Jaren 60 en 70



 

(klik op de plaatjes om ze te vergroten)

Natuurrampen, milieurampen en andere rampen in de jaren zestig en zeventig

Zoals altijd gaat de natuur zijn eigen gang. Het ingrijpen van de mens in de natuur loopt bijna altijd verkeerd af.

Op 26 juli 1963 verwoest een zware aardbeving Skopje, de hoofdstad van het dan nog Joegoslavische Macedonië. Er vallen 5.000 doden en duizenden gewonden.

In 1966 vinden bij een aardbeving in Turkije meer dan 3.000 mensen de dood. De hulpverlening werd bemoeilijkt doordat de meeste wegen in het getroffen gebied onbegaanbaar waren geworden. Tijdens een zware storm en de daarmee gepaard gaande hevige regenval treden in Italië de rivieren de Arno en de Po buiten hun oevers, 100 mensen verloren het leven en de materiele schade was ontzaglijk.

Op 18 maart 1967 loopt de Liberiaanse olietanker de Torey Canyon voor de kust van Cornwall op een rif.  De 120.000 ton weggestroomde ruwe olie veroorzaakt een grote milieuramp.

Bij een brand in het Brussels warenhuis Innovation voltrok zich op 22 mei 1967 een ramp. Het vuur verspreidde zich zeer snel, zodat het gebouw reeds na enkele minuten in lichterlaaie stond. Geparkeerde auto’s en de aanwezigheid van vele nieuwsgierigen belemmerden de brandweer in hun werk, bovendien reikten hun ladders niet tot de hoogste verdieping.  Op straat was het gegil van mensen in doodsangst te horen en sommige renden als levende fakkels rond, terwijl anderen zich in doodsnood uit de ramen stortten en te pletter vielen of levensgevaarlijk gewond raakten.

Het duurde lang voordat de brandweer het vuur meester was en het nablussen vergde bijna een week. Van de 325 slachtoffers konden er niet meer dan 81 worden geïdentificeerd, omdat het vuur, dat soms een temperatuur van 2.000 graden Celsius bereikte, vele lijken geheel veraste. Er raakten 63 mensen gewond en de schade werd geschat op twee miljard Belgische franken (zo’n 65 miljoen euro). De oorzaak van de ramp werd nooit gevonden.

Op Sicilië vindt in 1968 een zware aardbeving plaats, 200 mensen komen om, 40.000 mensen raken dakloos.

Massale vissterfte in de Rijn. Bij het Westduitse plaatsje Bingen werd half juni 1969 geconstateerd dat het rivierwater was vergiftigd. Het gif doodde naar schatting 25 miljoen vissen. Vrij snel bereikte het vergiftigde water Nederland. Op 24 juni ontdekte het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid dat het landbouwgif endosulfan (een insecticide) zich in het water bevond. In de fabriek van het chemisch concern Hoechst in Frankfurt werd dit insecticide geproduceerd, maar omdat de vissterfte veel verder stroomopwaarts was begonnen kon de schuld niet direct bij de fabrikant gelegd worden. De Nederlandse steden die voor hun drinkwatervoorziening afhankelijk waren  van de Rijn en zijn zijarmen, moesten hun spaarbekkens aanspreken. De oorzaak werd nooit gevonden.

Biafra

1969

De hongersnood in Biafra brengt in 1969 brengt overal hulpacties op gang.

In 1970 is er wederom een zware aardbeving in Turkije die aan 2.000 mensen het leven kost. In Camonix wordt een kindersanatorium bedolven tijdens een aardverschuiving, 72 mensen, het merendeel kinderen, komen om.

De ergste aardbeving in de geschiedenis van het Westelijk halfrond vindt plaats op 31 mei van 1970 in Peru. Op de eerste en grootste schok, met een kracht van 7,75 op de schaal van Richter, volgen 37 kleinere schokken. Volgens de officiële opgave waren er 66.794 personen dood of vermist.

Het aantal gewonden werd op 100.000 geschat en 800.000 mensen waren dakloos geworden. Uit de hele wereld stroomden giften en hulpgoederen naar het getroffen gebied, maar pas na tien dagen konden de vrachtauto’s de zwaar getroffen Huaylasvallei bereiken. In Peru werd de ramp toegeschreven aan een kernproef die de Fransen op 30 mei in de Stille Oceaan hadden genomen.

Op IJsland komt op 23 januari 1973 de vulkaan Helgafjell bij het eilandje Heimaey tot uitbarsting, De 5.000 inwoners van Vestmannaeyjar, het enige plaatsje op het eiland, worden in aller ijl geëvacueerd omdat tonnen as en grote lavabrokken het stadje dreigen te bedelven. 

De wereld werd in 1977 opgeschrikt door een vliegtuigramp. Een Jumbo 747 van de KLM en een Jumbo 747 van de Amerikaanse luchtvaartmaatschappij PanAm komen met elkaar in botsing, 570 doden. Beide vliegtuigen waren vakantiecharters. Dit luchtdrama speelde zich af op het vliegveld Santa Cruz van het eiland Tenerife. 

In dat zelfde jaar treft een zware aardbeving Roemenie, er worden 1.500 doden geteld.

In 1978 loopt de tanker Amoco Cadiz voor de kust van Bretagne op de klippen en veroorzaakt een van de grootste milieurampen uit de jaren zeventig .

Er hebben natuurlijk nog veel meer rampen plaatsgevonden in de jaren zestig en zeventig, maar deze selectie laat al genoeg leed zien en verder uitwijden zou weinig zinvol zijn. Rampen zijn van alle tijden, maar ook de hulp aan mensen in nood is van alle tijden. Gelukkig zijn mensen van overal over de wereld begaan met hun medemens en komen bij een ramp spontaan hulpstromen op gang. De actie eten voor India op radio en tv brengt in 1966 25 miljoen gulden op.  Dit is maar een voorbeeld uit een hele reeks van acties die bijna onmiddellijk volgden als er ergens in de wereld een ramp had plaatsgevonden.

Vooral de jongere generatie zette van alles op touw en dat er in hun enthousiasme wel eens dingen misliepen kan men hen niet kwalijk nemen, maar ze leerden snel. Om voldoende geld binnen te krijgen treden artiesten belangeloos op, Popgroepen geven gratis concerten en de televisie zendt een avondvullend programma uit waarin een gironummer vermeld wordt waar mensen een bedrag op kunnen storten. Ook de Overheid springt bij en schenkt een bedrag aan het noodlijdende land. Dat er ook gesjoemeld werd en  wordt zal voor iedereen duidelijk zijn maar gelukkig is dit niet altijd het geval.

De ontwikkelingen op medisch gebied raken ook in een stroomversnelling

In 1967 vindt de eerste harttransplantatie plaats. In het Groote- Schuurziekenhuis in Kaapstad verwierf dokter Christian Barnard en zijn team wereldfaam door op 3 september 1967 de eerst harttransplantatie uit te voeren.

De patiënt Louis Washansky kreeg zijn nieuwe hart van een jonge zwarte vrouw, Denise Ann Darval, die bij een ongeval om het leven was gekomen. Het grootste probleem, medisch gezien, was niet de operatie zelf maar het onderdrukken van de afweerreacties van Washansky‘s lichaam tegen het vreemde orgaan. Om dat te voorkomen werd bij de patiënt het vermogen tot afweer krachtig onderdrukt. Helaas had dit uiteindelijk noodlottige gevolgen voor Washansky, hij kreeg een lichte longontsteking waaraan hij bij het gebrek aan afweerstoffen op 21 december overleed.

Barnard

Toch vond men de operatie geslaagd, al was de patiënt overleden, het hart had prima gefunctioneerd. Voor dokter Barnard zijn succesvolle transplantatie uitvoerde had dr. James Hardy in 1964 het hart van een chimpansee getransplanteerd in de borst van een 68-jarige patiënt met een onherstelbaar en fataal hartgebrek. Maar het getransplanteerde hart functioneerde slechts enkele uren. De buitengewone belangstelling die de eerste harttransplantatie in 1967 teweegbracht had te maken met het feit dat hierbij het grootste probleem, de afstoting van het lichaamsvreemde organisme, werd overwonnen.

In 1958 werd in Zweden de eerste pace-maker geïmplanteerd (wordt toegepast bij ernstige hartritmestoornissen).

De pace-maker is een apparaatje dat wordt aangebracht onder de huid van de borst om de hartfrequentie te regelen. Er zijn pace-makers die voortdurend  impulsen afgeven volgens een vastgesteld ritme en er zijn pace-makers die alleen impulsen afgeven als de hartspier zelf gedurende enkele seconden geen activiteit vertoont.

KI (kunstmatige inseminatie) bij deze methode wordt  sperma via een speciale spuit in de baarmoederhals gebracht. Op deze manier is bevruchting zonder geslachtsgemeenschap mogelijk. Er zijn twee vormen van KI: bij KIE wordt het zaad van de echtgenoot of partner gebruikt, KID staat voor donorinseminatie. Dit kan worden toegepast als de echtgenoot of partner geen of onvoldoende levensvatbaar zaad produceert.

Sommige klinieken accepteerden eind jaren negentig ook lesbische stellen voor donorinseminatie. Hoe het tij kan keren geeft dit voorbeeld duidelijk aan. Alleen al het idee zou in de jaren zestig en zeventig heel Nederland weer eens op zijn achterste poten hebben gezet. Toch, ondanks de vooruitgang, doemen er hier ook weer maatschappelijke problemen op zoals: hebben kinderen het recht te weten wie hun biologische vader is ? Kunnen zij aanspraak maken op die vader ? Hoe groot is de kans dat twee kinderen van dezelfde donor elkaar kiezen als partner ? Zo kent elke tijd zijn eigen problematiek.   

Op 25 juli 1978 werd ‘s werelds eerste reageerbuisbaby geboren, Louise Brown, in het Oldham District Hospital bij Manchester Groot Brittannië.

De moeder van Louise kon niet langs de normale biologische weg zwanger worden, omdat haar eileiders verstopt waren. De geboorte van de eerste reageerbuisbaby baarde in 1978 veel opzien. Nu is IVF (in vitro fertilisatie) heel normaal en is voor echtparen vaak de laatste hoop op ouderschap. In 1986 wordt de eerste reageerbuisdrieling geboren in Nederland.

Fam. Brown

De techniek gaat als volgt. De eicellen die nodig zijn voor de bevruchting worden meestal verkregen door een kleine buikoperatie. Om er voor te zorgen dat er op het moment van de ingreep voldoende rijpe eicellen voorradig zijn, heeft de vrouw een behandeling met geslachtsklier-stimulerende hormonen ondergaan.

De verzamelde hoeveelheid eicellen worden hierna in een glazen bakje (reageerbuis) gestopt, samen met een hoeveelheid sperma. Als de glazen bakjes na enige tijd onder een microscoop worden gecontroleerd, is te zien of er een bevruchting heeft plaatsgevonden. Van al deze op deze manier ontstane embryo’s worden er per cyclus drie of vier in de baarmoeder gebracht. Als er meer embryo’s worden ingebracht is  er een grotere kans dat er zich tenminste een zal innestelen, maar de kans op een meervoudige zwangerschap bestaat ook.

Sinds de methode in 1976 voor het eerst tot succes leidde, zijn er over de hele wereld al vele gezonde kinderen op deze manier verwekt. Ook hier liep men weer tegen problemen aan voortkomend uit een nieuwe ontwikkeling die tot uiteenlopende reacties leidde. Problemen als, mogen ‘overtollige’ embryo’s worden ingevroren voor later gebruik of moeten ze worden vernietigd ? Mogen experimenten worden uitgevoerd op de embryo’s ?  Mogen dergelijke embryo’s worden gebuikt bij draagmoeders ? (een fenomeen dat eind jaren tachtig de voorpagina’s van de kranten haalde).

Uiteraard hebben deze nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de voortplanting-technieken er voor gezorgd dat echtparen/stellen een nieuwe kans op ouderschap kregen. Voor en tegens zullen altijd aanwezig zijn bij nieuwe methodes en zorgvuldigheid heeft men dan ook hoog in het vaandel staan. Er is een voorbeeld het geval van een reageerbuis-tweeling waarbij was aangetoond dat de kinderen verschillende vaders hadden, de ene blank, de andere zwart. Dit was het gevolg van een laboratoriumfout, er was namelijk vermenging van sperma opgetreden.

In de jaren zeventig lieten veel vrouwen zich steriliseren. De vaak negatieve berichtgeving over de Pil zette veel jonge vrouwen aan het denken. Vaak was men al op jonge leeftijd, zo rond de 18, met de Pil begonnen en ze zou deze dus haar hele vruchtbare leven moeten blijven slikken. Daar stond tegenover dat sterilisatie definitief is. De sterilisatie-techniek in de jaren zeventig bestond hoofdzakelijk uit het doorsnijden, afbinden of dichtbranden van de eileiders bij de vrouw. Bij de man door een operatieve ingreep waardoor het zaad het lichaam niet kan verlaten.

Men kwam niet zo maar tot een beslissing, de jonge vrouw nam de tijd om er over na te denken, praatte er met haar man over en nam dan de beslissing om de sterilisatie te laten uitvoeren. Het aantal vrouwen dat gesteriliseerd werd in de jaren zeventig lag beduidend hoger dan het aantal mannen. De vrouwenemancipatie speelde hierin ook een rol, vrouwen wilde zelf beslissen en mannen vonden dit wel prima daar zij er zelf voor terugschrokken om deze definitieve ingreep te laten uitvoeren. Later normaliseerde dit zich en lieten ook veel mannen zich steriliseren. Op  allerlei gebieden in de medische wereld boekte men de ene vooruitgang na de andere, niet alleen in medische  technieken maar ook op het gebied van diagnostiek (stellen van een diagnose) en onderzoekingsmethodes. 

Een kleine greep uit wat andere technische wonderen

  • In 1948 kwam de eerste LP op de markt, de uitvinder was de Amerikaan Peter Carl Goldmark.

  • In 1958 kwam de neutronenbom (Samuel Cohen, Amerikaan) en de Laser door Gordon Gould, Amerikaan.

  • De Amerikaanse firma Texas Instruments vraagt in 1959 patent aan op de allereerste chip. In 1960 zijn er 1 miljoen telefoonaansluitingen in Nederland.

  • In 1961 wordt op de Amsterdamse huishoudbeurs een volautomatische wasmachine geïntroduceerd.

  • Koningin Juliana opent in 1965 de Zeelandbrug over de Oosterschelde, het was toen de langste brug van Europa, 5.022 meter. In 1968 wordt de eerste Metro in Rotterdam geopend.

  • Begin jaren zestig werd de cassetterecorder op de markt gebracht en iedereen wilde er een hebben. Ze waren nog erg groot (ware bakbeesten) maar in de toekomst zouden er steeds kleinere uitvoeringen van komen en met de verbeterde techniek ook een prima geluidsweergave. Ook van dit apparaat werd de jeugd een grote afnemer. Plaat op de pick-up, bandje in de cassetterecorder en maar opnemen. Ook van de radio, vooral de top 40, werd veel op bandjes opgenomen. De grote bandrecorder moest het afleggen.

  • Philips (Nederland) maakt in 1971 de eerste videorecorder. 

  • De Amerikanen J.S. Kilby  en J.D. Merryman komen in 1972 met de eerste elektronische zak-rekenmachine op de markt.

  • De, CD,  compact-disk (Joop Sinjou en Toshitada Doi, Nederlander en een Japanner) die in 1979 op de markt gebracht wordt doet veel mensen besluiten hun platenspeler weg te doen. Maar evenzo vele keren op hun schreden terug en schaffen er toch weer een aan.  Niet iedereen houdt van het ‘schone’ geluid dat uit de cd-speler komt en lang nog niet alle muziek is op cd verschenen.

De opmars van de computer

Eniac

Eniac is in 1946 ‘s werelds eerste computer. Deze computer en de daaropvolgende computers hebben de ruimte van een grote kamer nodig en maken nog veel lawaai. Maar de techniek wordt meer en meer geavanceerder en de computers worden steeds kleiner en sneller. De eerste computers werden gemaakt met ‘radiobuizen’. Soms vloog daar een motje tegenaan en werkte de computer niet meer. Het Engelse woord voor een motje is een ‘bug’ en dat woord gebruikt men nog steeds voor een sofwarefout.

In 1964 komt het eerste de computertaal Basic voor computers op de markt. De eerste microprocessor en de toepassing hiervan in 1971 veroorzaakt een revolutie in de computertechniek.

Bill Gates en Paul Allen zetten in 1975 het bedrijf Microsoft op, voor het ontwerpen van software voor de computer. In 1976 ontwerpt J.H. van Tassel, Amerikaan, de ‘Supercomputer’ een prototype van de tegenwoordige computers.

Computer 1952

De eerste Personal Computers komen op 1977 op de markt.  Begin jaren tachtig wordt door de consument aarzelend de eerste computer aangeschaft. Het er mee om leren gaan valt niet iedereen mee en sommigen geven al gauw de pijp aan Maarten, maar de volhouder en de geïnteresseerde raakt er op thuis en is laaiend enthousiast.

Vooral de jeugd heeft het vrij snel onder de knie en op het verjaardagslijstje staat al snel de computer bovenaan, met de computerspelletjes uiteraard.

Eind jaren tachtig is de computer niet meer weg te denken en steeds meer mensen gaan over tot aankoop ervan. Ook worden ze steeds beter, sneller en met meer mogelijkheden. Bedrijven doen aan automatisering en in de huishoudens zit men vaak tot in de late uurtjes achter de computer, de één speelt spelletjes, de ander gebruikt hem voor muziek, administratie, ontwerpen, tekenen , schrijven etc.

Anno 2008 is het zo: vandaag een computer gekocht, morgen verouderd! Een ding is zeker, de komst van computers heeft veel verandering teweeg gebracht met voor en nadelen. Een groot nadeel is dat door de toenemende automatisering veel arbeidskrachten vervangen worden door computers en robots. Een groot voordeel is, de computer werkt sneller, maakt minder fouten, gaat niet op vakantie en wordt niet ziek. Toch geven computers ook problemen, niet opstarten, niets binnen laden, niet saven etc. De kinderziektes zijn er inmiddels wel uit maar mensenhanden  zijn nog steeds nodig om de computer te bedienen en het menselijk brein om de problemen op te lossen.

Onderwijs in de jaren zestig en zeventig in Nederland

De Mammoetwet (wet op het voortgezet onderwijs ) is de Nederlandse wet waarin het onderwijs wordt geregeld dat na het basisonderwijs wordt gegeven, met uitzondering van het wetenschappelijk onderwijs. Deze wet kwam tot stand onder minister Cals in 1963 en werd ingevoerd in 1968.

Cals

Uitgangspunten waren onder meer: het komen tot een samenhangend geheel van onderwijsvoorzieningen na het basisonderwijs en betere aansluiting op individuele mogelijkheden en voorkeuren van leerlingen en een niet te vroege bepaling van de geschiktste schoolloopbaan.

Hiertoe werden o.a. scholengemeenschappen gesticht en werd de brugklas ingevoerd. Het voortgezet onderwijs wordt volgens de Mammoetwet onderscheiden in voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en andere vormen van voortgezet onderwijs b.v het vormingswerk.   

Met het invoeren van de Mammoetwet in 1968 begon de kwaliteit van het onderwijs snel terug te lopen. De jonge kinderen op de middelbare school mochten voortaan zelf hun vakkenpakket samenstellen. Ze kozen de vakken waar ze zelf zin in hadden, de rest lieten ze vallen. Deze vakkenpakketten werden al snel ‘pretpakketten’ genoemd.

Een groot gedeelte van deze jeugd heeft in hun onwetendheid soms hun toekomst min of meer verknald door het verkeerde vakkenpakket te kiezen. Het moest leuk en anti-autoritair voor de jeugd. De leerlingen zouden voortaan gezien worden als jong volwassenen, de docent mocht bij de voornaam aangesproken worden en het ontbreken van talent bij een leerling moest door de docent gerespecteerd worden. De leerlingen hoefden niet meer alles passief voor zoete koek te slikken wat de docenten autoritair oplegden. Voorbijgegaan werd aan het feit dat discipline, goed onderwijs en aandacht voor het individu toch de belangrijkste voorwaarden waren om de jonge mensen een goede start te laten maken in de maatschappij. Door fusies, vooral in de jaren zeventig, ontstonden Mega-scholengemeenschappen met vaak duizenden leerlingen, en mede daardoor voelden de jonge kinderen zich vaak verloren. De persoonlijke aandacht van een docent was niet meer mogelijk door de massaliteit. Ook de docenten raakten gedemotiveerd, enthousiast begonnen met een groot idealisme en dadendrang verlieten velen het onderwijs voortijdig, volledig opgebrand.

Het gevolg van het ontbreken van een brede ontwikkeling vertaalde zich zo’n tiental jaren later als volgt:

De algemene ontwikkeling is minimaal, historisch besef nihil, en de gemiddelde vaardigheid in rekenen, de meesten konden niet eens meer rekenen zonder de hulp van een zakrekenmachientje, lezen en schrijven is gering. Een trieste balans. De vorige generatie had hier al voor gewaarschuwd, maar ze werden weggehoond door de jongere generatie docenten. Ze moesten maar van hun pensioen gaan genieten en het verder aan hen overlaten. Het is natuurlijk niet allemaal zo zwart wit, maar het valt niet te ontkennen dat deze ontwikkeling de kwaliteit van het onderwijs flink heeft aangetast.  Even terug in de tijd. In de jaren vijftig vormde de maatschappelijke verwildering van de jeugd een apart probleem. Om in de aard en omvang hiervan enig inzicht te krijgen werden zeven wetenschappelijke instituten verzocht (in opdracht van minister Rutten) om na onderzoek hun bevindingen in rapporten vast te leggen. Naar aanleiding van de bevindingen zou worden bekeken in hoeverre de jeugd ten goede beïnvloed kon worden (publikatie van deze rapporten in 1952 en 1953).

In 1957 was in bijna alle gemeenten medisch schooltoezicht aanwezig, daaronder viel ook de schoolarts en schooltandarts. Lichaamsbeweging werd als zeer belangrijk beschouwd en vanaf de eerste klas van de lagere school kregen de kinderen gymnastieklessen.

Daarnaast maakte men zich grote zorgen over het steeds drukker wordende verkeer. Men besloot om de kinderen van de vijfde en zesde klas lagere school verkeersles te geven om ze zo veilig mogelijk aan het verkeer te laten deelnemen. De kinderen volgden deze lessen zeer nauwgezet en waren apetrots als ze het verkeersdiploma uitgereikt kregen.

