Home / Verhalen / Puerto Bánus

Puerto Bánus

Met dank aan Jan G.M. van der Burg voor het insturen van de tekst

In Marbella gebeurt het. Het kleine en aardige Spaanse centrum met z’n beroemde ‘Plaza de los Naranjos’ is omgeven door een veelheid aan nieuwere wooncomplexen, winkels en kantoren en vooral een enorm aantal riante en super-de-luxe hotels en restaurants. Een stad van bijna honderd duizend inwoners langs de beroemde Spaanse zuidkust op zo’n vijftig kilometer van Malaga Airport. Een stad met van alles het beste. Hier verzamelen zich de nieuwe rijken. Uit Engeland, Duitsland, Scandinavië, Oost-Europa en de Arabische wereld. Alle grote makelaars hebben hier hun Costa del Sol hoofdkantoor en alle banken hun private banking offices. En de koning van Saoedi Arabie zijn machtige vakantieverblijf.
Rondom Marbella is de laatste decennia tegen de hellingen van de Sierra Blanca, die Marbella beschermen tegen ongunstige weersinvloeden, rigoureus gebouwd. Niet alles even mooi, maar wel veel en vooral ook wit. Tegen de achtergrond van de imposante bergmassa’s ervaar je de tienduizenden huizen en appartementencomplexen dan ook meer als nietige ‘bodembedekkers’ en nauwelijks als horizonvervuilers zoals elk wanstaltig bouwproject tegen de horizon van het vlakke Nederland zou worden ervaren. De bodembedekkers lopen door tot aan de kust. Zij moeten alle vakantiegangers, ‘expats’ en ‘pensionados’ een tijdelijk of definitief droomverblijf garanderen. Stralend weer, zomer en winter aangenaam, een mooie kust, schitterende boulevards met vooral wuivende palmen en tientallen golfbanen in de directe omgeving – oases van fris groen tussen het dorre en uitgedroogde land – helpen daarbij. Nog steeds, ook als je het vergelijkt met de nieuwste volledig uit de grond of de zee gestampte Arabische paradepaardjes, is Marbella een prachtige plek met alle comfort en luxe van topvoorzieningen en het Spaanse leven op loopafstand als je daar oog voor hebt. En, als deel van Andalusië, met een achterland dat zijn weerga niet kent qua culturele rijkdom. Kom daar bijvoorbeeld in Dubai maar eens om. Dagtripjes naar Sevilla, Jerez, Granada, Ronda, Cordoba leren je snel dat Andalusië een imposante geschiedenis heeft met heel veel Afrikaanse en Arabische invloeden.

Maar wat heb je aan rijkdom als het niet te bezichtigen valt? Daar hebben ze in Marbella iets op gevonden. In 1970 werd een luxe jachthaven in gebruik genomen: Puerto Banús. Altijd liggen daar wel acht honderd jachten in lengte variërend van tien tot vijftig meter! Rondom langs de haven een weg met parkeerstrook voor de automobielen van de jachteigenaren en aan de andere zijde van de smalle weg massa’s winkeltjes en restaurants waar het gewone volk zich vergaapt aan de luxe van de ‘uitverkorenen’. De roem van de boten, maar vooral ook van de automobielen die hier rondschuiven reikt ver. De zoon van een kennis kwam hier eens naartoe om die auto’s te turven. Op school had hij zijn klasgenoten beloofd hier een onderzoekje te doen naar wat er op één dag aan echt bijzondere auto’s passeert. Zijn tante waar hij op vakantie was had hem ’s morgens om tien uur afgezet en beloofd om hem die avond om zeven uur weer op te halen. Gewapend met een schoolschrift was hij er eens goed voor gaan zitten. Niet voor de Porsches en de Range Rovers, want dan ben je continu bezig. Nee alleen de echt exotische auto’s werden geturfd, zoals Lamborghini, Maserati, Ferrari, DiTomasso, Spyker, Morgan, TVR, RollsRoyce, Bentley, Lotus, etc..

Al om vijf uur die middag belde hij zijn tante. Of ze hem al wilde komen halen, hij had het wel gezien. Genoeg om zijn vriendjes te imponeren.

De witgekalkte blokkendoosbouw rondom de haven, de bijna altijd strakblauwe lucht en zo direct aan het water meestal een koele zeebries, maken van het oord een prachtige plek voor een dagje paraderen of flaneren. Afhankelijk van het feit of je tot de gelukkigen behoort die het allemaal hebben of tot zij die het zouden willen hebben. De kleine winkeltjes met luxe kleding van alle bekende modehuizen en veel, heel veel juwelen, schoenen, tassen en horloges maken het verblijf ook voor de dames tot een feestelijk avontuur. En voor de detailhandel in Puerto Banús. Zo rond de ruim vier miljoen dagjesmensen passeren jaarlijks de winkels rondom de haven.

En niets is er natuurlijk goedkoop. Zelfs het geld niet. In de kleine wisselkantoortjes kan je terecht met Engelse Ponden, Zwitserse franken, Amerikaanse dollars en nog veel meer van dat moois. Maar toen onze schoonzoon Lars op een dag wat dollars had gewisseld en na tien minuten weer buiten stond, liep hij eerste een poosje in zichzelf te mompelen voor hij zich hardop afvroeg: hoeveel heb ik nu eigenlijk terug gehad? Een korte recapitulatie leerde hem snel dat hij 22% had ingeleverd! Terug naar het wisselkantoor, maar daar verwees men hem ongeïnteresseerd naar het bordje op de deur met de tarieven. En ja hoor, het stond er gewoon: 22%! Voor het omwisselen van geld. Zijn oorspronkelijke plan om ons die middag op een riante lunch te trakteren liet hij toen maar varen en we kozen voor een kleine en gezellig drukke pizzeria: onze eerste kennismaking met ‘Picasso’.

Maar niet de laatste, want heel veel restaurants vinden we óf gewoon veel te duur óf veel te opgeklopt, maar als we in de buurt zijn of we hebben vrienden over die Puerto Banús wel eens willen zien dan lunchen we graag bij dat gemoedelijke Italiaanse restaurant. Zo ook nu. We zijn in Puerto Banús om iets op te halen in het dorp achter de haven en lopen daarna even door naar de haven. We strijken neer bij ‘Picasso’ aan een tafeltje op de buitenste rij. Zo kunnen we onder de bescherming van de luifel tegen de felle middagzon toch nog genieten van een briesje. Pal langs de weg die loopt tussen de haven en alle restaurantjes.

Nauwelijks hebben we besteld of er schuift recht vóór ons een knalrode open Ferrari in de parkeerplaats langs de haven. Een volledig in wit linnen gestoken bruingebrande snelle jongen, rijk voorzien van sluik gitzwart haar, gaat zitten aan het tafeltje achter ons. Zijn uiterlijk suggereert een Oost-Europese achtergrond, maar al snel blijkt hij een volbloed Engelsman of in ieder geval iemand die vloeiend Engels spreekt. Een bekende voor de obers, want direct schieten er twee naar hem toe om hem de hand te drukken en zijn resolute bestelling op te nemen. Een flesje water en een of ander kipgerecht. Hij komt hier meer, dat is duidelijk. Ook duidelijk is dat hij een druk baasje is. Nog voor zijn bestelling verschijnt heeft hij al drie telefoontjes gepleegd. We verstaan er niet alles van maar het gaat altijd over geld, grote sommen en problemen met transacties en we vragen ons al snel af of die telefoontjes het enige zijn wat hij gepleegd heeft.
Eén op de drie voorbijgangers staat even stil bij de open Ferrari om hem van dichtbij te bekijken. Half over de deur hangen ze bijna in de auto om het interieur te bewonderen. Zo’n kans krijg je niet elke dag. Zelfs op de AutoRAI kom je niet zo dichtbij. Dan staan dit soort auto’s toch meestal achter een dikke ketting. Ik buig me – tussen enkele telefonades door – naar mijn buurman over en spreek hem daarover aan met een suggestie. Of hij er wel eens aan gedacht heeft om één euro kijkgeld te heffen of entree te vragen voor een zitje achter het stuur, zodat mensen er een foto van kunnen maken. Lijkt me hier bakken met geld op te leveren. Hij heeft waarschijnlijk al genoeg van dat aardse slijk, want hij beoordeelt de hele vertoning gans anders. Al die bewonderende blikken blijken in de praktijk geld te kosten. Want het blijft meestal niet bij kijken. De passerende toeristen hebben ook nog de neiging om alles aan te raken… Even voelen. Hij zou veel meer moeten vragen, want het kost hem volgens eigen zeggen al een vermogen om het felrode monster te beschermen. Daarvoor moet hij een bodyguard onderhouden. We lachen een beetje schamper en begrijpen dat het leven niet over rozen gaat.
Opnieuw zingt zijn mobieltje een hip-hop nummer om hem te vertellen dat er weer iemand is die hem dringend wil spreken en wij concentreren ons maar weer op onze pizza. Nog geen minuut later nadert het onmiskenbare motorgeluid van een machtige Harley Davidson, die dwars achter de Ferrari wordt geparkeerd. De kleerkast die daar van de motor komt stapt direct op het tafeltje van onze buurman af. Hij blijft staan terwijl de eigenaar van de Ferrari onverstoord een telefoontje afhandelt. Pas als die een afwezige knikbeweging maakt zet de spiermassa met het kale hoofd zich tegenover hem aan tafel en neemt ook een glas water. De verhoudingen zijn direct duidelijk: de baas en zijn ondergeschikte. Het lijkt erop dat we hier met een rasechte bodyguard van doen hebben; geen grapje dus zoals wij aanvankelijk dachten. Nog duidelijker wordt dat als even later een zilvergrijze bolide aan komt rijden en midden op de weg stopt. De bestuurder van de rondom van donkergetint glas voorziene Aston Martin draait zijn raam omlaag. Een snelle blik van verstandhouding met de man achter ons, die opstaat en naar de auto loopt voor een korte woordenwisseling met de man achter het stuur. Midden op de weg, vlak voor onze neus. Vervolgens – enigszins opgewonden – met drie passen terug naar zijn tafeltje, enkele woorden wisselend met z’n bodyguard, die direct opstaat, z’n Harley start en ronkend achter de vóór hem wegrijdende Aston Martin aansnelt. Onze man in het wit zwaait met een biljet naar een ober aan de andere zijde van het etablissement en laat het geld ongeduldig achter op het tafeltje naast de rest van z’n onaangeroerde maaltijd en z’n halflege flesje water. De Ferrari wordt gestart, glijdt een paar meter achteruit tot ie bijna de mensen aan het tafeltje naast ons raakt en verdwijnt dan snel uit ons gezichtsveld.
Business as usual?

Wij kijken naar de mensen die bijna het slachtoffer werden van de schichtige manoeuvre van onze Ferrari-buurman. Een ouder – uitbundig uitgedost en dus waarschijnlijk Amerikaans – echtpaar. In hun blik is nog iets te lezen van schrik en verontwaardiging, denken we. We spreken hen aan en vragen of ze erg geschrokken zijn. De man zeker niet. Bij hem is het meer minachting. Hij heeft altijd een Rolls gereden en heeft het niet zo op die felgekleurde racemonsters. Wij kunnen het niet helemaal rijmen. De overduidelijke haarspoeling, zijn grote goudgerande zonnebril, de uitbundige zomerse kledij en de afkeer voor de Ferrari. Zij stellen zich voor en met name zijn vrouw maakt diepe indruk. Eigenlijk Doris, maar hier laat ze zich graag Dolores noemen. Een flamboyante vrouw die ook op haar tachtigste niet onopgemerkt blijft. Het feit dat ze ooit voor een bekend Frans modehuis werkte zal er wel niet vreemd aan zijn. Joyo en Dolores raken aan de praat en van het een komt het ander. Dolores vertelt dat ze iedere zondag naar de Engelstalige Heilige Mis gaat in de kerk in Marbella en Joyo – altijd in voor kerkbezoek in den vreemde – belooft haar dat zij elkaar daar een keer zullen ontmoeten. Zij vertrekken en laten ons een beetje overdonderd achter. We nemen nog een kopje koffie en vertrekken dan ook. Terug naar onze stek in Estepona.

De zondag erop kost het Joyo heel wat moeite om mij mee te slepen naar de kerk in Marbella. Zij wil de vrouw graag nog eens ontmoeten en ook het kerkje bezichtigen. Het moet een aardig kerkje zijn: ‘La Iglesia del Santo Cristo’. Het is maar een korte rit, alleen het zoeken van een parkeerplaats kost zoveel tijd, dat we maar net op tijd bij het kerkje in het oude centrum van Marbella aankomen. Toegegeven, het is een bijzonder, klein en authentiek Spaans kerkje. Het oorspronkelijke deel dateert uit de 16e eeuw en zou ook een van de oudste christelijke gebouwen in Marbella moeten zijn. Later, in de 18e eeuw, is de kerk nog uitgebreid. Het resultaat is een vreemde mix van stijlen. Een gotische natuurstenen entree tegen de strakke contouren van witgekalkte muren en een blauw wit betegelde Moorse ‘puntmuts’ op de sobere klokkentoren. Het is er zo druk dat de grote portaaldeuren wijd open staan en er verschillende mensen buiten blijven. Het gezang is dan ook op het hele pleintje voor de kerk te volgen.

Joyo voegt zich tussen de mensen voor de ingang en ik stel me iets bescheidener op. Op de rand van het muurtje rond het fonteintje midden op het plein ga ik zitten en begin – in de schaduw van de hoge palm achter mij – te lezen in het boek dat ik speciaal voor deze gelegenheid heb meegenomen. Omdat het gezang nogal indringend is en er ook kinderen spelen op het plein, wil het met het lezen niet echt lukken. Ik kijk een beetje in het rond en concentreer me op de huizen rondom het ‘Plaza del Santo Cristo’. Het zijn allemaal grote oude herenhuizen, de meeste enigszins vervallen en enkele prachtig gerestaureerd in de zo sprekende Spaanse stijl. Stoere maar sobere vormen en witgekalkte muren met een brede okerkleurige of hardblauwe rand rondom de ramen. Of helemaal oker gepleisterd en afgezet met een witte omlijsting. De sierlijke hekwerken voor de ramen en rond de Franse balkonnetjes contrasteren daar prachtig mee, evenals de praktische spatrand tot op tachtig centimeter boven straatniveau. Gepleisterd in de kleur van de raamlijsten of van tegels met drukke, Moorse motieven. En rondom het plein en tegen de huizen, overal zijn er de potten en bakken met kleurrijke bloemen – die blijkbaar goed verzorgd worden – tussen de palmbomen die die verzorging gewoon niet nodig hebben. Een prachtig intiem pleintje voor een bijzonder kerkje. Een verademend contrast met de sfeer in de haven van Puerto Banús.

Plotseling lijkt de dienst in de kerk ten einde te zijn en stroomt het plein vol met de kerkgangers. Toeristen en ook veel Spaanse gezinnen bevolken al keuvelend en spelend het zonovergoten plein. Joyo komt op mij toe gelopen om me te zeggen dat ze op zoek gaat naar Dolores. Ik blijf nog even genieten van het vredige tafereel op het plein. Na tien minuten is ze weer terug en ja, ze heeft Dolores gevonden en ze heeft ook even met haar gesproken. Navraag bij andere toeristen had haar geleerd dat ze – net als veel andere kerkgangers – wel in het café zou zitten, achter de kerk. Iedereen leek haar te kennen: “u kunt haar niet missen”. Geen wonder. Met een grote strooien hoed, rijkelijk versierd met bloemen, een ‘oogverblindende’ zonnebril en een zomerse outfit met daaroverheen de opvallende stola van een ongetwijfeld kostbare bontsoort, zat ze daar op het terras. Pontificaal. Aan de koffie. Met gebak. Omringd door vrienden en kennissen. Wat een verschijning.

Maar ze past wel in dit Marbella. Het is tekenend voor het kleurrijke Spanje, waar je dagelijks wordt geconfronteerd met de enorme contrasten tussen de eenvoudige Spaanse levensstijl en barok decorum. Tussen sobere gebouwen en imposante decoraties. Tussen armoe en overdaad. De zon maakt het allemaal te verteren.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten