
Het maakt je zo verlegen en zo radeloos:
zo’ n dood, stil kind, het is er wel en niet,
niemand kan zeggen wat je eigenlijk ziet,
het is niet meer van hier, zo klein en sprakeloos.
Als nu toch eens de Heiland kwam en sprak,
en het, net als Jaïrus’ dochter liet herleven,
en dat het kind, na haast onmerkbaar beven,
dan de ogen opsloeg en naar Hem de hand uitstak.
De Heiland kómt, Die alles nieuw zal maken,
zal ook dit kind voor eeuwig doen ontwaken.