Home / Gedichten / De pottenbakker

De pottenbakker

(Aart van der Leeuw 1876 - 1925)
Met dank aan Jeanne Albers voor het insturen van de tekst

De meester zegt: ‘Geef aan de schaal
De bocht van ’t brood; waartoe een fraai bokaal,
Als toch de drinknap in haar holle hand
Lessing genoeg voor elke dorst omspant?

Vergun tot enig sieraad uwe kruik
De gulle welving van een gladde buik.
Zwaar is het leven, ernstig; bloed en zweet
Proeft ge aan haar gaven als ge drinkt en eet;

Zorgt gij dat, in een soobre vorm geprangd,
Het simpelst vat die bittre vrucht ontvangt.’
Maar, zo ik voor mijn venster zit en werk,
En, in de lijst van ’t raam mij veld en zwerk

Verrukken door hun machtig schilderij, –
De madelieven flikkren in de wei,
Zwaluwen slieren arabesken snel
Van wolk naar wolk, uiteen vouwt de kapel

’t Mystiek wonder van zijn tekenschrift,
Met diamant, op saffier gegrift, –
Dan beeft mijn vinger, wijl de draaischijf snort,
Het blinkend nat over de leemklomp stort,

En onbewust druk ik de weke klei
Tot kelken, lijk de bloemen in de wei,
En rank en pooprend zwelt omhoog de tuit,
Of daar een vogel opwaarts wiekt en fluit;

In ’t zwierig lijnspel dat ik mijmrend trek
Fladdren de vlinders met hun stom gesprek,
Terwijl ik eindlijk op mijn fijn penceel
De blauwe schemer van de hemel steel;

En eerst als gaaf het kunstwerk voor mij staat,
Ach, denk ik aan de meester en zijn raad.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten