’t Was op een zonnigen zomerdag,
Dat, tussen twee schelven hooi,
Een ezel vlak in het midden lag:
Wat lag er die ezel mooi!
Eerst keek hij rechts, toen keek hij links,
En scheen maar niet te weten
– Zo geurig toch was elke schelf –
Van welke hij zou vreten;
Tot hij ten leste, droef genoeg,
Met wijde mond aan ’t balken sloeg:
‘Hi ha! hi ha! hi ha!’
En toch lag hij zo mooi
Tussen twee schelven hooi!
Hij stak er beide zijn oren omhoog,
En keek er al heen en weer.
Aan weerszij blonk hem het voer in ’t oog
En streelde de reuk hem zo zeer.
Och, keus geeft angst, en hij begon
Te rillen als een ezel,
En toonde zich in allen deel
Een dwazen, dommen ezel.
En onophoud’lijk ging hij voort
Te steunen met een droef akkoord:
‘Hi ha! hi ha! hi ha!’ –
En toch lag hij zo mooi
Tussen twee schelven hooi.
Hoe jammer, dat hij dus tot zijn scha
Het uurtje voorbij liet gaan!
Die dwaasheid kwam ook – het bleek weldra! –
Ons ezeltje duur te staan.
Of was ’t niet dwaas en ezeldom,
Dat hij bleef honger lijden,
Wijl hij niet wist, aan welke zij
Hij ’t eerst zijn keus zou wijden?
Totdat ten leste Jaap, de boer,
Van ver vernam het luid rumoer:
‘Hi ha! hi ha! hi ha!’
En er heen reed heel mooi,
Om de twee schelven hooi.
Ons Jaapje bedacht zich waarlijk niet,
Maar laadde ’t hooi op zijn kar.
Weg reed hij – en Langoor bleef in ’t verdriet
en dacht: ‘Wat was ik een nar!
‘k Zal nooit voortaan, wat ook gebeur’,
Mij zelf dus noodloos plagen,
Noch midden in den overvloed
Gebrek en armoe dragen.’
Toen stond hij op en liep van daar,
Al zuchtend met een luid misbaar:
‘Hi ha! hi ha! hi ha!’
En ik lag er zo mooi
Tussen twee schelven hooi!
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.