Zeg, kerels en kent ge dat stekelig kruid
Der distels?-dat roeit er geen sterveling uit.
’t Is ’t kruid van de wegen, ’t is ’t kruid van de gracht;
Maar zacht is de blomme, die paars er op lacht.
Zo groei onuitroeibaar de struik van uw taal,
Met blommen van dons en met blaren van staal.
‘k Had geren wat zachters voor Vlaanderen gekozen,
En ‘k wene
Maar ‘k vond er geen rozen,
Geen ene.
Gij volk van verlangen, dat zingt en schalmeit
Hoog boven uw armoe, hoog boven de tijd;
Dat lijdend en lachend ons Vlaanderen lieft,
Al heeft men er nimmer uw harte gegriefd,
M’n ziel heeft in stilte u een blomme gewijd,
Die, rood van illusie, in ’t wilde gedijt;
De vonken van Vlaanderens korens en klavers,
Die ‘k noeme:
Scharlaken papavers,
Uw roeme!
Papavers.. uw dromen, en distels.. de daad!
Ge moogt ze niet scheiden! 0 zaait er hun zaad
op Vlaanderens wegen, al zijn ze beslijkt,
Tot boven ons gouwen een regenboog prijkt!
Het mag u niet deren, wat laf men u zegt;
Wij weten uw liefde, uw lijden, uw recht!
We lieven ons kerels, de stoeren, de koenen.
De trouwen,
Wij, Vlaamse pioenen…
Wij, vrouwen!
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.