Home / Verhalen / De handel

De handel

Met dank aan Ivan Grud voor het insturen van de tekst


Er zijn van die dagen dat, hoewel je er even uit wil zijn, het toch beter was geweest als je was thuis gebleven. Ik was er nu eenmaal en zou het dus meemaken ook. Het was druk, niet druk druk, maar gezellig druk, alle tafeltjes bezet met aan de bar nog een enkele vrije kruk. Er zaten twee groepjes kaarters, de geijkte werkelozen, en ditmaal ook een groepje van vier autohandelaren. De overbekende figuur ‘rode Herman’, hij had rood haar, met als maat toerenteller Harrie, welke een meester was in het terugdraaien van de kilometertellers. Zij speelde tegen twee opponenten, ‘beetje prik Guus.’ Deze dankte zijn naam aan het feit dat hij alles oploste met startkabels, en ‘wasstraatje Ben’, poetsen die hap dan glimmen ze mooi, was zijn motto. Vier ongelooflijke loze autohandelaren. Het slag van zonder bonnetje, en garantie tot de hoek van de straat. Maar ik kan er niet onderuit, een humor dat die gasten hebben, foute humor welke veelal ten koste gaat van een arme drommel maar toch, zo ook nu weer.
Ik ving het verhaal op van rode Herman welke een busje had verkocht, of laten verkopen dan, de heren blijven zelf als altijd buiten schot, aan een Marokkaan. Waarvan hij hoopte dat het net de grens zou halen omdat, zoals hij hikkend van de lach zei: ‘ik heb dat kreng al drie keer verkocht, en drie keer haalde hij net niet de hoek van de straat.’ ”Die klote kar schee er na een vijftig meter gewoon mee uit, en als je hem startte liep hij als een naaimachientje.’ ‘Jij kent dat ding wel Harrie, jij bent nog even met de kilometerstand aan het stoeien geweest.’ ‘O, dat grijze busje’ aldus Harrie, ‘het zag er nog netjes uit, mooi in de lak, ja daar trappen ze allemaal in.’ ‘Het mooiste is als het dan ook nog een beetje regent, dan ogen ze als nieuw’ zei Ben.
‘Ja, ik ken dat’, zei beetje prik Guus, ‘ik had dat eens met een Volkswagentje, mMooi om te zien maar kuisverrot.’ ‘Kapte er ook mee. Bij elke proefrit moesten die gasten hem weer terug slepen.’ ‘En toch nog verkocht, aan een liefhebber, ja je moet geluk hebben met zoiets.’
De ene anekdote na de andere over de verkoop van wrakken ging over tafel, de mannen hadden er lol in. Ze hadden juist weer wat besteld, kon wel weer volgens die rode, of de deur vloog open en in de opening verscheen een duidelijke Zeer Boze Marokkaan. Kort, maar breed in de schouders. Achter hem stonden twee jonge gasten even breed en kort, kennelijk zijn zoons. Hij stevende recht op het tafeltje van de kaartende handelaren af. Wees naar rode Herman en zei: ‘íkkie jou motte heb, jij nie goe auto verkoop jij niet.’
Herman verblikte of verbloosde niet; ‘wie ikke?’, het vierspan lachte luid. ‘Ja Jij gofledomme, jij rode German toch?’ schreeuwde de benadeelde Marokkaan, ‘bus op Kruiskade weg staan, niks meer gaan, stop kapotte.’ Inmiddels waren de zoons dreigend naast hem komen staan.
Ik keek eens naar Joop de kelner en vroeg mij af hoe hij dit zou oplossen. Tot mijn verbazing ging deze gewoon door met waar hij mee bezig was, bedienen dus. Daar ik nog al dicht bij het oorlog gebied zat verkaste ik, argwanend gadegeslagen door de boze Papa en zijn bodyguards. Schijnheilig glimlachend deed ik mijn handen zichtbaar omhoog, en nam plaats aan een tafeltje verder, met de gedachte, je weet maar nooit.
‘Nou moet jij eens goed luisteren’, zo begon rode Herman ‘allereerst stoor je mij in mijn spelletje. Met klachten moet je op het kantoor zijn niet hier.’ ‘Je hebt meer dan vijfhonderd korting gekregen vanwege je zieke Opoe en je zwangere nicht, en nu kom je een beetje ouwehoeren dat hij het niet meer doet, wat moet je nou?’
Maar de Marokkaan was niet te stuiten. ‘Jij geld teruggeven mij, alles, en jij pakke zelf de boesje terug daar op Kruiskadde strat.’ ‘Jij dief, opzichter jij nie goe mens, jij niet hor jij mischien dood.’
Het werd steeds spannender, en toch ook wel eng. Herman gooide echter nog meer olie op het vuur door te zeggen: ‘is het de bedoeling dat ik nu bang wordt, of zo?’ ‘Of je gaat gewoon weg, een beetje achter de geitjes aan, of met je zoontjes duwen achter dat mooie goedkope busje, wat je voor een prikkie gekocht hebt.’
Nu kwamen de zoontjes zoals hij ze noemde in actie, in een stap stonden ze naast en achter Herman, en drukten aan weerszijde een enorm pistool in zijn oor. En in vloeiend Rotterdams beten zei de verbouwereerde Herman toe: ‘ons Papa heeft jou vriendelijk gevraagd om de bus, waarvan de motor helemaal verrot is terug te nemen, maar jij denkt, oh allochtoon kan ik wel hebben, mis dus.’ ‘Kom jochie, moeten we naar het kantoortje, of heb je het bij je, zo ja, gewoon uittellen tweeduizend tweehonderd vijftig Euro’s.’
De vrienden medehandelaren, die anders zo’n grote mond tegen alles en wie dan ook hadden, zaten doodstil, bewogen niet. Ik zag de hand van Herman naar zijn portefeuille gaan die voor hem op tafel lag, hij kon moeilijk anders, daar de wapens even aangedrukt werden in zijn oren. Niemand zei wat, niemand bewoog, doodse stilte. ‘Geef mij eens even vijfhonderd Harrie ik kom er niet mee’, vroeg Herman, nadat hij beverig aan het tellen was gegaan.’ De Marokkaan vertrok met geld en zijn zoons, en zei nog wel even toen hij het geld in zijn zak stak, ‘jij niet goei man, jij gevarlik forre mense.’
Toen de deur achter de mannen dichtsloeg pakte de rode Herman zijn mobieltje, en belde de boy’s zoals hij ze noemde. ‘Stelletje hufters, hoe wist die zandhapper dat ik hier zat? Ga die bus ophalen idioten.’ En met een grootsgebaar, ‘Joop geef allemaal even wat, het kan wel weer.’ Joop grijnsde; ‘komt voor elkaar Herman, zo ken ik je weer.’

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten