Oude Sint Nocolaas legendes


De drie veldheren

De oudste Nicolaaslegende is deze van de drie veldheren. Ze wordt doorgaans aangeduid als de “Stratelaten-legende”, naar de “Praxis de Stratilatis”, waaruit ze geput is. De tekst zou dateren uit de 6de eeuw. “Stratilati” is een Grieks woord en betekent veldheren, bevelhebbers, generaals. Het woord is verwant met het begrip “strategie”.

De legende speelt zich af ten tijde van het bewind van keizer Constantijn (306-327), die herhaaldelijk had af te rekenen met opstanden in zijn rijk.

Er heerste onrust inde provincie Phrygië waar de bevolkingsgroep de Taiphalen rebelleerde tegen het plaatselijk bestuur. Keizer Constantijn gaf zijn generaals Nepotianus, Ursus en Eupoleonis (soms ook Amilio of Herpylion genaamd) de opdracht de orde te herstellen. De aanvoerders scheepten met hun troepen te Constantinopel in.

De barslechte weersomstandigheden noopten hen ertoe hun reis te onderbreken. Zo meerden ze aan in Andriake, de haven nabij Myra in de provincie Lycië. Aan wal kwam het tot incidenten tussen enkele soldaten en de plaatselijke bevolking. Nicolaas, bisschop van Myra, maande de bevolking tot kalmte aan. Hij spoedde zich naar de haven en sprak er met de drie legeraanvoerders. Hij vroeg naar hun bedoelingen en drong erop aan de discipline onder de soldaten te herstellen.

Toen alles weer rustig was, aten de generaals bij bisschop Nicolaas. Net toen de troepen van plan waren terug aan boord te gaan, werd Nicolaas gealarmeerd door een groep mannen en vrouwen. Zij vertelden dat drie onschuldige burgers op bevel van praeses Eustathius zouden onthoofd worden. Hun vijanden hadden de praeses omgekocht om het doodsvonnis te vellen.

Onmiddellijk begaven Nicolaas en de generaals zich naar de executieplaats. De onschuldigen zaten al geblinddoekt op hun knieën. Nicolaas rukte het zwaard uit de handen van de beul en verloste de gevangenen uit hun boeien. Vervolgens richtte Nicolaas zich tot praeses Eustathius. Hij stelde zijn corrupt gedrag in scherpe bewoordingen aan de kaak. De praeses bekende de omkoperij en smeekte om vergeving. Hij gaf ook tal van andere misdrijven toe. Na de knieval van de praeses schonk Nicolaas hem vergeving.

Na Nicolaas’ zegen te hebben ontvangen, trokken de generaals naar Phrygië, waar de opstand zonder bloedvergieten ongedaan werd gemaakt. Zegevierend keerden de veldheren terug naar Constantinopel. De keizer ontving hen met het nodige eerbetoon in zijn paleis.

Het succes van de generaals leidde tot jaloezie onder een aantal officieren. Ingefluisterd door de duivel, zeiden ze tot  prefect Ablabius, de opperste raadsman van de keizer, dat het drietal in feite een staatsgreep beraamde. De afgunstige officieren gaven de prefect ook smeergeld, in de hoop dat de drie veldheren snel terechtgesteld zouden worden.

Ablabius ging naar de keizer en zei hem dat de generaal Nepotianus, Ursus en Eupoleonis hem van de troon wilden stoten.  De keizer werd woedend. Hij liet de drie onmiddellijk gevangen nemen.

Er ging enige tijd voorbij zonder dat er iets gebeurde. De afgunstige officieren brachten de prefect nog meer geld en drongen aan op een doodsvonnis. Ablabius bezocht daarop de keizer. Hij vertelde hem dat de drie generaals met hulp van buiten in de gevangenis verdere plannen smeedden voor een staatsgreep. Voor de keizer was de maat vol. Hij gaf het bevel de gevangenen ’s nachts te executeren.

Ablabius maakte het bevel direct over naar de gevangenis. De cipier Hilarion meldde zeer bedroefd het vonnis aan de gevangenen. Hij vroeg of ze nog iets wilden meedelen aan hun familieleden.

De drie weenden, verscheurden hun kleren en rukten zich de haren uit. Radeloos vroegen ze zich af wat ze misdaan hadden. Plotseling herinnerde Nepotianus zich de tussenkomst van Nicolaas te Myra. De drie baden tot God en smeekten Nicolaas om voorspraak.

Nog dezelfde nacht verscheen Nicolaas in een droom van de keizer. Hij sprak: “Sta op Constantijn en laat de drie veldheren die ten onrechte veroordeeld werden vrij.” Geërgerd richtte de keizer zich op en vroeg: “Wie zijt ge, dat ge mij op dit uur in mijn paleis komt beledigen ?” Het antwoord luidde: “Ik ben Nicolaas, bisschop van Myra, en ben door God gezonden.”

Die nacht verscheen Nicolaas ook aan de prefect Ablabius om hem aan te zetten de onschuldigen wit te wassen bij de keizer.

Ablabius was nog niet goed wakker toen een dienaar van de keizer zijn kamer binnenstormde met de boodschap dat hij zich onmiddellijk bij Constantijn moest melden. De keizer en de prefect vertelden elkaar hun visioen. Zij besloten de gevangenen om  uitleg te vragen.

“Welke toverkunst van U heeft ons die vreselijke droom bezorgd?” vroeg de keizer. Nepotianus antwoordde dat zij geen magische krachten hadden en maakte ook duidelijk dat zij geen slechte bedoelingen bezaten; “Kent u een zekere Nicolaas?”, vroeg de keizer vervolgens. De drie keken elkaar opgelucht aan en vertelden de keizer over het voorval in Myra.

De keizer liet de drie veldheren gaan, gaf hen het bevel Nicolaas weer op te zoeken om hem te danken en hem geschenken te overhandigen.

In Myra bezorgden ze Nicolaas een brief van de keizer. Ze lieten zich de haren scheren en deelden geschenken uit aan de armen.

(Lieven Dehandschutter)

De bekerlegende

De bekerlegende ontstond niet in Klein-Azie, waar Sint Nicolaas leefde, maar in West-Europa. In zijn standaardwerk “Nikolauskult und Nicolausbrauch im Abendlande”  (1931) situeert Karl Meisen de oorsprong meer bepaald in Noord Frankrijk.

De oudste geschreven versies zijn te vinden in het zgn. Battle Abbey-handschrift ( 11de eeuw), dat thans in London bewaard wordt, en in ” La Vie de Saint-Nicolas ” van de Normandische schrijver Robert Wace ( 12de eeuw).

Een edelman smeekt Sint-Nicolaas om de geboorte van een zoon. Hij belooft een bedevaart naar Myra te ondernemen en een gouden beker op het Nicolaasaltaar te offeren indien zijn gebeden verhoord worden.  En inderdaad, er wordt een zoon geboren.

Wanneer het kind wat groter werd, was de tijd gekomen voor de beloofde pelgrimstocht naar Myra. De vader liet een beker vervaardigen bij een goudsmid. Toen de vader de afgewerkte beker voor het eerst te zien kreeg, was hij zo onder de indruk van diens pracht dat hij besloot hem voor zichzelf te houden. Hij gaf de goudsmid de opdracht een kopie te maken, die dan op het Nicolaasaltaar zou geplaatst worden.

Tijdens de zeereis naar Myra vraagt de vader aan de zoon wat water te scheppen met de eerste beker. De zoon valt daarbij echter met de kostbare beker in het water en verdrinkt. Zijn ouders zijn zeer bedroefd maar besluiten toch hun reis verder te zetten en de tweede beker te offeren.

In de Sint-Nicolaaskerk te Myra zet de vader de beker op het altaar. Als door een onzichtbare hand bewogen, schuift de beker evenwel weg en valt. Ook de tweede poging om de beker op het altaar te plaatsen mislukt om dezelfde reden. De verwondering is compleet wanneer daarna de doodgewaande zoon in de kerk verschijnt, de originele beker in de hand. Hij vertelt dat Sint-Nicolaas hem gered had toen hij in de golven verdwenen was. Uit dankbaarheid offert de vader de beide bekers aan Sint-Nicolaas.

(Lieven Dehandschutter)

Basilios

De legende over de ontvoerde jongeling Basilios stamt uit de Griekse overlevering en dateert uit de 9de eeuw.

De legende speelt zich af in Myra, enkele jaren na Nicolaas’ dood. De ganse stad bereidt zich de avond van 5 december voor op het Sint-Nicolaasfeest. Op dat ogenblik vallen Arabische piraten uit Kreta binnen. Zij plunderen de kerk en nemen ook Basilios, het zoontje van een boer, mee. Het mooie knaapje wordt ingeschakeld in de hofhouding van de emir van Kreta. De emir stelt hem zelfs aan als zijn persoonlijke wijnschenker.

In Myra weten de ouders van Basilios geen raad met hun verdriet. Vooral de moeder heeft het moeilijk. Zij wil van de vreugde rond het Sint-Nicolaasfeest niets meer weten. Het jaar nadien is het leed nog even erg. De vader wil met zijn vrouw deelnemen aan het Sint-Ncolaasfeest in de stad, maar zij weigert halsstarrig. Uiteindelijk kan zij ervan overtuigd worden het feest in huiselijke kring te vieren.

Wanneer het echtpaar samen met enkele familieleden en vrienden aan tafel zitten en iemand over Basilios begint, hoort men op de binnenplaats de honden blaffen. De vader gaat een kijkje nemen en kan zijn ogen niet geloven wanneer hij Basilios aantreft. De zoon draagt  een Arabische tuniek en heeft een wijnbeker in de hand. Hij staart wezenloos voor zich uit  zegt geen woord en slechts langzaam dringt het tot hem door dat hij weer thuis is. Daarna kent de vreugde uiteraard geen grenzen. Basilios vertelt dat hij tijdens het wijnschenken door een onzichtbare kracht weggesleurd werd. Hij werd bang, maar gelukkig verscheen op dat ogenblik Sint Nicolaas, die hem moed insprak en weer thuis bracht. Het nieuws over deze wonderbare redding verspreidde zich in Myra. Het stemde de bevolking vreugdevol en men richtte een dankgebed tot Sint Nicolaas.

(Lieven Dehandschutter)

Adeodatus

In de ” Vita S. Nicolai “, een Latijns werk van Johannes Diaconus uit de 9de eeuw, verloopt de legende van de ontvoerde zoon enigszins anders.

Het gaat over Cethron en Eufrosina, een kinderloos echtpaar. Cethron onderneemt een bedevaart naar Myra, waar hij Nicolaas zegen wil afsmeken voor de geboorte van een zoon. Hij komt echter in Myra aan tijdens de begrafenis van bisschop Nicolaas. Toch was zijn reis niet vergeefs, want hij mag een relikwie meenemen.

Thuis bouwt Cethron op vraag van zijn vrouw een kerk, toegewijd aan de H. Nicolaas. En inderdaad, op 6 december wordt een zoon geboren, die de naam Adeodatus (door God gegeven) krijgt. Toen het knaapje 7 jaar werd en men de voorbereidselen voor het Sint-Nicolaasfeest trof, vielen de Agareners het land binnen. Zij voerden heel wat burgers als slaven mee, ook Adeodatus. Hij wordt wijnschenker van koning Marmorinus.

Een jaar later is Adeodatus bezig de koning te bedienen. Hij kijkt echter sip, want zijn gedachten zijn bij zijn ouders, die thuis het Sint-Nicolaasfeest  vieren. De koning merkt dit en vraagt uitleg. Daarop vertelt Adeodatus wat hem kwelt. De koning, die zeer tevredens over de knaap is, antwoordt dat niets of niemand hem van Adeodatus zal scheiden, ook Sint-Nicolaas niet. Dat was blijkbaar teveel gezegd, want onmiddellijk teistert een wervelwind het paleis. Adeodatus, nog met een beker wijn in de hand, wordt meegesleurd en belandt voor de Nicolaaskerk die zijn vader gebouwd had.

(Lieven Dehandschutter)

Het kind in het kokend badwater

In zijn werk ” La vie de Saint Nicolas ( ong. 1140-1150) brengt de Anglo-Normandische dichter Robert Wace het patronaat van Sint-Nicolaas over de kinderen in verband met zes legenden: 1. Het kind in het kokend bad; 2. Het bezeten kind; 3. De drie scholieren; 4. De bekerlegende; 5. De ontvoerde knaap; 6. De duivel en het kind. Wace is de eerste die de badkuiplegende citeert.

In de Nederlandstalige Nicolaasliteratuur wordt nauwelijks aandacht besteed aan de badkuiplegende. Filip De Pillecyn brengt de legende in een sappige Vlaamse stijl in ” Het boek van Sint-Niklaas” dat hij in de jaren ’30 publiceerde:

Van het kind in de waschkuip

Zoo was er eens een moeder bezig haar kind te wasschen met zacht warm waterken en fijn zeepschuim. En omdat het water niet te rap zou afkoelen had zij ’t badkuipken op het vuur gezet. Zij waschte  en plaste dus en ’t kindeken begon te blinken dat het een plezier was, toen de moeder zwaar klokgelui hoorde. Toen dacht ze eraan dat het juist vandaag de plechtige inhuldiging was van den nieuwen bisschop, Niklaas heette hij. En ze had daar toch reeds zooveel over hooren spreken over dien nieuwen bisschop, dat hij zoo vriendelijk was en zoo goed voor de armen en daar zij ook nieuwsgierig was en zij nog niet de inhuldiging van een bisschop had gezien liet zij liggen wat lag en staan wat stond en liep naar de kerk.

’t Was schoon en aandoenlijk. En de tranen kwamen in de oogen van de vrouw die maar bleef staan kijken tot al het volk terug naar huis liep.

Toen zij op weg was naar huis schoot haar ineens te binnen dat haar kind in zijn badkuipken zat en dat dit heel de tijd op het vuur had gestaan.

God ! wat zette die vrouw het op een loopen; en zij smeet de deur open en neep dan haar ogen toe omdat ze bang was van wat ze zouden moeten zien hebben. Maar het water was niet aan ’t koken gegaan en ’t kindeken was niet verbrand. Het zat daar te spelen en te plassen in ’t lauw waterken en was zoo frisch als een bie. Dat had Sint-Niklaas gedaan.

(Lieven Dehandschutter)

Het kind en de duivel

De legende over het kind dat door de duivel werd vermoord en door Nicolaas terug tot leven werd gewekt, komt de eerste keer voor in “La Vie de Saint Nicolas” ( ong. 1140-1150) van de Normandische dichter Robert Wace.

Verontrust door een kwade droom van zijn vrouw, bezoekt een vrome man uit Lombardije samen met zijn echtgenote de kerk op Sint-Nicolaasdag. Zij laten hun zoontje alleen thuis achter. De duivel, vermomd als pelgrim, dringt de woning binnen en doodt de knaap. Bij haar terugkeer ziet de moeder hierin de vervulling van haar droom.

Ondanks het trieste voorval willen de ouders toch thuis het feest van de H.Nicolaas vieren, zoals zij dat ieder jaar doen. Zij verwachten vele geestelijken die komen meevieren. Opdat zij niets zouden merken van het dode kind, wordt het lijk verstopt in een aparte kamer. Wie zich ook voor het feest meldt, is de als pelgrim verklede Sint-Nicolaas. Hij wil echter eten in de kamer waar het kinderlijkje verborgen werd. Wanneer hij de dode jongen vindt, wekt Sint-Nicolaas hem terug tot leven en verdwijnt. Tot grote vreugde van de ouders zien zij hun zoon terug, die hen vertelt wat er met hem was gebeurd.

Jacobus de Voragine, bisschop van Genua, tekende in de 13de eeuw in zijn “Legenda Aurea” ( Gulden Legende) een ietwat eenvoudiger versie van de legende op.

Een man vierde elk jaar op plechtige wijze het feest van de H. Nicolaas, uit liefde voor zijn zoon die een flinke student was. Eens organiseerde hij een feestmaal voor zijn zoon en had hiervoor vele priesters uitgenodigd.

De duivel, die de gedaante van een pelgrim had aangenomen, kwam aan de deur en smeekte om een  aalmoes. De vader gaf zijn zoon opdracht aan de bedelaar een aalmoes te geven. Toen de knaap het geld had en het aan de pelgrim wou geven, was die verdwenen. De jongen wou hem achterna lopen. Hij rende de straat op en vond hem aan een kruispunt. De duivel greep de knaap vast en wurgde hem.

Toen de vader dit vernam, was hij diep bedroefd. Hij nam het lijk, droeg het naar de slaapkamer en riep uit: “Liefste zoon, wat is er met jou gebeurd ? Heilige Nicolaas, is dit het loon voor de grote eer die ik U reeds zolang betoon ? ” De gegriefde vader bleef zijn jammerklacht herhalen. Plotseling echter opende de knaap zijn ogen, alsof hij uit een slaap ontwaakte. Hij stond op en was weer gezond.

(Lieven Dehandschutter)

De drie huwbare dochters

De Heilige Nicolaas die drie kinderen uit de handen van een bloeddorstige herbergier redt. Een sterk tot de verbeelding sprekend verhaal, dat overal in onze contreien verspreid is. Dat dit echter maar één van de vele legenden is die aan Sint-Nicolaas wordt toegeschreven, is echter minder geweten.

Vele Nicolaaslegenden bestaan in verschillende versies, elk met hun eigen klemtoon. De meeste zijn pas aan het licht gekomen vele jaren na Nicolaas’ dood, omstreeks 342. De oudste geschreven bronnen zijn twee eeuwen jonger. De vraag of ze al dan niet een historische kern bevatten, is minder belangrijk. De legenden schilderen ons het portret van een heilige zoals hij leefde in de vrome volksoverlevering van steeds nieuwe generaties. In heel wat Nicolaasverhalen speelt het getal drie een belangrijke rol: de drie kinderen of studenten, de drie generaals, de drie huwbare meisjes, de drie gouden ballen.

Misschien hebt U boven een financiële instelling wel eens drie gouden bollen zien hangen en U afgevraagd waar dit symbool vandaan kwam. De Heilige Nicolaas werd vroeger ook als patroonheilige beschouwd van o.a. banken en pandjeshuizen. De drie gouden ballen verwijzen naar de drie zakken gevuld met gouden munten, waarmee de jonge Nicolaas de vrijheid verzekerde van drie meisjes in zijn geboorteplaats. Zij zijn het symbool van het terugontvangen (vrijkopen) van iets waardevols.

(Veerle Verbeke)

Edelmoedige onbekende

De legende van de drie huwbare dochters duikt voor het eerst op in de “Vita per Michaelem”, die gesitueerd moeten worden in de zevende of achtste eeuw.

Nicolaas wordt beschreven als de zoon van welstellende, zeer gelovige ouders. Hij werd geboren in Patara (in Zuid-West Turkije, dat toen Grieks was). In zijn geboorteplaats woonde een verarmde edelman.  Ooit had hij zeer welstellend en welvarend geleefd, maar toen zijn drie dochters de leeftijd hadden om te trouwen, was de edelman niet meer in staat de gebruikelijke bruidschat bijeen te krijgen. Omdat ze arm waren, wilde geen enkele jongeling met een van de meisjes huwen. Zelfs jonge mannen van lagere afkomst waren niet geïnteresseerd. Ten einde raad en om toch in het levensonderhoud van hem en zijn dochters te kunnen voorzien, besloot de aan lager wal geraakte edelman, de meisjes in de prostitutie te storten.

Dit kwam de jonge Nicolaas ter ore en hij vatte het plan op de meisjes van dit nakend onheil te redden. Toen de oudste dochter de huwbare leeftijd bereikt had, knoopte Nicolaas driehonderd gouden Florijnen in een doek en gooide die ’s nachts door het vensterraam binnen. Hij zorgde ervoor dat hij niet herkend werd. Toen de edelman de volgende ochtend het geld aantrof, was hij diep ontroerd en dankte God voor de onverhoopte redding. De dochter kon in het huwelijk treden en een eerbaar leven leiden.

Zodra de tweede dochter oud genoeg was, dreigde de edelman opnieuw in moeilijkheden te komen. Maar ook deze keer kwam de redding door het raam. De vader was zeer gelukkig en vroeg zich af wie de geheimzinnige weldoener wel kon zijn. Hij besloot elke nacht aandachtig te waken omdat hij vermoedde dat er ook voor de derde dochter een bruidschat zou volgen.

En inderdaad, Nicolaas daagde een derde keer op met een beurs vol goudstukken. Hij gooide de bruidschat door het raam, waarna de edelman onmiddellijk zijn huis uitliep en Nicolaas bijhaalde. Hij herkende hem en barstte in tranen uit van dankbaarheid.

Hij zei:” Als niet onze gemeenschappelijke Heer Christus deze goedheid in U had opgewekt, zouden wij reeds lang ons leven door zedenloze en verderfelijke handel ten gronde hebben gericht. En nu echter heeft de Heer ons door U gered en ons uit het moeras van de ontucht bevrijd. Daardoor staan wij bij U in de schuld en willen wij U alle dagen van ons leven danken. Want gij hebt ons uw helpende hand gereikt en ons uit onze armzaligheid van de aarde doen opstaan.”

Nicolaas’ plan om onbekend te blijven was dus mislukt; Zijn zorgvuldig bewaard geheim was geen geheim meer. Hij bezwoer de edelman het voorval niet verder te vertellen zolang hij leefde.

De vader hield woord en maakte de reddende daad van Sint-Nicolaas pas na diens dood bekend. Het optreden van de heilige maakte diepe indruk en geraakte snel wijd verspreid.

(Veerle Verbeke)

Patroon der trouwlustige meisjes

Op grond van deze legende ontpopte Sint-Nicolaas zich tot de patroon van de trouwlustige en jonge meisjes. De heilige Nicolaas werd in de Nederlanden tot begin twintigste eeuw aangeroepen door meisjes die geen vrijer vonden. Er waren zelfs Sinterklaasliedjes in die zin. Bv. Volgende tekst, die in 1730 in Amsterdam opgetekend werd: 

Sinterklaas waarde Vriendt

 Geef mij toch wat mij dient

 Mijn blommetje staat nu in zijn fleur

 Achttien jaartjes ben ik deur,

 Het valt mij te lang,

 Het valt mij te bang,

 Wilt mij verhooren,

 Of ik moet smooren,

 Al mijn leven lang.

 Bedroefder en leeft er geen

 Als ik die slaapt alleen

Er zijn ook teksten waaruit blijkt dat de Sint ’s nachts soms aan jonge meisjes verscheen. In sommige kerken bestond het gebruik om op 6 december een arm meisje uit te huwelijken en haar van een bruidschat te voorzien.

De legende van de drie meisjes hangt in ieder geval het beeld op van een reddende en edelmoedige jonge Nicolaas, twee eigenschappen die zijn verdere leven zullen kenmerken. Het geschenk aan de meisjes wordt dan ook dikwijls beschouwd als symbool van de levenshouding van Sint-Nicolaas als priester en bisschop. Het is één van de mogelijke verklaringen voor het ontstaan van de traditie van het geven van cadeautjes: Sint-Nicolaas als vrijgevige schenker.

(Veerle Verbeke)

598
Ditjes en datjes over...
312
Protest tegen...

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten