
Zie de leliën op het veld,
Zie, hoe schoon zij bloeien!
Wie doet haar, van zorgen vrij,
Daar zo heerlijk groeien?
Wie gaf haar die stille pracht,
Wie dat kleed, zo rein en zacht,
Zonder zijns gelijke?
Zonder zijns gelijke?
God, de Heer, riep u uit d’ aard,
Doet zo blij u tieren,
Hij gaf u dat schone kleed,
Dat gij d’ aard zoudt sieren;
Dat gij ons bij zorg en smart,
Met een stil gelovig hart,
Leert op Hem vertrouwen,
Leert op Hem vertrouwen.
O, verblijd u dan, mijn hart!
Werp op Hem uw zorgen,
Die na droeve winternacht
Roept de lentemorgen;
O, vertrouw in lief en leed,
Die de bloemen niet vergeet,
Is ook mij een Vader,
Is ook mij een Vader.