In de jaren vijftig werd veelal het klassikaal onderwijssysteem gehanteerd, grote klassen met zo’n veertig leerlingen. Men leerde nog tellen met behulp van een telraam en lezen met het welbekende leesplankje, aap, noot, mies etc. Daarbij behoorde leesboekjes met korte verhaaltjes, gedrukt in grote letters.

De bedenker van de verhaaltjes waren twee briljante onderwijzers, Ligthart en Scheepstra. Bij de verhaaltjes de onvergetelijke tekeningen van tekenaar Jetses. Prachtige boekjes, uitgegeven door J.B. Wolters te Groningen. Deze leesmethode werd ook in voormalig Nederlands Indië gebruikt. Miljoenen Nederlanders begonnen hun geestelijke ontwikkeling met Aap, Noot, Mies.

De Kweekschool (kweekvijver voor onderwijzers) was een zeer degelijke kwalitatief goed aangeschreven opleiding. Daarnaast probeerden veel onderwijzers in opleiding in de avonduren nog extra akte’s te halen, bijvoorbeeld voor Frans en Duits, om daar ook les in te mogen geven op de middelbare school.

Eind jaren zestig was het ook mogelijk om een akte te halen voor het vak lichamelijke opvoeding. De Kweekschool werd later opgewaardeerd tot Pedagogische Academie voor het basisonderwijs (PABO), maar de onderwijzers die nu ook student genoemd werden zakten in grote getale voor de toelatingstest op het niveau van elfjarigen. Een grotere teloorgang in niet denkbaar.

De algemene vergadering van de Verenigde Naties besloot op 17 december 1968 het jaar 1970 uit te roepen tot het internationale Jaar van het Onderwijs. Dit vloeide voort uit het besef dat de maatschappij de laatste jaren op technologisch, wetenschappelijk en moreel gebied een structuurverandering doormaakte van een omvang die nog nooit tevoren in de maatschappij had plaats gevonden.

 Het was nodig om radicale vernieuwingen in het onderwijssysteem aan te brengen, zodat de maatschappij zou kunnen beschikken over technische en geestelijke veerkracht om positief te kunnen reageren op de door die vernieuwingen te verwachten problemen.

In 1968 verdween de vertrouwde Mulo-school uit het onderwijs en werd veranderd in MAVO. Voor leerlingen uit de hoogste klas van het basisonderwijs die naar het voortgezet onderwijs gingen, begon het nieuwe schooljaar met een brugklas (de symboliek achter de brugklas; de leerling kon na de brugklas verschillende kanten op, HAVO ,VWO of Gymnasium).

Op 14 september 1968 werd de stichting Centraal bureau voor Toets ontwikkeling opgericht. Nu weet ieder kind wat de CITO-toets is, maar de eerste kinderen die bij wie de Cito-toets werd afgenomen zaten trillend van de zenuwen in de schoolbanken. Het doel van de stichting was het, zonder winstoogmerk, bevorderen van de objectieve beoordeling van door leerlingen verworven kennis, inzicht en vaardigheden (basisschool).

In de loop van de jaren zeventig namen de creatieve vakken in aantal toe. Wat vroeger als een beloning voor een oppassende klas werd beschouwd werd nu een extra vak, bijvoorbeeld Textiele Werkvormen. Zo leerden jongens breien, borduren etc.

De opgeschoten knapen waren hier niet blij mee en probeerden de lessen regelmatig te boycotten of spijbelden. Op vele lagere scholen is men dan inmiddels begonnen met het geven van seksuele voorlichting waarbinnen o.a. gebruik werd gemaakt van een flanelbord.

De drang naar vernieuwing in het onderwijs die de jaren zeventig kenmerkt, blijkt ook uit een stroom van rapporten en nota’s. In 1975 schetsen de bewindslieden van onderwijs en wetenschappen in de nota Contoure een visie op een samenhangend onderwijssysteem voor het jaar 2000. Een discussiestuk waarin volgens die visie de kleuterschool en de lagere school zullen opgaan in een basisschool voor leerlingen van 4 tot 12 jaar. Op deze school zal eenvoudig Engels in het lesrooster opgenomen worden. Na de basisschool volgt, aldus die visie, een middenschool voor leerlingen van 12 tot 16 jaar. Na de middenschool wordt gedacht aan een bovenschool voor leerlingen van 16 tot 19 jaar met daarna hoger onderwijs. (universiteit etc.) De volledige leerplicht zal dan worden uitgebreid tot 18 jaar. Sluitstuk van de nieuwe onderwijsstructuur is de Open School, bestemd voor een tweede kans.

Ruim 4000 studenten, scholieren, werkende jongeren, onderwijzers en ouders kwamen op 29 november 1971 bijeen in de Irenehal van het Jaarbeursgebouw in Utrecht om te protesteren. De bedoeling van deze massale demonstratie (georganiseerd door praktisch alle onderwijsorganisaties en vakbeweging) was, te protesteren tegen het onderwijsbeleid van Mr. C. Van Veen, minister van onderwijs en wetenschappen van 1971 tot 1973.

Tijdens deze buitenparlementaire actie (waarvan er in de jaren zestig en zeventig zoveel gehouden werden) slaagden de meeste sprekers er niet in om hun boodschap aan het publiek over te brengen, daar duizenden demonstranten spreekkoren aanhieven en de leuzes scandeerden zoals: ‘Van Veen ga heen!’ De manifestatie kreeg een voortijdig einde, dit op verzoek van de politie. Veel gebruikte spandoek-leuzen uit die tijd: ‘Ombuigen is barsten’, ‘Democratisering van het onderwijs, de jeugd verdient vorming en beter onderwijs en kleinere klassen.’ Deze kreten zouden in de toekomst bij veel protestdemonstraties gericht tegen het onderwijs gebruikt worden.  

Aandacht voor het onderwijs van meisjes en vrouwen

Wat voor jongens normaal werd gevonden, het doorleren, was voor meisjes niet altijd weggelegd. Er werd voor ze beslist, van vrije keuze was vaak geen sprake. In de jaren vijftig tot het midden van de jaren zestig huldigde men het ouderwetse standpunt dat meisjes toch gingen trouwen en dat doorleren dus geen zin had. Het was veel belangrijker om te leren koken, wassen, strijken, poetsen etc. Veel ouders stuurden hun dochter dan ook naar de huishoudschool, ook wel Spinazie-Academie genoemd.

Een niet gering aantal meisjes ging met pijn in het hart naar deze school, dit ondanks het slagen voor het toelatingsexamen van de ULO. Maar vaders en/of moeders wil was wet !

Het enige lichtpuntje was de Engelse les die ze, in tegenstelling tot de andere vakken, nooit verzuimden.  Sommige hadden het geluk dat het hoofd der lagere school zich voor hen inspande door met de ouders te gaan praten en hen er op te wijzen dat het zonde zou zijn om hun dochter, gezien de kwaliteiten en goede cijfers, niet door te laten leren. Soms zwichtten de ouders voor dit argument en zagen hun dochter, na de vakantie, opgewekt naar de ULO vertrekken, de zware boekentas meezeulend (in die tijd was het volgen van dertien vakken verplicht), jaloers nagestaard door de meisjes van de huishoudschool.

De meisjes die van de huishoudschool kwamen gingen vaak op hun vijftiende al werken. Door het volgen van de INAS opleiding op dezelfde school, die een jaar duurde, had men wat betere kansen, maar deze opleiding sloot niet echt aan op wat de maatschappij eiste. Het gevolg hiervan was dat deze meisjes tussen de wal en het schip vielen en ten einde raad maar op een naaiatelier aan het werk gingen (in de jaren zestig werkten  heel veel meisjes op een naaiatelier en maakten confectiekleding). Vilenzo in Tilburg (Noord-Brabant) was het grootste en het bekendste bedrijf. 

De meisjes die meer wilden gingen naar de avondschool om bij te leren zodat ze aan ander werk konden komen. Typen en steno was heel populair en met een diploma op zak kreeg men vrij snel een baan op kantoor.

Zo kwam men weer een stapje hoger, maar de weg was op deze manier wel veel langer. Halverwege de jaren zestig kwam de kentering, de opvattingen veranderde (zowel thuis als in de maatschappij) en het aantal meisjes dat naar de middelbare school ging groeide gestaag. Maar de achterstand was groot en het zou nog tot ver in de jaren tachtig duurde voordat deze enigszins was ingelopen.

Op de universiteiten begon het met elementaire strijd om gelijkheid

Enkel punten hiervan: aanwezig zijn als onderwerp van wetenschap, aanwezig zijn als producente van wetenschappelijke inzichten. Wat men probeerde te bereiken was heel duidelijk en vrij eenvoudig: emancipatie van vrouwen ook in de wetenschap!

Men begon met het vormen van werkgroepen en kleine studiegroepen. In sommige landen was er in de jaren zeventig enige financiële ruimte en politieke bereidheid om dergelijke initiatieven te steunen. In eerste instantie ontwikkelden Vrouwenstudies zich vooral in de Verenigde Staten van Amerika. In Nederland ontstond de term vrouwenstudies later, maar verspreidde zich de roep om vanuit een feministisch bewustzijn naar de wetenschap en de universiteiten te kijken.

Vrouwenstudies zijn ontstaan door het feit dat de reguliere wetenschap vrouwen vergat. Reeds in de late jaren zeventig werd aan de katholieke universiteit van Leuven een vrouwengroep ‘Vrouw en opvoeding’ opgericht.

In Nederland heeft vrouwenstudies een stormachtigere ontwikkeling gekend dan in Vlaanderen o.a omdat het onderwijssysteem in de jaren zeventig vrij soepel was en er positief gereageerd werd op eisen en verlangens van de feministische onderzoeksters en studenten. Tegenwoordig heeft elke Nederlandse Universiteit minstens een hoogleraar vrouwenstudies. We gaan vooruit.

De lagere schooltijd van de jaren zestig tieners was nog van de oude stempel. In het katholieke zuiden had de kerk de touwtjes stevig in handen. Jongens en meisjes hield men streng gescheiden, ook in het onderwijs. De jongens gingen naar de jongensschool en kregen les van de fraters, de meisjes werden op de meisjesschool hoofdzakelijk door nonnen onderwezen. De meeste leerkrachten waren ook nonnen, op enkele leken-onderwijzeressen na, die met strenge hand regeerden en de wind er flink onder hadden. De kinderen hadden een heilig ontzag voor de nonnen en waren er ook vaak bang voor, dit was niet altijd zonder reden, sommige nonnen waren niet voor de poes.

In Tilburg, (Noord-Brabant) hadden we o.a de Dochters van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart (door de speciale vorm van hun kap ook wel de Geutjes genoemd)  en de Dochters der Liefde van de Heilige Vincentius a Paulo, beter bekend als de Vliegkappen, die zich in 1919 in Tilburg vestigde.

Discipline stond hoog in het vaandel evenals ‘orde, netheid en vlijt’. Het godsdienstonderwijs nam uiteraard een grote plaats in en werd meestal gegeven door een kapelaan. De overhoring van de catechismus werd door de kinderen met angst en beven tegemoet gezien, en o wee als je het niet kende, de straf was niet mis. De meeste kennen nu nog meer dan de helft van het gewraakte boekje van buiten.

Leerkrachten

Mariaschool Tilburg

Het mee mogen lopen in een processie was een hele eer, er was dan ook grote rivaliteit onder de kinderen. We spaarden zilverpapier voor de arme negertjes in Afrika en het ontging ons dat we de chocolade zelf opaten.

Het jaarlijkse schoolreisje was in die tijd een heel gebeuren. Wie herinnert zich niet het zingen in de bus (“Ik heb een potje met vet” en “We zijn er bijna, maar nog niet helemaal”), de waterlimonade (ranja) en soms kwamen zelfs de nonnen een beetje los. Zwemles, met de hele klas naar het zwembad en lekker in het water spartelen, dolle pret maar ook een zwemdiploma halen anders was het uit met de pret. Uiteraard was het zwemmen gescheiden, jongens en meisjes hadden aparte baden.Eén keer in de week was het gemengd zwemmen en kon men over de koppen lopen en als meisje was je al blij als je de overkant van het bad haalde zonder verzopen te zijn door het kopje onderduwen van de jongens. Pas na 1965 zijn de aparte baden opgeheven en werd gemengd zwemmen gewoon.

In het speelkwartier mochten de kinderen op de speelplaats o.a. touwtje springen, knikkeren en tikkertje doen, handstand was verboden door de zusters, dat was onzedelijk.

De eerste lange broek, veroorzaakte een revolutie op de meisjesschool. Het desbetreffende meisje dat op school verscheen in dit volgens de nonnen verwerpelijke kledingstuk, werd direct naar huis gestuurd om een rok erover aan te trekken.

Maar de nieuwe tijd liet zich niet tegen houden en het oude onderwijssysteem verloor meer en meer terrein. Er kwamen steeds meer leken-onderwijzers en onderwijzeressen en tegen het eind van de jaren zestig waren er maar weinig nonnen meer werkzaam in het onderwijs.

De directe invloed van de kerk werd ook steeds minder en er ontstond een gematigd klimaat. Katholieke en protestantse scholen profileerden zich in de jaren zeventig op een nieuwe en vooruitstrevende manier die paste bij de nieuwe tijdgeest. De fraters en de zusters hebben veel voor de jeugd en het onderwijs in het algemeen gedaan. Zij waren de pioniers van het onderwijs en legde de basis van waaruit de latere ontwikkelingen op onderwijsgebied konden ontstaan. Al met al was het geen slechte tijd, de kwaliteit van het onderwijs was goed, en de meeste kinderen hebben goede herinneringen (en een paar slechte) aan hun schooltijd. Het kan altijd beter, maar dat geldt ook voor nu, anno 2008.

Ga terug naar het overzicht Jaren 60 en 70

Ga terug naar de vorige pagina van dit hoofdstuk (Techniek, wetenschap en onderwijs)

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten