Home / Liedjes / Toen grootvader nog een klein jongetje was,

Toen grootvader nog een klein jongetje was,

Schrijver: Selma Noort en Tineke van der Stelt
Jaar gepubliceerd: 1850
Met dank aan Jeanne Albers voor het insturen van de tekst

kruidnoot snoep sinterklaas

Toen grootvader nog een klein jongetje was,
een blaag van een jaar of zes, zeven,
toen kon je wanneer Sint Nicolaas kwam,
nog eens iets bijzonders beleven.
Toen was Amsterdam niet zo druk en zo groot
en iedereen wist van te voren
hoe laat de stoomboot uit Spanje dan kwam.
De vlag woei van huis en van toren.
En de schoolmeester gaf alle kinderen vrij.
En op de Prins Hendrikkade
daar wachtte vol spanning de vrolijke jeugd
sloeg met vreugde zijn aankomst daar gade.
Ze hadden hun zondagse pakjes dan aan,
de jongens met deftige boordjes,
de meisjes met hoedjes met luifeltjes op
en krulletjes, of recht langs de oortjes.
De kleineren mochten met moeder dan mee
met broer en zus aan het handje
en hadden wijde jurkjes aan
en broekjes met onder een kantje.
Ze juichten de goede Sint toe op zijn paard,
maar vergaten ook Piet niet te groeten.
De slimmers begrepen natuurlijk heel goed,
dat ze ook hem te vriend houden moeten.

Je had in de tijd van opa nog niet
een warenhuis met zes etages
en ook niet die prachtige winkels van thans
met die schitterende etalages,
maar al wat je kocht was toen degelijk spul
dat niet gauw ging slijten of breken.
Je deed met speelgoed wel net zo veel jaar
als thans nog maar maanden en weken.
Sint Nicolaas reed van de boot regelrecht
naar de best bekend staande winkel,
dat was op de Nieuwendijk de bazaar,
de beroemde winkel van Sinkel.
De baas Sinkel was een gemoedelijk heer,
hij droeg steeds en fluwelen calotje.
Als de Sint kwam, dan riep hij verheugd om zijn vrouw,
zijn zoon Klaas en zijn dochter Charlotje.
Baas Sinkel vertoonde met vreugde en trots
van het speelgoed de nieuwtjes en snufjes:
Charlotje die was met de poppen bekend
de boerinnen en baby’s en nufjes.
en Klaas werkte waar hij te werken maar vond,
en de kinderen die stonden dan buiten.
ze drukten om alles goed maar te zien,
hun neuzen plat tegen de ruiten.

Dan was in die dagen ook zeer beroemd
om zijn suikerwerk en speculazen
meester koek- en suikerbakker Fondant.
zijn werk stond te kijk voor de glazen.
wat die zo van koek al niet bakken kon
dat was me eenvoudig een wonder:
de ark van Noah, een zeilschip op zee,
met krullende golven eronder.
een postkoets met paarden vol vuur
ook prachtige dames en heren,
de mouwen van kant en borduursel van goud
en hoeden met wuivende veren.
Als de Sint bij Fondant in de winkel dan kwam
kon hij nauwelijks het kopen meer staken
Zo mooi en zo kunstig en lekker en fijn
waren al die voortref’lijke zaken.
En Keesje de knecht met ‘t koksmutsje op
die laadde in dozen en manden,
voor wat er te doen in de winkel dan was.
daarvoor had men niet genoeg handen
en opa – hij is nu nog trots op het feit –
mocht passen een keer op het paardje.
Hij kreeg van de Sint toen een krakeling
en van meester Fondant nog een taartje.

De kinderen moesten toen net als nu
voor ze naar bedje gingen
een schoen zetten met hooi of met brood
en een mooi sinterklaaslied zingen.
Dat feest had bij grootvader altijd plaats
bij de prachtige schouw in het zaaltje;
de kleintjes werden eerst uitgekleed
en geholpen door grote zus Aaltje.
De schouw was heel groot en er brandde geen vuur
zodat je heel goed kon dromen
dat Piet niet alleen, maar de Sint op zijn paard
daarin naar beneden kon komen.
Annamietje was alrijd een bijster lief kind
en had niet het minste te vrezen.
Maar Pieter Jan Gerrit, de jongste van ‘t stel
die kon wel eens angstig soms wezen.
Verbeeld je, dat daar door dat schoorsteengat
Zwarte P{iet naar beneden kwam springen
en hij wist dat je ‘s middags suiker had gesnoept,
dat waren toch angstige dingen.
Zoals je het stel voor de schoorsteen ziet staan,
in hun ponnetje en hun hansoppen,
zo lijken het wel in die bonte kledij
een stelletje grappige poppen.

In grootvaders tijd was de stad Amsterdam
nog in alle opzichten kleiner,
maar met zijn antieke geveltjes ook,
zoveel echter, mooier en fijner.
Doch ‘t was voor de Sint zo makkelijk niet
om over de daken te rijden,
omdat op zo’n smal en zo’n spits pannendak.
Je lichter kon vallen en glijden.
En ‘t was toen, als ‘t winter was, vorstig en koud;
de sneeuw lag heel dik op de daken,
zodat je onder de hoeven van ‘t paard
de dikke laag sneeuw hoorde kraken.
En opa, die onder de dakpannen sliep,
heeft uren voor ‘t raam zitten wachten
of hij soms toevallig de Sint eens zou zien.
Hij waakte daarvoor halve nachten.
en menigmaal heeft hij het trapp’len gehoord
van ‘t paardje en Piet’s ferme schreden,
maar nooit heeft hij het tweetal gezien
Aas ze over de daken heen reden.
Dat kwam – je kunt ongelukkig soms zijn –
omdat opa juist dan zat te wachten
als ‘t tweetal aan grootvaders kant van de straat
‘s Nachts hun bezoeken dan brachten.

Een heerlijke strooipartij is hier te zien,
hoe graaien en grab’len ze lustig,
het hondje kijkt toe, krijgt een koekje van Lien…
maar plots wordt hij vreselijk onrustig.
Het roetzwarte hoofd van de strooier, knecht Piet,
zag ‘t hondje nog nooit voor die dagen…
en als je plotseling zo’n kolenhoofd ziet,
dan moet zoiets je schrik aanjagen.
Dus roept hij “Waf, waf! Gespuis aan de deur!
Een inbreker is het! Een zwarte!”
De kinderen zoeken… te kust en te keur!
Hun is het niet bang om het harte!
“Stil Tommy! Niet blaffen. Het is zwarte Piet,
dus stil, hou maar je gemak, dier!
Want anders denk ik, dat Sint Nicolaas gebiedt:
“Doe hem maar heel gauw in die zak, hier!””
Het hondje is stil en het krijgt ook zijn deel,
een nougat tablet en een kaakje,
een pepernoot en een stang met kaneel!
Dat is wat voor hem, ‘t blaffend snaakje!
Annamietje, ze doet in de zak van haar schort,
een appel, die komt vast uit Spanje,
straks snijdt ze in partjes hem klein op een bord,
met koekjes er langs, dat is de franje.

Hier brengt Sinterklaas een bezoek aan de school.
Om naar de rapporten te vragen.
Dat is me een feest, dat is me een jool.
Behalve… Jan Smit, die moet klagen!
Want meester vertelt aan de goede Sint:
“Jan Smit is voortdurend ondeugend!”
“Je gaat in de zak, mee naar Spanje, m’n vrind!”
Dat is voor Jan Smit niets verheugend!
Hij schreeuwt en hij gilt en hij spartelt en krijst.
Hij krijgt er van angst zelfs de hik bij,
zodat Zwarte Piet hem uit de zak weer hijst,
En Jantje komt met de schrik vrij…!
“Pieter Jan Gerrit!” zegt meester verheugd,
“Verdient wel een pluimpje te krijgen,
zijn vlijt en gedrag hebben altijd gedeugd,
Hij weet, onder schooltijd, te zwijgen.”
De hand van de meester ligt zacht op het hoofd,
van Pieter Jan Gerrit, die blij is,
omdat Sint Nicolaas een paardje belooft.
Dat loopt, of het nog in de wei is!
De anderen krijgen om beurten een hand,
maar een hand waar ook altijd wat in is,
Sint Nicolaas, altijd zo wijs, vol verstand,
Weet best wat naar ieder z’n zin is!

