Home / Liedjes / Voor de Rotterdammers (gedurende de boonenoproer)

Voor de Rotterdammers (gedurende de boonenoproer)


Wat ’n herrie, wat ’n leven,
Kunnen toch die boonen geven.
Want bij al dat boonen eten,
Moet men een ding niet vergeten,
Dat de boonen ons soms hind’ren,
Boonen deugen niet voor kind’ren,
Boonen doen de kind’ren schade,
Als ze zijn van chocolade.
Want ze zijn misschien vergiftig,
Heel de stad is dol en driftig,
Iedereen wordt nagezeten,
Niemand mag meer boonen eten.
Al de dienders en klabakken,
Hebben de boonenkoorts te pakken.
Boonen eten is zoo fijn,
Als ze niet vergiftigd zijn.

Zit je rustig in een bakkie,
Loop je met een doos of pakkie,
Met een taschje of een mandje,
Dadelijk heb je een standje.
In de straten, op de stoepen,
Hoor je giftverkooper roepen,
Kindermoorder, boonenzaaier,
Smeerlap, schooier, pierewaaier.
Moeders staan met huilgezichten,
Dienders angstig in te lichten,
Alle magen zijn bedorven,
Duizend kind’ren zijn gestorven,
Duizend zullen ‘r nog bezwijken,
Overal ontmoet men lijken,
Die met mond en oogen open,
Om ’t hardst naar Crooswijk (1) loopen.
Zie ze hollen, zie ze draven,
Om zich zelve te begraven,
’t Is een onheil, ’t is een wonder,
Rotterdam gaat naar den donder.
Boonen eten is zoo fijn,
Als ze niet vergiftigd zijn.

(1) = begraafplaats