
met Van Nelles koffie, maar
ze wou toch van het visje weten
of er beetre is en waar?

visje ik wou heus niet komen
want ik dacht wel, dat wordt mis
daar er toch geen beetre koffie
dan Van Nelle koffie is

plotseling kwam er op het water
nu een brede rimpelkring
wijl het anders kalme visje
nu heel boos aan het spartelen ging

beetre dan Van Nelles koffie
is er op heel de aarde niet
’t geen wel ieder kan begrijpem
die de naam op het pakje ziet

zeg haar, dat ik haar zal straffen
’t spijt mij wel voor jou, m’n vrind
ga naar huis en ga eens kijken
hoe je daar de toestand vindt

langzaam aan verdween de rimpel
die op het water zichtbaar was
’t visje dook en… als een spiegel
werd de wijde waterplas

Piggelmee stond nog te kijken
toen in’t naadrend avonduur
ver in de zee de zon ging zinken
als een bol van laaiend vuur

verslagen ging hij henen
angstig nu voor dreigend leed
hoog in ’t blauw verdween een reiger
met een aaklig schorre kreet

sloffend liep hij door de duinen
en zijn schoentjes wogen meer
dan hem ooit zijn klompjes wogen
in de dagen van weleer

toen hij meende, dat hij thuis was
keek hij als beteuterd rond
want de Keulse pot stond daar weer
waar zo straks zijn huisje stond

en zijn vrouwtje zat te huilen
Piggelmee wat een vreselijk lot
weer, nu weer te moeten wonen
in die omgekeerde pot

na een nacht van weinig slapen
bibberend van verdriet en kou
ging ons vriendje weer naar ’t visje
daar hij het nog wat vragen wou

visje… galmde het over’t water
nu zijn roepen als een snik
visje… kom nog even boven
hoor mij aan… een ogenblik

thuis, mijn schuldbewuste vrouwtje
zit nu te huilen in haar pot
maar ze zou zich toch getroosten
haar zo droef en armlijk lot

Als ze van Van Nelles koffie
nog een enkel pakje had
zeg aan’t visje riep zij schreiend
het ergste wat ik mis, is dat

Ventjelief sprak nu het visje
wat ik doe, doe ik om jou
want ik heb geen medelijden
met je ontevreden vrouw

wat je zegt is wel begrijplijk
zulks is altijd het geval
ga getroost naar huis m’n ventje
want zo’n pakje is er al

thuis gekomen vond het ventje
’t leven heerlijk weer en goed
van de vers gezette koffie
kwam de geur hem tegemoet

tot het einde hunner dagen
zat het eenzaam dwergenpaar
steeds Van Nelles koffie drinkend
in-gelukkig bij elkaar!

Piggelmee tovervisje



Een oud sprookje van Jacob Grimm en Wilhelm Grimm opnieuw berijmd

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten