
Des nachts in de zachte glansen
Van de zilveren maan,
Als alle verstandige menschen
Reeds lang naar bed zijn gegaan,
Als ’t groote vuur gebluscht is,
Dat ’s avonds in ’t Westen gloeit,
En alles in diepe rust is,
Door ’t zonnelicht vermoeid –
Dan in de nevelglansen,
Die over de weide gaan,
Ziet men de elfen dansen
Bij het licht van de maan.