Home / Gedichten / Opa’s begrafenis

Opa’s begrafenis

(Nap de la Mar 1878-1930)
Met dank aan Jeanne Albers voor het insturen van de tekst

Opa was dood, hij was eensklaps gestorven,
Nadat ie met oesters zijn maag had bedorven.
En opoe, die hem de oogen mocht sluiten,
Sprak: God heeft zijn ziel en ik heb de duiten;
Want Grootpapa
Liet aan zijn vrouw nogal aardig wat na.
Zijn uiterste wil
Bevatte ook ’n codicil,
Waarin hij schreef met eigen hand,
Dat hij na zijn dood moest worden verbrand.
Het kon hem niet schelen in Hamburg of Gotha,
Daarvan nam hij als dooie natuurlijk geen nota.
Opoe
Trok dus met opa naar Hamburg toe.
Zij tweede klas, zoo gezond als een vissie,
En opa secuur ingepakt in een kissie.
Toen de kaartjesklerk haar vroeg: of Mevrouw
Enkele reis of retour hebben wou,
Sprak opoe heel wijs;
Voor mij een retour en voor opa enkele reis.
In Hamburg kwamen ze samen toen aan,
En het verbranden was heel gauw gedaan,
Want opa had in z’n leven
Der firma Hulstkamp veel voordeel gegeven.
Hij had heel den dag in een borreltje trek,
En daarom brandd’ opa als zwavel en pek.
Wat van opa over was
– Een beetje asch –
Werd in een urn of een vaasje gedaan,
Die urn gaf men opoe en toe kon ze gaan.
Opoe
Reed dus met opa naar huis weer toe,
Zij weer tweede klas,
En opa in ’t vaasje’, of liever zijn asch.
Opoe zat te prakkizeeren,
Wáár of ze opa thuis zou deponeeren.
Ze besloot op den schoorsteen naast het penduultje,
Toen stopte ze opa in haar reticuultje.
En nam het besluit,
‘k Stap in Groningen uit.
Daar woonde haar dochter, die lang reeds getrouwd was
En wier eenige jongen een jaar of zes oud was,
Haar kleinzoon was, zooals zal blijken, geen engel,
Het was een vervloekt ondeugende bengel.
Zoo gezegd, zoo gedaan,
En zoo kwam opoe in Groningen aan.
Ze kwam bij haar dochter en ‘r kleinzoon, haar Juultje,
En nog altijd, zat opa in haar reticuultje.
Eerst had z’ onderweg een bus flikjes gekocht,
Want z’ bracht steeds wat mee, als ze Juultje bezocht.
Na ’t eerste begroeten,
Zei opoe naar haar kamer te moeten.
Daar waschte zij zich, deed heur haar en zoo meer,
En lag ’t reticuultje met opa er neer.
Ze kwam weer beneê en moest toen vertellen,
Hoe ze opa naar Hamburg moest vergezellen,
Of ze zoo ’n verbranding niet akelig vond?
Haar dochter en schoonzoon hoorden met open mond,
Doch Juultje, haar kleinzoon, dreinde heel zacht:
Opoe heb-ie niks meegebracht?
En opoe zei: ja zeker vent,
Dat ben je toch van mij gewend.
’t Gesprek ging weer door en opoe zei fier:
Ja schoonzoon, nou heb ik je schoonvader hier!
In ’n nikkelen vaassie heb ik hem bij me….
O Gut! riep de dochter en wou eerst bezwijmen.
Maar de angst moest voor hare nieuwsgierigheid wijken,
En aarzelend zei ze: laat U pa dan eens kijken!
En opoe deed haar dochters wil,
Deed ’t vaasje open…. gaf een gil
Alsof ze zenuwstuipen kreeg.
Wat was ’t geval…. de urn was leeg.
De schoonzoon trok een bedenk’lijken snuit,
En opoe riep: hoe komt die er nou uit!
En niemand wist wat te beginnen,
Op dat moment kwam Juultje binnen.
En daad’lijk sprak het kleine baassie:
Opoe? Wat zit er in dat vaassie?
En met de volle kracht van haar longen
Riep opoe: daarin zat je opa mijn jongen.
Ah bah! riep ’t kind, was opa dat?
‘k Dacht dat er chocola in zat…..
De kleine kannibaal had, zonder het te weten,
Zijn eigen opa opgevreten!

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten