|

Beste sneeuwman Beste sneeuwman, luister even Beste sneeuwman, ben je daar? Je mag bij ons blijven wonen, Als je wilt tot volgend jaar. Met je hoedje en je bezem, Met je wortel en je das, Met je grote zwarte ogen, En je oude winterjas.
Beste sneeuwman, zeg eens even, Vind je dat geen goed idee? En wanneer je niet alleen wilt, Neem gerust een vriendje mee. Als het strakjes dan te warm wordt, In april of pas in mei, Kruip je lekker in de ijskast, Daar is vast een plaatsje vrij.
|

De schaatsenrijder
Over donkre, gladde baan
zwiert de schaatsenrijder,
wijder, telkens wijder
wordt zijn kloeke draai,
t krachtig, maar toch lucht gezwaai,
al maar verder, rustig verder
al in t vallend avondstond,
naar de rode horizont.
Handen diep in duffelzak,
bontmuts over doren,
snijdt hij fijne voren
met het blanke, scherpe staal,
zwiepend bij elke nieuwe haal,
zwenkend omme, telekens omme,
wonderkunstig hoe hij zweeft,
schijnbaar zich geen moeite geeft.
Alles lijkt zo leeg en ijl
door berijpte weien
lange sloten rijen,
n kerkespitse aan de kim,
n dorpscontourtje, n molenschim..
t is al star en strak
en verder
zwiert de rijder op zijn baan,
of hij eeuwig door zal gaan.
M.A. de Wijs Mouton
|
|

De sneeuwman
Hé wie staat daar in de laan
met dat zwarte hoedje aan? Met zijn neusje in de wind, Zeg, wie is dat lieve kind?
Is het Jan of is het Piet is het Leen of is het Miet? nee, het lijkt me wel een man, met die grijze stofjas an.Kom we gaan eens kijken en die man een handje reiken. Vlug, nog voor de zon gaat schijnen want dan moet die man verdwijnen.
Weet je nu al wie het is? Nee, je raadt het heus niet mis. “Sneeuwman” heet die witte pop, met dat zwarte hoedje op.
|

Dooien
Het dooit, o, wat een troep op de straat en de stoep De sneeuwwitte laag is verdwenen.
Water en ijs, wat bruin en wat grijs, blubberen over de stenen.
Alles is nat en glibberend glad. Iedereen spettert je onder.
Je schrikt je een hoedje, loopt voetje voor voetje…
en dat je niet valt is een wonder.
|
Kou
Sneeuw en ijs, Kielekiele kou kou, bloemen op de ruiten Sneeuw en ijs, Kielekiele kou kou, Toch wil je naar buiten, dus slofjes uit, laarsjes aan, dasjes om, jasje aan, knoopjes dicht, goed gedaan. mutsje op en wantjes aan.
|
Krokusbolletje
Uit een donker holletje Kroop een krokusbolletje. Het wou de school zien en het ijs En daarom stak het eigenwijs Zijn kleine kopje uit de grond En keek de witte wereld rond.
Maar hoei..het rilde van de kou. Gelukkig kwam daar toen een mevrouw, Die een mutsje breide en een das. Zo wachtte het bolletje tot het lente was.
|
Meesje
Boven de harde, bevroren grond. Dwaalt een verkleumd klein vogeltje rond. Mezeke, mezeke, Mezeke klein. Wil je niet liever hier binnen zijn ?
Huup! vliegt schuw Mezeke weg op een tak. Stil maar, jij bangerdje, hou je gemak! Pieteke, pieteke, Pieteke-piet. Hou je van kruimels, of lust je die niet ?
Kruimeltjes, néé ! maar hangt daar geen spek ? Dáárin heeft er een meesje wel trek ! Schommelend, schommelend, schommelend, kijk ! Hangt hij aan ’t draadje, den koning te rijk !
Klauwtjes maar stijf om het bengelend koord. ’t Bekje in ’t lekkere hapje geboord. Pikkerde-pikkerde, Pikkerde-pik ! ’n Touwtje met spek, en een mees heeft al schik !
|

Noordenwind
De Noordenwind is aan het woên
En maakt de sterren kristallijn,
Maar met het veilig karmelijn
Heeft al dit woeden niets van doen.
Nu zal het haardvuur ons behoên.
En gij blijft buiten dit domein,
O Noordenwind die met uw woên
De sterren maakt tot kristallijn.
Vaarwel! En dir is het sermoen:
Laat kolen in de kelder zijn
En in het hart wat zonneschijn
Als teerkost voor het guur seizoen,
En laat de Noordenwind maar woên.
Bernard Verhoeven
Uit: De Windroos
|

Schaatsenrijders
Grijsgevloerd liggen de bevroren sloten,
En schaatsenrijders ijlen, recht van rug,
Over de witte banen, even vlug
Als erwten aan een katapult ontschoten.
Ritmisch klinken hun veerkrachtige stoten
En van onder de ijsvloer zingt terug
Een vreemd koraal, soms krampachtig en stug
Als van waterwezens, daar opgesloten.
Ginds in de ruimte rijdt een klein figuur
Door een wereld van sneeuw en koud azuur;
Nu duikt hij in een donkere groep bomen
En zijn schaats krast hard een verwaaide veer,
Maar bijna dadelijk ziet men hem weer,
Als pijlsnel aan het inferno ontkomen.
Bertus Aafjes
Uit: Sonnetten uit Friesland
|

