
De rode dobber ligt te water, nu al uren.
Geen enkel visje dat een spat beweging brengt
En hij maar turen, wijl hij ondertussen denkt
“Hier zit ik prima, zonder last van dwarse buren”
Hij rookt een shaggie, wat de vreugde nog verlengt
En denkt “Van mij mag het nog wel een poosje duren.
Zo’n vis onthaken met zijn spartelende kuren,
Is ook niet iets dat mij genot of blijdschap schenkt”
Hij wil alleen maar lekker zitten in het riet
En als -ie plassen moet, laat hij hem vrolijk hangen
In alle rust, omdat geen hond of mens hem ziet
De hengelsport gaat hem niet om het vissenvangen,
Welnee, een vis te kwellen doet hem ook verdriet.
’t Is de natuur waarvan hij eindeloos geniet.