Verhalen Grud 4



Het pakje

Ik had zojuist plaats genomen aan de door Joop gecreëerde leestafel, toen er een oudere man het café binnen kwam lopen, het viel mij op dat hij spierwit haar had. In zijn hand droeg hij kleurrijk pakje, hij stond even stil om dan met onzekere stap naar mij toe te komen, vragende: “is het goed dat ik even bij u komt zitten ?” “Maar natuurlijk, ga uw gang, daar is de leestafel voor zou ik zo zeggen.” antwoordde ik hem vriendelijk.

Joop die anders niet zo vlot is om ongevraagd een consumptie te brengen, deed dit echter deze keer wel, en zei, “morgen Han, verse koffie jongen.” Hij legde hierbij zijn hand vertrouwelijk op de schouder bij de voor mij onbekende man. Ik keek Joop eens vragend aan: “wat is dit Joop ?” Hij gaf mijn een gemoedelijk knipoogje en daar moest ik het maar mee doen en slofte weg.

“Bent u op weg naar een verjaardag ?” vroeg ik hem wijzend op het pakje. De oude antwoordde niet direct, hij keek eveneens naar het pakje alsof hij het voor het eerst zag. “Ben ik wel geweest mijnheer, maar dat ging niet goed.” Mijn nieuwsgierigheid was gewekt: “Oh nee, en waarom dan wel niet”, wilde ik weten. Het even was het pijnlijk stil, dan keek de oude man mij met een immens verdrietige blik aan.

“Mijnheer als ik u verteld dat ik veel in mijn leven heb meegemaakt. Ik heb de tweede wereldoorlog overleefd, ben gedeporteerd naar Duitsland heb de gruwelijkheden gezien van de nazi’s.” Hij pauzeerde even om een slok van zijn koffie te nemen. Ik keek naar de handen en stelde vast dat het werkmanshanden waren overdekt met ouderdomsproeten. “De vernietigingskampen, de zogeheten Holocaust, ik heb het allemaal van dichtbij mee gemaakt. Een gruwel mijnheer, een gruwel die mij nu nog achtervolgt, iets wat je blijft achtervolgen tot je dood.” Hij vervolgde, “wat ook nog eens aangewakkerd wordt door oorlogsbeelden op de televisie en meer van die ellende.” Ik knikte hem begrijpelijk toe, “ja, mijnheer ik weet er alles van. Ik ben wel niet zo oud als u, maar heb toch ook nog een staartje meegemaakt uit die afschuwelijke periode.”

Maar mijn nieuwsgierigheid was gaande, het pakje was nog niet verklaard. Het leek alsof de grijze heer mijn gedachten kon lezen. Hij legde zijn hand op het pakje en zei: “ik heb dit altijd bij mij mijnheer om niet te vergeten.” “U bedoelt de verschrikkingen van de oorlog ?” vroeg ik hem. “Nee”, antwoordde hij, “iIn zijn geheel gezien was en is dat uiteraard de grootste verschrikking die de mensheid ooit voorgebracht heeft. Maar voor mij was er nog een groter leed gereserveerd.”

Wederom pauzeerde hij, hij wrong zijn handen ineen, alsof hij het opkomende verdriet wilde verwurgen. Dan schraapte hij zijn keel en mij aankijkend met natte ogen zei hij: “er zijn toch momenten in het leven, welke de Holocaust en al het andere leed overtreft, hoe erg deze ook waren.” “Is dat echt zo ?” Ik was in verlegenheid gebracht door mijn eigen stomme nieuwsgierigheid. “Ja mijnheer”, ging hij verder; “het is bijna ondenkbaar, maar het is zo.” Ik zag een immens verdriet in hem opkomen, en of ik het wilde of niet het greep mij bij de strot, bijna piepend vroeg ik hem; “vertelt u eens.’’

Hij keek mij met een dankbare blik aan, wat mij nog meer benauwde en hij vervolgde: “het is nu nog maar drie maanden geleden, dat hij jarig was, hij was bijna zeven geworden, maar het mocht niet zo zijn.” “Mijn kleinzoon mijnheer, een prachtkereltje, leuk voetballertje, ik ging altijd met hem mee naar de aspirant junioren.” Ik zag nu duidelijk enkele tranen opkomen in de ogen van de man. Hij pakte zijn zakdoek om deze af te vegen, waarna hij er op liet volgen: “leukemie mijnheer, op de dag van zijn verjaardag stierf hij, er was niets meer over van hem, kaal koppie”, hij zweeg even of hij liet bezinken, “het mocht niet zo zijn.” Dan keek hij naar het kleurig verpakte cadeautje.

Ik kon mij eigen wel voor mijn kop slaan; “eikel die je er bent” zei ik tot mij zelf, ” ‘oen’ dat is niks voor jou jij met je eeuwig verdomde nieuwsgierigheid”, tranen gutsen langs de binnenkant van mijn maag mijn darmen knoopten ineen, ik had het niet meer.

Dan was daar mijn redding in de vorm van Joop, hij kwam aanlopen en ging achter de verdrietige oude man staan, legde zijn handen op de schouders van deze en vroeg met een zachte stem: “nog een lekker kop koffie, en jij Ivan een glaasje vieux, wil jij misschien ook een borreltje Han ?” “Wacht even”, neem ik ook een borreltje en ik kom er even bij zitten, het is toch stil.” Joop de redder in elke situatie, is het vreemd dat je dan een kelner wil zoenen ? Ik weet het niet, ik wilde het in ieder geval wel.

Ivan Grud

5 februari 2011

Terug naar Verhalen


Mijnheer Korsakov

“Nee kijk dat zit zo”, de spreker aan de bar wachtte even zorgvuldig of hij wel de volledige aandacht van de aanwezigen had. Hij vervolgde,”of je het nu leuk vindt of niet het feit ligt er nu eenmaal.” Ondanks ik er vanaf het begin bij aanwezig was begreep ik er tot nu toe geen snars van. Ik zat dan ook in spanning af te wachten op wat er komen zou. “Kijk”, zo ging hij verder, “het kan goed uitpakken of juist niet.”

Ik keek naar Joop maar die  perste zijn lippen op elkaar, haalde zijn schouders op, om daarna met een grijns op zijn smoelwerk zijn rug naar mij toe te keren.

“Dat zijn nu eenmaal van die dingen die je zelf niet in de hand hebt”, zo ging de man verder. En vervolgens, “ja, je denkt het naar je hand te kunnen zetten, echt niet!.”

Ik begon een beetje te draaien op mijn kruk, keek eens naar mijn bonnetje, had ik misschien meer Vieux op dan ik dacht ?. Ik hoorde de man die overigen voor mij geen onbekende was, verder ratelen. “Maar zo is het niet, je hebt het zelf niet in de hand, echt niet.” “Je denkt het, maar dat zijn nu eenmaal dingen die je zelf niet in de hand hebt.”Kijk, of je het nu leuk vindt of niet het feit ligt er nu eenmaal.” Hij pauzeerde even, “we hebben het zelf niet in de hand, of wij het nu leuk vinden of niet we kunnen het niet veranderen.”

Ik voelde de reactie van Joop aankomen, hij richtte zich tot de spreker op zijn ‘Jopiaans’ schreeuwde hij deze toe, “houdt nu je kop maar even dicht Roel nou weten we het wel.” De spreker reageerde met stemverheffing, “maar zo is het toch Joop ? we kunnen het niet veranderen.” “Precies, ik kan alleen je lege glas veranderen in een vol ouwehoer.” “Ja, o.k. schenk maar in”, zei Roel, “niet te veel schuim hé ?”

Heel zachtjes hoorde ik hem nog wat na pruttellen, “Je kunt het niet veranderen, dat zijn van die dingen die je zelf…… ” Zijn stem stierf weg, en eigenlijk was het zielig om te zien, dat een ieder zich van hem afwende. Even kwam de gedachte bij mij op om hem nu eens te vragen, wat hij nu precies bedoelt had.

Het was Joop die redde mij, “Glaasje Vieux, Ivan ?” “Ach, oorzaak drank, kan geen kwaad, is een goeie gozer beetje zeur als hij lazarus wordt.” Ik kwam weer tot mij zelf, “Ja, doe maar Joop.” Wat had die gozer toch, kon hij gedachten lezen, was hij helderziende. Of gewoon een kelner van de oude garde, ik ben in ieder geval blij met hem.

Ivan Grud

4 februari 2011

Terug naar Verhalen


Hoe het allemaal kan gaan

Heerlijk als het regent en je bent onder de pannen. U zult het ongetwijfeld allemaal wel eens ervaren hebben, dat gevoel van geborgenheid. Door een stortbui ergens binnen lopen waar je dan warm en droog ontvangen wordt, zo ook deze dag.

Het goot letterlijk pijpenstelen en toen ik dan ook aan de Bar zat genoot van een heerlijke koffie en Vieux, wat kan het leven dan toch rijk zijn. Joop was druk doende met het uitleggen hoe of je de wekelijkse voetbal poel in zijn kroeg mee kon spelen. Ik hoorde hem vol overtuiging zeggen tegen de klant, “Nee, eikel, natuurlijk kan je niet een ton winnen voor twee euro’s, het is maar een aardigheidje.” Vervolgens, “het is ook een blinde poel, ‘Gierbak’ “, de manier van spreken met zijn klanten verbaasde mij telkenmale weer opnieuw. De aangesproken zei, “ik zal er eens over nadenken, want om nu iedere week twee euro’s uit te geven het is toch geld.” “Ja val niet over je vertering”, aldus Joop. Ik hoorde de mij zo bekende wrevel in zijn stem. Dit was Joop, uitkijken geblazen.

De deur ging wat schokkerig open, het was alsof iemand moeite met de deurdrang had. In de opening stond een jonge vent. Nu als je wel eens een drenkeling hebt gezien, maar dan nu in het kwadraat. De kringen onder zijn ogen, het plastic tasje onder zijn arm verrieden hem, ‘een Junk’.

Joop die hem kennelijk kende zei, “Hallo Theo, wat ben je nat Binkie kom even zitten, bakkie koffie ?” De binnengekomen drenkeling keek hem dankbaar aan, “‘ja, lekker Joop.” “Tyfus weer Joop”, het kwam er wat haperend uit. “Ja jongen, ik weet er alles van”, aldus Joop, “maar je weet Japie ik heb liever niet dat je met handel hier komt.” “Sorry Joop, maar ik zit echt omhoog, ik moet wat scoren.” “Gisterenavond ben ik beroofd van mijn laatste voorraadje door een stelletje hooligans.”

Joop schudde zijn bedenkelijke hoofd, keek naar mij en zei, “laat maar eens zien dan.” Uit  het plastic tasje kwam een autoradio te voorschijn, de bedrading hing als de tentakels van een dode Inktvis naar beneden. “Blaupunkt, gloednieuw met C.D speler en een route controlesysteem. Plots klonk de stem van de  vage lotto geïnteresseerde, “en wat mot dan wel niet kosten ?” Joop gaf hem antwoord, “voor jou vier tientjes.” Ik hoorde Theo mompelen, “mag voor minder Joop mag minder.” “Het is toch een gepikte, ik heb er eigenlijk niets aan, wat als hij kapot gaat, geen garantie niks, weg poen.” aldus Mr.lotto. “Hij kost wel driehonderd nieuw hé, en dan heb je ook maar een jaar garantie, voor minder krijg je hem niet.” “Ik rot hem nog net zo lief in de spoelbak.”

Dit was Joop, Joop de socialist, de voorvechter van de minder bedeelde. Altijd gelijk op de Barricade, recht aan de armen en behoeftige onder ons. Theo kreeg het steedsbenauwder, hij moest nu eenmaal scoren. Maar Joop kreeg het voor elkaar, al ging er vijf euro van de prijs af, en alsof de koper geen rust meer had, hij rekende gelijk af en vertrok.

Theo, dronk als een speer zijn bloedhete koffie op, “dank je Joop, dank je”, en weg was hij. Echter niet nadat Joop tegen hem gezegd had, “niet meer doen hé,Theo.”

“Zijn toch stakkers hé Ivan.” We zaten nog wat na te praten over het item het junk zijn, toen de deur met een klap open gegooid werd. Het was mijnheer voetbalpool, “Waar is hij, waar is hij”, schreeuwde hij met een immens rode kop, het was of als zijn hersens op springen stonden. “Beetje rustig slimme Pietje, geen komedie hier wat mot je ?” “Die, die, tering junk, die heeft mij mijn eigen radio verkocht”, gilde de bedrogen heler. “Tering Junk ?” De ogen van Joop vernauwden zich. Hij was een beetje rood aangelopen, en de ervaring vertelde mij oppassen geblazen.

Hij lachte hem vierkant uit, “is dat zo, ha, ha, ha,schitterend, en nou opgesodemieterd, eruit wegwezen” hij maakte aanstalten om achter de bar vandaan te komen. Even leek het er op dat de huiler tegen zou gaan stribbelen, maar nee hij koos echter eieren voor zijn geld en droop met de staart tussen zijn benen af.

“Zie je nu Ivan, wat een maffers ik hier binnen krijg je moet toch stalen zenuwen hebben met die idioten.” Hij schonk zich zelf een flinke Jonge borrel in. “Nog een Vieux Ivan, van het huis ?” Ik krabbelde mij eens achter de oren, er klopte iets niet, maar wat ? Ik besloot bij mij zelf, dat er dingen zijn, waar men maar niet al te lang over moest nadenken, “Proost Joop, op je gezondheid.”

Ivan Grud

3 februari 2011

Terug naar Verhalen


Mijn en Broer(s) en Vrouw

“Ja mijnheer, het valt vandaag de dag niet mee.” Deze stelling kwam van een lange schrale man, welke ongevraagd op het terras bij mij aan het tafeltje kwam zitten. Hij deed dit zo onbehouwen, dat mijn koffie gelijk een voetbad had. “Oh, sorry”, zei hij nerveus, “zal ik een nieuwe voor u bestellen ?” “Ach nee, laat u maar”, zei ik, maar dacht, kan je niet uitkijken lomperd.

Toch enigszins nieuwsgierig, of wat nou precies die aanschuif opmerking inhield, vroeg ik hem, “vertel eens, wat valt er nu niet mee, het is mooi weer, zonnetje schijnt, wat wilt u nog meer ?.” “Nu niet zo heel veel, mijnheer, maar ik zou graag mijn vrouw, terug hebben.” “Die is vier jaar geleden overleden, zestig is zij geworden, nog niet zo oud.” “Ja, dat is vervelend, maar dat gaat nu eenmaal niet.” zei ik hem. Condoleren vond ik een beetje overdreven, het was immers al vier jaar geleden.

“Ja, dat is zo, maar ik was dertig jaar getrouwd met mijn Truus, dan doet het pijn,mijnheer.” “U zult het toch moeten accepteren dat zij er niet meer is, er zijn nog genoeg andere dingen in het leven.” “Leuke dingen, die het kunnen veraangenamen, het leven gaat door”, zei ik dom filosofisch.

Ik had hier geen zin in, zo’n klager in de ochtend. De mussen tjirpten op het terras, pikten van de stukjes speculaas die ik voor hen had neergegooid, nee, weg wezen moest hij.

“En weet u wat het wonderlijke was, dat na haar, slechts drie weken later, ging mijn jongere broer, ook zestig geworden.” “U bedoelt doodt ?” vroeg ik verveeld belangstelling veinzend. “Ja mijnheer, hoe bestaat het hé,?”

Ik kreeg het een beetje benauwd, gelukkig kwam Joop de kelner naar buiten, ik riep hem dan ook direct. “Joop, heb je de rekening voor mij.” Joop trok zijn wenkbrauwen op, en met een begrijpend smoelwerk vroeg hij, “ga je al weg, Ivan ?” “Ja”,met een hoofdknikje in de richting van de tafelgenoot, “ik heb nog wat te doen.” Joop begreep de wenk, maar in plaats dat hij mij de ruimte gaf en de rekening opmaakte, schoof hij aan het tafeltje. “Wat een dag hé, Ivan, heerlijk.” “Kijk nou toch eens aan, die mussen, het zonnetje, alles bloeit en leeft weer.” “Ja was het maar zo, mijnheer”, de lange richtte zich nu tot Joop. “Hoezo ?” vroeg Joop, ik voelde de bui al hangen, als Joop ergens op in gaat, nou, kap er dan maar mee, dan is het een verloren zaak. “Ik vertelde net aan die mijnheer, dat mijn ‘Truus’ alweer vierjaar doodt is, en ik haar nog steeds mis.” “Ja dat verhaal ken ik” zei Joop, zonder enig spoortje van medelijden, of wat dan ook. Vervolgens ging hij verder met een voor mij onthullende vraag, “Heb je die brieven nu nog eens nageplozen, die je vond na haar dood, kwamen toch van je broer, is het niet ?” Waarna hij mij veelbetekenend aan keek, “Ja Ivan,  meer dan tweehonderd waren het er.” “Is het niet ?” vroeg hij nogmaals aan de nu wat beduusd kijkende man. “Liefdesbrieven, toch ?” en allemaal van je broertje en die is nu ook dood, is het niet ?” ging Joop door. “Liefdesbrieven, liefdesbrieven, ach, het hield niks in hoor” zei de man zich min of meer verontschuldigend, die twee mochten elkaar nu eenmaal erg graag.”

Er viel even een pijnlijke stilte, maar Joop maakte met de palmen van zijn handen omhoog gericht een radeloos gebaar, om dan te zeggen, “Ja Ivan”, ze gingen ook regelmatig naar Spanje, met de camper, toch ?” Waarop de man reageerde met een verrukte glimlach, “Ja, mijn broertje was een schat van een knul hoor, ik houd niet van kamperen, maar die twee wel, soms gingen zij meerderenmalen in een jaar.”

Joop stond op, “Duidelijk Ivan ? goed zo, kom nu even met mij mee ik moet je iets laten zien.” Binnen gekomen draaide Joop zich naar mij toe, en zei “die achterlijke dwaas, is die een eind gek, of ben ik het ?, zo iemand moet je gelijk afkappen, rot op.” “Vieuxje van mij, Ivan ?”

Ivan Grud

2 februari 2011

Terug naar Verhalen


Afluisteren

Ik kan er nu eenmaal niets aan doen, maar het zit zo. Links ben ik helemaal doof, rechts nog slechts een zestig procent gehoor. Gevolg, ik draag daar een apparaatje op, en nu komt het, met, jawel, afstandsbediening. Ja, ik weet het, moest niet mogen, maar, oh, oh,  ik heb er zo plezier van.

Zo ook nu weer, Joop de kelner had reeds tweemaal in de richting van twee mannen, geknikt. Zij zaten voorover gebogen ietwat geheimzinnig met elkaar te praten. Het waren jonge mannen waren, in de leeftijd van ongeveer dertig jaar. Joop weet zo langzamerhand wel, dat ik altijd op een story uit ben, ongeacht het thema, dus ook nu weer.

Ik liep dus naar het dichtsbij zijnde tafeltje bij de twee mannen en ging zitten, pakte de krant op, en deed of ik las. Een beetje plussen op de afstandbediening in mijn zak deed wonderen, ik kon hen letterlijk woordelijk verstaan.

“Ja, jóh, dat zeg ik, daar klopt geen mallemoer van.” “Maar”, zo vroeg de ander verder, “waar is zij dan precies, ben je haar wel eens achterna gegaan ?” ‘Nee, hoe kan dat nou, ik heb toch die kleine meid, die kan ik toch niet alleen laten ?” “Oh ja, dat is waar”, aldus zijn toehoorder.

Het viel mij op dat deze wat nerveus met het mobieltje voor hem op de tafel speelde. “En het mooiste”, zo ging de klager verder, “haar zusje, als die er is, die zou wel even kunnen oppassen, maar dan gaat ze niet, naar die vriendin.” “Ja dat stinkt”, was het antwoord vol medeleven, wat een ellende zeg, niet te geloven”, om te vervolgen met, “ze zijn toch allemaal niet te vertrouwen hé ?”

‘”Maar hoe weet je eigenlijk dat ze vreemd gaat, vanwaar dat vermoeden ?’ “Ja dat is gemakkelijk zat. Kijk ze heeft altijd van die Oma’s onderbroeken aan, katoen met bloemetjes, maar gaat ze naar die vriendin, dan heeft zij zo’n veterdingetje aan. Je kent ze vast wel, en een pushup BH, snap je.” “Ja dat is gek, daar heb je het al, ze belazert je, maar heb je nooit eens een briefje gevonden, of zo ?” “Nee, wel een sms je gelezen van een onbekende, “Ben er al.” stond er.

“Pffff, gelukkig ben ik niet getrouwd”, zei zijn luisterend oor, “als die van mij dat zou doen, dan gooi ik haar eruit, gelijk!” “Ja, maar wij hebben een dochtertje ‘Ben,’ dus dat gaat niet zo gemakkelijk”, ging de onfortuinlijke vader verder. “Weet je ze krijgt veel sms’jes”, zei hij met een pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht. “Maar die drukt ze dan gelijk weer weg, ik herken dat berichten signaal direct, ze heeft heel sluw er een apart signaaltje voor ingesteld.” “O,ja, hoe dat zo, wat is daar dan voor speciaals aan ?”

 Ik zag zich duidelijk iets ongemakkelijks aftekenen op  de luisteraar zijn gezicht. Hij pakte nu zo terloops mogelijk zijn mobieltje, en liet het onverschillig in zijn borstzak glijden. Hij zag, evenals ik, dat de ogen van zijn vriend strak op het mobieltje gericht waren, gezien dit het onderwerp van gesprek was.

“Ja, nou ja, ik heb het nog nooit bij iemand anders gehoord”, vervolgde de gekwetste man. “Het is het geluid van kloppen op een deur of zo, ‘tok, tok’, en dan weer ‘tok, tok.’ Hij klopte ter verduidelijking flink hard met zijn knokkels op het tafelblad. Zijn vriend draaide zich abrupt om, stak twee vingers in de lucht, en riep, “twee grote Joop.” “De laatste twee”, vervolgde hij heel nerveus, “ik heb zo een afspraak met een klant.”

Het zweet begon zich duidelijk op zijn gelaat te profileren, maar hij pareerde het opkomende dreigement, heel vernuftig. “Ja, ik ken dat kloppen, ‘nee,’ dat gebruikt praktisch niemand, ik heb ook een apart signaaltje ingesteld voor ‘An,’ maar gewoon een melodietje.” Ik zag nu duidelijk de natte plekken onder Ben zijn oksels groter worden. Op het moment dat Joop aan kwam lopen met de bestelling, hoorde ik het duidelijk, van uit de borstzak, ‘klop, klop,’ en direct er op volgend, ‘klop,klop.’

In een flits stond hij op, en was in een ogenblik naast Joop, die twee passen van het tafeltje stil was blijven staan. We hoorden het beiden heel duidelijk, nog voor de stoel neer kwam op het hoofd van de bedrieger. “Dat is nou toevallig Ben, gore klootzak, Góh!”

Het is een zooitje geworden, dat is duidelijk. Joop gooide ze beiden de zaak uit, met bedrieger Ben had hij weinig of geen moeite, die wilde maar al te graag. Tegen de bedrogen echtgenoot, die wat tegen stribbelde, zei hij heel vaderlijk, “geen hand vol maar een land vol, jongen” en vervolgens, “ga eens met die An praten, wie weet bloeit er nog iets moois tussen jullie op.”

Dat was nu echt Joop, een ‘Top Kelner’, met een hart van goud, en het verstand van een doodgeboren garnaal. Wat mocht ik die gozer, heerlijk. “Joop glaasje vieux, graag, en neem zelf ook wat.”

Ivan Grud

1 februari 2011

Terug naar Verhalen


Glazenwassers

 Het regende maar weer eens. Maar blijf nu eens thuis zitten, is ook niets, dus dan ga je dan er doorheen. En je kunt er donder op zeggen als je dan bij je bruin cafeetje binnen stapt, zitten er glazenwasser, meestal te kaarten. Een ietwat logisch gegeven, maar toch.

Ik zette mij paraplu in de daarvoor bestemde bak, en hing mijn doorweekte jas aan de kapstop. Dan bestelde ik een kop koffie met een Vieux bij Joop aan de bar. Wetend dat ik wat smeuïge verhalen kon opvangen, nam ik plaats aan het tafeltje naast de kaartende mannen. Zo ving ik nog net het laatste deel van een gesprek op, het was de Surinaamse glazenwasser.

