
(Wijze: Silberstein)
Ik ben voor ’t Algemeen
Een scheerder, van mijn vak
Steeds vrolijk en te vreen
Met ’t scheermes in den zak.
En elk die ik bedien,
Is over mij voldaan
Als hij daarna mag zien
Hoe schoon hij weg kan gaan.
En zijn er van mijn slag
Die scheeren zonder zeep
En hoe dat heeten mag
Helaas men noemt zulks leep,
Maar ’t kan toch, niet bestaan
Als men geen zeep gebruikt,
Dat scheren staat niet aan
Als ’t naar bedrog steeds ruikt.
Hoe menig fabrikant
Op beurs, of winkelzaak
Die scheert met schelms verstand
En dit valt in zijn smaak.
Met die bedriegerij
Te scheren zonder zeep
Brengt menig in de lij
Ik hoop, gij vat de kneep.
Een jongeling zeer gelant
Vraagt ’t jawoord aan de maagd.
Hij spreekt van ’t trouw verbond,
Dat haar gewis behaagt.