
Er was een kleine jongen
Van nog pas zeven jaar
Die wilde wel eens roken
Eens roken een sigaar
[Refrein:]
Roken, roken, roken maar
Roken ja wel zo’n sigaar
Hij blies de witte wolken
Zo dapper naar omhoog
Tot het begon te draaien
Te draaien voor zijn oog
[Refrein]
Hij kreeg een wit gezichtje
En oh zo’n raar gevoel
Tot hij begon te tuimelen
Te tuimelen van zijn stoel
[Refrein]
Zijn pa vond hem daar liggen
Bij het stoeltje in de hoek
Hij zei: ‘Die zal wat krijgen
Wat krijgen voor zijn broek’
[Refrein]