Deze vertelde: “in Suriname, ik had een vrouw daar, echt te gek, met een kont, heerlijk.” Hij ging verder met, “als ik je vertel, dat als ik naar mijn werk ging, gaf ik haar een tik op haar billen, zodat deze trilden, en nog trilden als ik thuis kwam.” “Was hij zo hard ?”, vroeg Toon ongelovig. “Nee man”, lachte Stanley, “maar mijn werk was zo kort.”

Prachtig ik genoot, het beloofde een heerlijke ochtend te worden, maar ik vergiste mij duidelijk. Joop kwam aangesloft met mijn bestelling, zette deze voor mij neer, “alsjeblief Ivan.” Dan richtte hij zich tot het groepje kaartende mannen, plantte hij zijn handen, met daarin een het dienblad op zijn buik, en zei, met een vette knipoog naar mij, “wordt er nou nog wat besteld hier, of is het zo, als jullie geen klote verdienen, ik ook maar moet creperen.” De mannen keken niet eens op, “doe mij nog maar een koffie”, “ik een kleintje pils”, waarna de andere twee, een colaatje en een borreltje bestelden, onder het motto het wordt toch niks meer vandaag.

Nu weet ik niet hoe het bij u in de buurt is, maar hier in deze buurt is het zo, dat de glazenwassers een solide clubje vormen, kom je aan een, kom je aan allen. Ik nam net een nipje van mijn glaasje Vieux toen de deur van het café open knalde. In de deur opening stond een bonkige kerel, op zich niets bijzonders, ware het niet dat hij een totaal verbouwde kop had. Twee dik geslagen blauwe ogen, een bloedende neus, en het shirt onder zijn jacket, dat duidelijk gescheurd was. Hij wankelde op de kaartende mannen af, die tot nu toe niets gezien hadden en op zijn smoelwerk wijzende zei,”dit kan dus niet, hé.” Alsof zij door een zwerm wespen gestoken werden, vlogen de mannen overeind. De consumpties vlogen over tafel, “wat is er met jou gebeurd, Arie ?” “waar, wie heeft dat gedaan, waarom.”

Het is u duidelijk het bleek een kompaan van de mannen, weliswaar van een andere wijk, maar een glazenwasser, dus kameraad. “Zat koffie te drinken in dat kroegje, naast de Pijp, ik kom er eigenlijk nooit, komt er een groepje gasten binnen, duidelijk lazarus, en die beginnen te zeiken tegen mij, of ik niets te doen had.” “En dat ging fout.” “Zijn zij er nog, denk je ?” “Denk het, weet het niet, ik moest rennen voor mijn leven.” “Kom op”, zo klonk het, “blijf jij maar hier, jij heb je lolletje gehad, nou zijn wij aan de beurt.”

En daar, met enkele meelopers, die ook wel zin hadden in een geintje, rende de ploeg de zaak uit. Ik hoorde portieren knallen en de banden gillen, weg waren ze. Ik keek naar Joop de kelner, deze haalde zijn schouders op, “tof als je zo stelletje binnen krijgt.” zei deze. Of hij nu de zojuist vertrekkende mannen bedoelde, of de beschonken gasten die de glazenwasser hadden toegetakeld, ik wist het even niet, vroeg het ook maar niet.

Het zal ongeveer een klein uurtje later geweest zijn, dat de geallieerden terug kwamen. Zo te zien missie geslaagd, daar er geen uiterlijke verwondingen te zien waren. Jaap, een beul van een kerel, met armen als schippersbomen, nam het woord. “Zo voorlopig daar maar geen koffie drinken Arie, die gasten waren er niet meer.” “Er zaten twee man aan de bar toen wij binnen stormen, Koos schopte ze het toilet in.” “Verder was er niemand, dus wij vragen aan die rode barsnol, waar zijn ze ?” Die achterlijk hield zich dom en gilde, “Wie zoeken jullie, wie moeten jullie hebben ?” “‘Oh, je weet van niks dus.” Hij lachte hard en ging verder, “op dat moment gooide Frits een barkruk door het buffet.” “Een zooitje, nee echt, alles in diggelen.”

Ik zag dat Arie met zijn handen naar zijn hoofd greep, en hoorde hem schreeuwen, “Rode, rode Barsnol”,’ er was helemaal geen buffetjuffrouw daar, waar zijn jullie in geweest, stelletje achterlijken ?” “Nou naast De Pijp, een vrij nieuw zaakje denk ik, de Dolfijn, of zo, toch ?” “Nee! daar niet eikel.” “Man, man, man”, huilde hij, “aan de andere kant, dat pijpen laantje, met die hoerige gordijnen.” “Daar!”

De groep mannen keken elkaar onthutst aan, niet lang echter of Frits zei, “nou ja, dan heeft zij wat te doen, het was toch stil.” Ze schaterden het uit, ze hadden lol, dat was duidelijk. Ik keek naar Joop, deze bracht mij, ongevraagd nog een glaasje vieux.

Hij zei, “rustig blijven Ivan, komt allemaal goed.”

 

Ivan Grud

31 januari 2011

Terug naar Verhalen


Toby

Het was zo een dag, dat men weet, het zal wel weer zo zijn. “Wat ?” vraagt u zich nu af, dat is dan altijd weer de verassing, ‘of niet ?’ Ik had zojuist mijn tweede bakje koffie besteld, of er kwam een kleine gedrongen man met een koffie in zijn hand bij mij aan het tafeltje zitten, vragende, “Is deze vrij Mijnheer ?” Nu, als er dan nog twee stoelen leeg over blijven en de man reeds zit, kun je moeilijk,”Nee” zeggen. Dus heel beleefd, doch tegen mijn gevoelens in, “Ja, natuurlijk, gaat uw gang.”

Op het zelfde moment kwam de buffetjuffrouw naar ons toe en vroeg, “mag ik afrekenen Heren, mijn dienst zit er op.” Dit is op zich niets bijzonders, de kas moet kloppen, ook al daar zij anders haar fooitje zou missen. Ik rekende dan ook de twee koffie af, en gaf haar zoals altijd een Euro tip.

De man die zojuist bij mij was komen zitten haalde met zijn enorme hand, een verschraalde knip te voorschijn, betaalde zijn koffie, gepast. Juist toen de twijfelende buffetjuf wilde weglopen zei hij, “wacht even”,’ en gaf vijftien cent tip aan haar. Zij was geheel verrast, maar beleefd zei ze, “zo dat is aardig Klaas, mazzeltje gehad ?” Waarna zij heupwiegend wegliep als wilde zij zeggen, “dit koop je er niet voor.” De man haalde zijn schouders op, en knorde, “‘het is nooit goed Mijnheer, wat je ook geeft, het is nooit goed.” “Ach”, zei ik maar, “ze waardeert het echt wel, ze dolt maar wat.”

Ik bekeek mijn tafelgenoot eens goed, ik zag iets aan hem. Hij deed mij aan een enorme Kabouter deed denken, zijn enorme bonkige neus, kleine, maar toch wel pretoogjes en, zoals gezegd, enorme handen met vingers als  vleesworsten, die rusteloos op de tafel tikten. Ik had hem nog nooit eerder hier ontmoet, was hij misschien uit de Efteling ontsnap ?

“Kijk mijnheer, het is vandaag de dag zo, dat de dankbaarheid is ver te zoeken.” “Hoe dat zo ?” vroeg ik mij onnozel houdend. “Wel, je geeft naar je beste vermogen, en dan is het ook nog eens een keer niet goed.” “Toch niet altijd”, probeerde ik hem op andere gedachten te brengen. “Ja wel”, hij spuwde het er bijna uit, zijn gezicht was verwrongen in een gemene grijns doorspekt met verdriet. “Als ik u vertel, hij pauzeerde even en keek mij fel aan, ik had een Parkietje, een schat van een beestje,’Toby.’ “Hij kon praten, nou ja praten, hij zei een paar woordjes.” “Toby zoet” en “Toby lief.” “En meer van die korte zinnetjes, ja een lieverdje hoor.”

“Nu was zij al eens weggevlogen, ’s zomers de keukendeur open, u kent dat.” “Ja ik weet er alles van”, loog ik maar. “Meerderen malen  zelfs, ging hij onverstoord verder, maar meestal kwamen mensen haar terugbrengen, zij hadden haar dan gevangen op het balkon of zo, en twee keer kreeg ik haar terug door het plaatsen van een advertentie.”

Hij roerde overdreven lang in zijn koffie en vervolgde, “maar de laatste keer Mijnheer, een drama was het, door het bovenlicht in de voorkamer, glas in lood, een gaatje Mijnheer niet groter dan een luciferdoosje, ze vloog er recht op af, en foetsie was ze.”

“Het is wat, hé”, zei ik vol verbazing, mij ondertussen afvragend waar ik naar te luisteren zat. Maar de man ging verder alsof hij mij niet gehoord had. “Ik ging er achteraan op mijn pantoffels.” “Het bakje met snoepzaadjes had ik in de gauwigheid mee gegrist, en ja hoor, bij mij op de hoek, bij het terras van Peters, vertelden de mensen mij waar ze was, en zeiden, “in die boom Opa, zo even zat hij hier, op het tafeltje.” Ik, vol vertrouwen,”Oh maar ze komt wel hoor.”

‘Drie uren Mijnheer heb ik daar staan rammelen met mijn bakje, ‘het etter’. Toen was ik het zat, ik hoorde de mensen op het terrasje ook al fluisteren, die is niet goed, en meer van dat soort opmerkingen.” “Ja, dat kan ik mij enigszins wel voorstellen” zei ik, helemaal fout natuurlijk, zijn blik overtuigde mij, maar het was er uit voor ik er erg in had.

“Ik was zo boos”,  ging hij verder, dat ik riep naar dat kreng, ondankbare hond, “ik verspil ook geen advertentie meer aan je.” “Vier jaar had ik haar, dat ettertje, heb haar nooit meer gezien Mijnheer.” “Dat bedoelde ik nou met ondankbaar zijn, het is nooit goed.”

“Wilt u misschien een borreltje om de pijn een ietwat te verzachten ?” vroeg ik hem. Hij keek mij dankbaar aan en zei, “graag, maar daar vertel ik het niet voor, Mijnheer!”

