
Onder het lopen
ga ik slenteren,
als ik ga zeilen
wordt het enteren.
Eten wordt bij mij
vaak vreten,
drinken doe ik
om te vergeten.
Praten verzandt
in leuteren,
nuttig bezig zijn
wordt keutelen.
Naar vrouwen kijken
wordt sjansen,
gokjes wagen
verloren kansen.
Houden van andermans
vrouw is minimaliseren,
wordt gewoon wippen
dus bezeren.
Niets is me heilig
hoogop schijn,
ja het leven krijgt
mij wel klein.
Doodgaan wordt
hem smeren,
eindelijk voor goed
uit de kleren.
Begraven is me
er onder stoppen,
naar de hel, binnen
zonder kloppen.
Iets ging toch goed
in mijn leven,
het duurde gelukkig
maar even.
Maar een ding
begrijp ik nu wel,
ik kom vast veel
bekenden tegen in de hel.