
Klimop groeide langs mijn ramen,
Steeds weer nieuwe blaadjes kwamen,
Als een welbewuste plicht en verenigd met elkander,
Steunde elk van hen een ander,
Alle klimmend naar het licht en de altijd onvermoeide
Klimopranken groeiden en groeiden,
Alles reikte wat het kon,
Pas gesproten frisse blaadjes,
Die als kleine kameraadjes,
Samen zochten naar de zon.