Sneeuwman
Een sneeuwman is een grote pop. Heel vaak heeft hij een hoedje op. Een sneeuwman is een witte reus. Hij heeft een lange wortelneus. Een sneeuwman is van sneeuw gebouwd. Hij heeft het altijd lekker koud. Nooit heeft hij iemand iets gedaan. Toch moet hij altijd buiten blijven staan. Je snapt dat hij nooit eens niest, terwijl het buiten zo hard vriest. En dat ie nooit eens praat of lacht. Hoewel… Wie weet… Misschien.. Vannacht. Maar nee hoor. Hij beweegt zich nooit. Hij blijft altijd maar staan totdat het dooit.
|

Sneeuwvlokjes
Sneeuwvlokjes, sneeuwvlokjes dwarrel maar rond, Kom met je vriendjes bij ons op de grond. Sneeuwvlokjes, sneeuwvlokje kom nu maar gauw, Misschien maak ik straks wel een sneeuwpop van jou!
|

Winter
Blaadjes rood en geel Ik zie er al heel veel. Ze dwarrelen op de grond. De wind blaast ze in het rond. De bomen worden langzaam kaal. Waarom gebeurt dat allemaal? Dat komt omdat het winter wordt. Straks gaat het buiten vriezen. ’t Is daarom dat de bomen nu Hun blaadjes gaan verliezen
|

Winter
Het sneeuwt, het sneeuwt ik kijk door de ruiten. Ik wil naar buiten sneeuwballen gooien. Een sneeuwpop rollen lekker door de sneeuw hollen.
Het vriest, het vriest de kou is te snijden. Ik wil glijden, sleeën en rijden op bevroren plassen. Met mijn nieuwe schaatsen, hoor ze eens krassen!
Winter, winter, blijf nog even met je sneeuw, ijs en kou. Want ik speel zo graag met jou!
|

Winter
Zwanedons, duivedons, dons van de meeuwen:
Zie het eens sneeuwen, eens sneeuwen eens sneeuwen
Bove in de wolken, wat scheren, wat leven !
Daar zit de sneeuwwitte wever te weven.
Wild door elkander, in wentlend krioelen,
Werpt hij miljarden witzilveren spoelen..
Wentel maar, kentel maar; schiet snel en raak,
Dat ik in een nacht een meesterwerk maak!
Duizel maar, horizont, draai om uzelven!
Ik weef een witte droom in de gewelven;
Ik weef een bruidssluier, blinken van de sterren:
Hoor ge de bruidegom niet roepen van verre
Achter de ijsbergen: Haast u, getrouwe,
Drijf nog maar rapper uw dolle getouwen!
Zwanedons, duivedons, dons van de meeuwen,
Laat het toch sneeuwen, toch sneeuwen, toch sneeuwen
Hoe lang de sluier wordt, wie zal het weten?
Mijlen bij mijlen: hij is niet te meten.
Golvend en vlottend in glanzende banen,
Vonkend van sterren als lichte bruidstranen,
Vloeit z aan de gronden, zo schoon en voldragen,
Of daar een godskleed on daard werd geslsagen.
Doodstil de dag door de bogen komt zweven
Waar is de sneeuwitte wever gebleven?
Margot Vos
uit: De Winharp
|

Wintergeluk
Het winter, het wintert
En koud is t overal
Behalve t lieve plekje,
Dat ik u noemen zal.
Het sneeuwt maar, het sneeuwt maar,
Wit is het waar men ziet,
Behalve zeker plekje,
Want zie, daar sneeuwt het niet.
Dat plekje, dat plekje,
Ik wed dat ieder kind
Het in zijn eigen huisje
En nooit daar buiten vindt.
Uit: Voor t jonge volkje
Jaargangen 1880-1900
|

Winterpracht
Een wollige witte deken
uitgespreid over het bos
De zachte witte sneeuw
rust als een tapijt op het groene mos
intense stilte…..
alles gevangen
in de ban van de sneeuw
De bomen de struiken
een wereld apart………. de stilte
vreedzaam en zacht
dat is de winter in alle eenvoud
en stille pracht
Ilse Steel
|
|

|
Winter
de eerste vlokken wit
dalend op de dag of in de nacht
een groeiend witte wereld
waar ik zo lang op heb gewacht
mijn eerst stappen in verse sneeuw
samen met mijn honden
springend achter de witte vlokken aan
of daarin nieuwe sporen gevonden
zij ook genieten van die sneeuw
rennend met hun zwart/witte vacht
met hun korte besneeuwde pootjes
genietend van die vreemde witte nacht
die eerste vlokken sneeuw
creëren een maagdelijk wit tapijt
een stil genot voor mens en dier
de komst van de wintertijd
Hetty Wachter
|
Winterstilte
Een witte spree
ligt overal
gespreid op s werelds akker;
geen mense en is,
men zegge zou,
geen levend herte wakker.
Het vogelvolk,
verlegen en
verlaten, in de takken
des perebooms
te piepen hangt,
daar is niets te pakken!
t Is even stille
en storm alhier
aldaar; en ondertussen,
en hore ik maar,
het kreunen meer,
en t kriepen, van de mussen
Guido Gezelle
Uit: Rijmsnoer
|

Winterstilte
De grond is wit, de nevel wit,
De wolken, waar nog sneeuw in zit,
Zijn wit, dat zacht vergrijzelt.
Het fijngehakt geboomte zit
Met witte rijp beijzeld.
De wind houdt zich behoedzaam stil,
Dat niet het minste takgetril
t Kristallen kunstwerk breke,
De klank zelfs van mijn schreden wil
Zich in de sneeuw versteken.
De grond is wit, de nevel wit,
Wat zwijgens toverland is dit?
Wat hemel loop ik onder?
Ik vouw de handen en aanbid
Dit grootste, stille wonder
Jaqueline E. van der Waals
Uit: Gebroken kleuren
|