Ziehier nu het huis, waar Annemie woont,
waar Sint ruim een uurtje geweest is.
Hij heeft alle kind’ren zo ruimschoots beloond,
dat ‘t nu, in de huiskamer, feest is.
Pieter Jan Gerrit slaat hard op de trom,
het gaat ervan tuiten in je oren,
Klein Hansje, die draait eens z’n harlekijn om.
En houdt hem, aan ‘t bandje, van voren.
Ze hebben te snoepen, ze hebben plezier.
Ze hebben een paardje, een varken,
Een tol en wat ballen… toch zeker wel vier…
Een hark om de tuin mee te harken.
En moeder tilt zachtjes Karlienke omhoog,
zodat ze op tafel kan kijken.
Ze ziet naar al ‘t lekkers, met schitterend’ oog.
Wat staat daar een massa te prijken!
Nu geeft moeder haar een flink stuk speculaas,
zo groot, dat d’anderen roepen:
O Mama, straks krijgt onze piep-kleine baas
een heel zieke maag, van al dat snoepen!
We weten, zegt moeder, toch vast allemaal:
Sint Nicolaas komt eens in ‘t jaartje,
dus nemen nu jullie ook wat van die schaal,
een reep chocola of een taartje!

Arm Elsje is ziek, het lief-blonde kind,
De mazelen hadden haar stevig!
Maar o, Sinterklaas is van zieken een vrind.
Wie ziek is, die mint hij pas hevig!
Een zak vol met speelgoed krijgt Elsje aan ‘t bed,
vergeten wordt het lelijke flesje,
dat ginds op het nachtkastje neer is gezet.
Met bittere drank (een klein restje).
Vergeten is nu alle pijn en verdriet,
De Sint, o die lieve, die goede.
Die zit aan haar bed en vergeet haar ook niet,
klein Elsje is onder zijn hoede!
En Vader en Moeder zijn vrolijk te moe,
dat hun kind ook niet is vergeten.
Ze roepen: “Sint Nicolaas, gunst dan nog toe!
Wat geeft u een boel haar te eten!”
“Een kind op ‘t ziekbed, dat mag wel wat meer,
hé Elsje, we kennen mekander?
Hier heb je een appel, een pop en een beer,
jij krijgt nu wat meer dan een ander!”

De winter is koud, maar mooi ligt de sneeuw,
zo zacht op elk huis en de wegen.
Maar één ding stemt droevig: Sint Nicolaas gaat heen…
Hij wuift ons nog vriendelijk tegen!
Een traan komt in ‘t oog, die lieve Sint weg…
Want Holland bezoekt hij maar even…
We brengen hem, tot aan ‘t eind, bij die heg.
Om blijk van onz’ liefde te geven!
We wuiven hem na: Kom toch spoedig terug:
Het zal nog een heel jaartje duren!
Maar dan kom ik zeker, met Piet en mijn paard,
blijf allen, maar lief, aan me denken!
Dag beste meneer! Dag Sinterklaas-lief!
Zo roepen ze allen bij ‘t wuiven,
we zenden je trouw, straks om beurten een brief,
te bezorgen door onze duiven!
En is ons duifje dan in Spanje terecht,
en kan hij de weg naar u vinden,
dan leest u ons briefje en voelt u eerst recht
hoe wij u hier allen beminden!

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten