
Wanneer ik mij des morgens vlug naar school denk te begeven,
Roept moeder mij nog vaak terug en zegt: ‘Neen, luister even!
Loop op ’t trottoir nooit aan de rand,
Moet gij soms over steken,
Dan eerst goed naar de linkerkant,
Daarop naar rechts gekeken!
Dan eerst goed naar de linkerkant,
Daarop naar rechts gekeken!’
‘Loop toch op ’t midden van de weg vooral niet rond te staren,
En speel er niet, mijn kind, ik zeg: Je leeft steeds in gevaren!
En bij een kruispunt, denk daar bij:
Wie schuins loopt kan licht falen.
Neen, ‘k loop eerst recht naar d’ overzij,
En moet dat straks herhalen.
Neen, ‘k loop eerst recht naar d’ overzij,
En moet dat straks herhalen.’
Dat zijn de lessen van mijn moe, ook vader kan niet zwijgen,
Maar spreekt mij dikwijls ernstig toe, als ik mijn fiets wil krijgen:
‘Houd altijd rechts zoveel je kunt,
Laat alles links passeren;
Wie al die haasters voorrang gunt,
Zal menig onheil weren.
Wie al die haasters voorrang gunt,
Zal menig onheil weren.’
‘Moet gij naar rechts soms op uw tocht, de bocht moet klein genomen;
Ligt links de straat, neem wijd de bocht, om zo daarin te komen.
Wijs goed de richting aan, die raad,
Wil ‘k u op ’t hart nog drukken;
Wie kalm, voorzichtig is op straat,
Voorkomt veel ongelukken!
Wie kalm, voorzichtig is op straat,
Voorkomt veel ongelukken!