Verovering van Denemarken en Noorwegen
Operatie Weserübung heette de militaire operatie voor de Duitse verovering van Denemarken en Noorwegen in april, mei en juni 1940.
Achtergrond
In de eerste maanden van 1940 begonnen zowel de Britten als de Duitsers zich op Noorwegen te richten. De Duitsers waren namelijk afhankelijk van Zweeds ijzererts. Dit erts werd ’s zomers via de Oostzee aangevoerd, maar ’s winters via de Noorse kustwateren omdat de Oostzee dan dichtvroor. De Duitsers hadden er dus alle belang bij dat de transporten ongehinderd konden doorvaren, de Britten wilden ze tegenhouden.
Het Altmark-incident
De Altmark, een Duits bevoorradingsschip was in februari 1940 op de terugweg naar Duitsland vanuit de zuid-Atlantische Oceaan met 299 Britse zeelieden aan boord. Deze waren opgepikt van schepen die tot zinken waren gebracht door de zware kruiser Graf Spee. Het was de laatste grote entering die werd uitgevochten door de Royal Navy.
Op 14 februari 1940 probeerde het de Noorse territoriale wateren noord van Trondheim te bereiken. De Altmark was zonder twijfel een hulpschip voor de Kriegsmarine, hoewel het onder de Duitse handelsvlag voer. Vanuit Duits oogpunt was het geen oorlogsschip wat de Britten wezenlijk anders zagen.
Die dag werd het schip tweemaal aangehouden door twee verschillende Noorse torpedo en oppervlakkig gecontroleerd zonder dat het problemen gaf. Hiermee was de chef van het Tweede Noorse Zeeverdedigingssectie, tegen-admiraal (een rang vergelijkbaar met Schout bij Nacht) Tank Nielsen, echter niet tevreden, omdat hij wist van de Britse gevangenen aan boord. Hij begaf zich met de torpedoboot Gam zelf naar de Altmark en eiste een nieuw onderzoek. Kapitein Dau van de Altmark weigerde, maar zijn poging om via de radio de Duitse ambassade in Oslo te bereiken, werd door de Noren verhinderd. Niettemin stond de Noorse admiraal het schip toe door te varen onder escorte van Noorse torpedoboten.
Ondertussen hadden de Britten, waarschijnlijk door het levendige radioverkeer, de Altmark gelokaliseerd en rond 14:50 werd het schip ontdekt in de Noorse territoriale wateren door Britse vliegtuigen. Toen tegen 16:00 ter hoogte van Egersund drie Britse torpedobootjagers in zicht kwamen, trok kapitein Dau zich in het Jøssingfjord terug om aan kaping te ontkomen. Ondertussen hadden de Noorse torpedoboten bevel gekregen om langszij de Altmark te gaan liggen om entering door de Britten te voorkomen.
Een half uur voor middernacht liep de Britse torpedobootjager HMS Cossack het fjord binnen en wist de Altmark aan de grond te laten lopen. De Britten enterden de Altmark en overmeesterden het schip na wat man-tegen-man gevechten met bajonetten en bevrijdden de gevangenen. Hierbij vielen zeven doden aan Duitse zijde. Het Noorse bevel om de entering te voorkomen was ondertussen ingetrokken en de Noren beperkten zich tot een protest. De Cossack nam de gevangenen aan boord en bracht ze terug naar Groot-Brittannië. De officiële verklaring die later werd gegeven door de Noorse overheid was dat volgens internationale verdragen een neutraal land niet verplicht was om zich te verzetten tegen een superieure overmacht.
Dit viel bij de Duitsers bijzonder slecht. Hitler gaf zijn militairen opdracht om een invasieplan op te stellen. Generaal von Falkenhorst trok zich met een Baedecker-reisgids terug en stelde een plan op. Op 1 maart 1940 gaf Hitler zijn fiat. De tijd drong: de Engelsen waren al begonnen met het leggen van mijnen in de Noorse wateren.
Het actieplan
De operatie viel (zeer vereenvoudigd) in de volgende acties uiteen:
- Een gecombineerde aanval door de Wehrmacht, luchtlandingstroepen en marine op Denemarken;
- Aanvallen uit zee op verscheidene Noorse havens en kustbatterijen waaronder Oslo, Bergen, Narvik en Trondheim;
- Luchtlandingen bij Oslo;
- Vereniging van de ontstane bruggenhoofden en de bezetting van Noorwegen.
De actie zou, mits zij snel verliep, tot de bezetting van zowel Kopenhagen als Oslo leiden, en het potentieel hebben beide regeringen binnen een dag uit te schakelen.
Het verloop
Denemarken was niet paraat en viel binnen een dag. Kopenhagen was ’s ochtends al bezet vanuit zee en de lucht, terwijl de Deense landmacht na een paar uur de strijd al opgaf. De koning en regering accepteerden de Duitse “bescherming”.
De Noorse marine en kustbatterijen opende direct het vuur. Narvik en Trondheim werden ingenomen, maar verder ging het minder voorspoedig. Bij Oslo moest het Duitse smaldeel door een 70 km lange fjord varen met aan weerszijden kustbatterijen die op de schepen vuurden. De kruiser Blücher werd tot zinken gebracht en de schepen trokken zich terug. Enkele uren later werd Oslo alsnog door luchtlandingstroepen bezet, maar de regering was toen al met de koning uitgeweken naar Hamar. Bij Narvik zetten de Britten, Fransen en Polen een expeditieleger aan land dat de Duitsers de stad uitjoeg. Ondanks deze tegenslagen verenigden de Duitsers hun bruggenhoofden, en weldra was heel Zuid-Noorwegen bezet. In mei-juni 1940 trokken de geallieerden bovendien hun troepen terug na de mokerslag die Hitler aan het westelijk front had uitgedeeld tijdens operatie Fall Gelb. Eind juni was heel Noorwegen bezet.
Het resultaat
Weserübung bleek een succes. Hitlers ijzererts was veilig gesteld, maar er was een prijs voor betaald. De Blücher was verloren en een groot deel van de marine was niet meer operationeel. Ook moesten permanent 300.000 troepen in de gebieden gelegerd worden om de Noren onder de duim te houden. Pas in mei 1945 zouden Denemarken en Noorwegen bevrijd worden.
In Noorwegen werd het verzet van de regering continu bemoeilijkt door Vidkun Quisling en zijn volgelingen van de Nasjonal Samling. Quisling was reeds lang nazi en onder de indruk van Hitler (hoewel dit niet wederzijds was). Hij zou nooit echte bevoegdheden krijgen, hoewel hij wel een marionettenregering leidde. Toch heeft ook Quisling zijn plaatsje in de geschiedenis en zelfs in de taalwetenschap gekregen: zijn naam betekent “verrader” in vele talen.