
Opgepropt en volgeladen,
Was de wagen van lijn twee
En er konden nog alleen maar,
Lussertjes of lussers mee.
In het midden van de wagen zat,
Genoegelijk en zacht
Jantje op de knie zijns vaders,
Jantje was een jaar of acht.
Op het allerlaatst momentje
Kwam er nog een meisje in,
Achttien, knap, lichtblonde haren,
Krullen, een kuiltje in haar kin.
Nergens vond ze meer een zitplaats,
Niemand bood er haar een aan.
Dus ze lustte zich gelaten
En bleef vlak bij Jantje staan.
Jan die zeer goed opgevoed was,
Keek haar aan en zei toen gauw,
Glijdend van zijn vaders knieschijf
‘ Neemt U mijn plaatsje maar, juffrouw.’