Home / Liedjes / Koningskinderen

Koningskinderen


Versie 1
(met dank aan Betsy van Dijk voor het sturen van de tekst)

Er waren eens twee koningskinderen
Die hadden elkaar zoo lief.
Zij konden van elkaar niet scheiden,
Zij schreven elkaar een brief.
Het was ’s nachts twaalf uren,
Het meisje zag in een droom,
Haar zoetlief was verdronken,
Al in een waterstroom.

Het meisje sprak tegen haar moeder:
Wat doet mijn hoofdje zeer,
Mag ik er een klein half uurtje
Gaan wandelen lang het meer?
De moeder sprak tegen het meisje:
Alleenig kunt gij er niet gaan,
Neem dan er uw jongste broertje,
Dan kunt gij er heenen gaan.

Het meisje sprak tegen haar moeder:
Mijn broertje is veel te klein,
Hij verjaagt mij alle vogeltjes,
Die aan de meekant zijn.
De moeder was naar de kerk,
Het meisje dat ging haar gang,
Zij wandelde, o ja zij wandelde
Tot zij aan een visscher kwam.

Het meisje sprak tegen het visschertje:
Wilt gij verdienen hoog loon,
Werpt dan uw net in het water
En visch naar een Koningskroon.
Maar het eerste wat hij vond,
Dat was de Koningszoon,
Zij kuste zijn doodelijke lippen,
Zij kust zijn doodelijke mond.

Versie 2
(met dank aan Frans Pennings voor het sturen van de tekst)

Er waren eens twee koningskinderen
Zij hadden elkaar zo lief
Ze zouden te samen gaan trouwen
Ze schreven elkaar een brief

Des nachts om twaalf uren
Kreeg ’t meisje eenen droom
Dat haar zoetelief was verdronken
In den oever van de stroom

De dochter sprak tegen haar moeder
Ik heb zo’n pijn in ’t hoofd
Mag ik er een half uurtje
Gaan wandelen langs de stroom

De moeder sprak tegen haar dochter
Gij kunt alleen niet gaan
Maar neemt er uw jongste broertje mee
Die zal er wel met u gaan

Het meisje sprak tegen haar moeder
Die kan met mij niet gaan
Hij plukt er al die bloempjes af
Die daar te wassen staan

Toen is er dat lieve meisje
Maar heel alleen heen gegaan
Zij liep er en zij liep er
Tot ze bij een visser kwam

Wel goede morgen visser
Vangt gij voor mij een vis
Ik zal hem u duur betalen
Hoe kostbaar hij ook is

De visser wierp zijn net uit
In den oever van de stroom
Hij haalde zijn netje naar boven
En vond een Koningszoon

Zij nam in haar armen
En draaide hem nog eens rond
Ach liefje mocht gij er nog leven
Ik trouwde met u ter stond

’t Is er de wil des Heeren
Dat ’t meisje zich verdronk
Zij riep ach vader en moeder
Nooit ziet gij mij weerom

De klokken begonnen te luien
Met groote en met klein
Voor deze twee koningskinderen
Die in de stroom verdronken zijn

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten