
Staan de bloemen op de ruit
ben ik er ’s ochtend als eerste uit.
‘k Glij voor de wind als een vogel zo vrij
door de polders, over een meer.
Bij een koek-en-zopie strijk ik neer
en daar vraag jij, dans de Elfstedenwals met mij.
Dat strakke ‘zjiet!’, ‘zjiet!’
mooier geluid bestaat er niet.
In kadans naar die kerktoren toe
een boerenbrug onderdoor
en daarbij fluister ik in je oor:
O vanavond dans ik de Elfstedenwals met jou.
’t Wordt opnieuw rond min acht
luidt de verwachting voor vannacht.
Er komt voorlopig geen eind aan de kou.
’t Is nu nog net niet vertrouwd
maar als morgen het ijs spel houdt
dan dans ik de Elfstedenwals met jou