Home / Verhalen / Kinderlijke logica

Kinderlijke logica

Met dank aan Ivan Grud voor het insturen van de tekst

Het is een warme zomermiddag, er valt een fijne motregen op de mensen achter de baar. De vele zwarte paraplu’s geven het geheel een extra droevig aanzicht.
Zij staat een beetje bedremmeld achteraan, met een gevoel van verontwaardiging. Zij hoorde toch naast Opa om zijn hand vast te houden. Nee, zij loopt hier bij haar vader achteraan. Door haar betraande ogen kijk zij naar de rug van haar moeder die gearmd met Opa loopt. Dat papa achter moet lopen begrijpt zij het wel, hij en mama spraken niet meer tegen elkaar, gescheiden wist zij. Maar zij, waarom zij, ze hield het bosje tulpen tegen haar jas aangedrukt. De bloemen waren wat neerhangend geworden, en enkele blaadjes vielen reeds op de grond, maar zij merkte het niet. Nee, het was toch haar Oma, die haar altijd haar lieve kleine meid had noemde, waarom dan nu voor haar lopend al die Ooms en Tantes.
Als de stoet zich in beweging zet, hoort zij het grind van het natte pad knarsen, het pad wat naar de laatste rustplaats van Oma leidt. Zij ziet dit alles door haar betraande ogen, die enge mannen met lange zwarte jassen, zij tillen de kist van het wagentje af als zij bij dat afschuwelijke gat aankomen zijn en plaatsen hem er boven. Op de kist liggen een paar mooie kransen met witte kelken en veel witte rozen, en een lint met daarop Rust zacht.
Haar vader houdt haar hand stevig vast, en zij nemen vooraan plaats, pal naast de kist, tegenover Opa en haar mam. Ook de andere mensen nemen nu plaats rond het graf, dan ziet zij dat Opa zijn hoofd laat hangen en huilt.
Er gaat nu een vreemde mijnheer aan het hoofdeind van de kist staan, hij neemt zijn zwarte bolhoed in zijn handen en houd hem voor zijn buik. Hij zegt allemaal mooie woorden over haar Oma, hoe kan hij dat nou weten, hij zegt zo maar wat, denkt zij. Als de man uitgesproken is doet hij een stap achteruit, en knikt naar Opa, die naar hem toe gaat.
Opa legt zijn hand op de kist, en zegt heel zacht, “slaap lekker lieverd, we zien elkaar spoedig weer”. Een steek doorklieft haar hartje, nee toch denkt zij dat mag niet gebeuren nooit. Alsof Opa het heeft gehoord, hij kijkt haar aan steek zijn hand uit en knikt haar toe.
Met het bosje tulpen nog in haar handje gaat zij naar Opa, samen leggen zij de bloemen op de kist. Dan stamelt zij, “dag Oma”, en kijkt omhoog naar Opa, die haar met betraand gezicht aankijkt, hij zegt bijna fluisterend, “kom lieverd we gaan naar huis”.
Ze steekt haar handje in de, anders zo warme en grote knuist van Opa, maar nu koud is, erg koud. Nu zij vooraan loopt in de zwijgzame stoet, loopt zij op haar plaats, het is haar Opa, redeneert zij. Nu mag zij bij Opa in de auto, direct naast hem en mams naast haar.
Zij richt zich op en kust Opa zachtjes op zijn wang, fluistert ik ben nog bij u, hoor Opa. Opa slaat zijn arm om haar heen en trek haar tegen zich aan, zodat haar gezichtje tegen zijn vest wordt aangedrukt.
Zij ruikt de geur van Opa, een geur zoals alleen Opa’s kunnen ruiken, met bovenal de geur van sigaren. ‘Opa u blijft nog heel lang bij mij hé’, vraagt zij met een klein stemmetje. Opa trekt haar nog dichter tegen hem aan, ‘Ja lieverd, als God het wil, blijf ik nog lang bij jou.”
Zij licht haar hoofdje op en kijk Opa aan en knikt begrijpend, denkend dat wil onze lieve heer best wel. Zij drukt zicht dicht tegen Opa aan. Haar hoofdje rust tegen het vesthorloge met die mooie zilveren ketting, tik tak, tik tak.
Het ontgaat haar dat gestaag de tijd van Opa wegtik.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten