
Ruim vijftig jaar gelee besloot men hem te poten
Een jonge zilverberk van krap twee meter hoog
De zure grond waarin hij stond bleek niet te droog
Dus in de loop der tijd kwam hij tot forse grootte
Tientallen vogeltjes gebruiken hem als woning
De wilde wingerd rond zijn stam staat stijf van luis
Ook van de mijten en nog meer van dat gespuis
Waarmee de staartmees zich komt voeden als een koning
Doch heden morgen, het blies krachtig uit het noorden
Een harde rukwind en zijn wortels zeiden “krak”
Hij viel met veel bombarie op mijn autodak
Waarbij een zware tak zich door de voorruit boorde
Vanuit de kamer heb ik nu een vergezicht
Terwijl de morgenzon de muren goud verlicht