Ivan Grud

30 januari 2011

Terug naar Verhalen


Goedheiligman

Het was drukker in het bruin cafeetje dan ik verwacht had, op de Sinterklaasavond. Toen ik binnen stapte was het tegen middernacht en of het zo wezen moest, gelijk achter mij, de Sint en Piet.

Het was een vreemd stel, de Sint had zijn rode koormantel nog om dat wel, maar de Mijter onder zijn arm, zijn baard en snor had hij waarschijnlijk in de zak gestopt. Piet had de zak onder zijn arm, enkel wat aan zijn incomplete Sintengezicht nog in takt was, waren de witte zelfplakkende wenkbrauwen. Piet was al net zo geschonden, hij had geen baret meer op, en zijn zwarte handschoenen uit, wat een heel vreemd effect opleverde, zijn gezicht was nog wel zwart, een vreemd koppel.

Zij namen plaats aan de bar, en ik zette mij neer aan een tafeltje bij het raam, een beetje schuin achter het tweetal. Joop keek mij over de gasten aan de bar vragend aan, en maakte met zijn vingers het voor mij bekende ‘Neutje, Ivan ?’ gebaar. Ik liep naar de bar, waarop Joop mij het borreltje aanreikte. Zijn ogen wenkte mij naar het stel, en met een vinger langs zijn mond zij hij geruisloos, “Bonje, ze hebben Bonje.”

Door het geroezemoes en de blèrende Jukebox, kon ik niets van het bekvechten verstaan. Wel zag ik dat de bewegingen van de Piet, die overigens een stuk kleiner was dan de Sint, steeds agressiever werden. Joop liep er naar toe en ik kon zien dat hij vroeg, “Nog eens bij schenken, beste mensen ?” Na verloop van tijd, was de toon wat harder geworden tussen die twee, en ik kon het goed verstaan.

“Vuile vieze tering dief, je heb mij van mijn rolletje geld, vier tientjes bestolen, en je zat ook in de zakken van de jassen die aan de kapstok hingen bij die laatste mensen.” Hij was gaan staan, veel hoger dan de borst van de Sint die nog zat, kwam hij niet.

Joop zette de twee glazen voor hen neer en zei, “Rustig kleintje, lekker thuis uitzoeken.” Kleintje luisterde echter niet, hij gaf de Sint een duw zo hard, dat het weinig scheelde of het had een Domino effect met de andere gasten die aan de Bar zaten. Sint in ieder geval knalde op de grond, het was grotesk om te zien, de enorme Sinterklaas languit op de grond, waarop een kleine zwarte piet zijn uiterste best deed hem te wurgen.

De nek van deze was echter te dik of de handen van de Piet te klein, het lukte hem niet. De Sint sprak dan ook geheel in zijn rol van Sinterklaas met donkere stem, “Jij gaat de zak in maatje.” Waarop Piet schreeuwde, “en jij in de bodybag, lelijke pokkendief.” Hij hief zijn vuist omhoog, om de Sint de genadeklap te geven.

De hele kroeg had lol, en moedigde de twee aan, maak hem dood, en hup Sint, laat je niet kisten Piet, het was theater van de bovenste plank. Joop was achter de bar vandaan gekomen en greep de Piet in zijn kraag en trok hem van de Sinterklaas af, “Het is mooi geweest, kappen, afrekenen en er uit.”

De Sint krabbelde overeind, sloeg zijn mantel wat af trok aan de bel, en zei, “aangezien ik deze aanslag van mijn gastarbeider heb overleefd, een rondje voor de hele zaak.” Piet mokte,”van mijn poen pokkendief.” Joop liet het maar zo, ging waarschijnlijk voor de vertering, de Sint moest wel gelijk afrekenen, geld is geld, dacht ik bij mij zelf.

De rust was juist weer gekeerd, of de deur ging open, en in de deur opening stonden twee netjes geklede doch duidelijk aangeschoten heren. Sint was te laat, maar Piet zat nog eerder op het toilet met het haakje er op, dan de buitendeur achter de twee was dicht gevallen.

Oh, dacht ik, de vaders van het laatste bezoek. En ja hoor, in twee stappen waren ze bij de niets vermoedende Sint. Ze trokken deze achterover van zijn kruk en legden hem languit op de grond. Pakten zijn enkels, zetten hem op zijn kop en schudde hem flink heen en weer.

Ongelooflijk, zowaar uit de zakken van de Sint viel een goudkleurige aansteker, een portefeuille, en een rolletje geld met een elastiekje er om heen. “Zie zo Goedheiligman, voortaan wel even opletten, wie je berooft.” Zij draaiden de armen van de Sint op zijn rug, en de handboeien klikten. Het rolletje met zo te zien enkele tientjes legden zij op de bar, “misschien is dit iemand kwijt ?”

De hele kroeg was met stomheid geslagen, op de jukebox na, doodse stilte. Niemand repte over Piet, welke de deur van het toilet wijselijk gesloten hield. Maar toen de rechercheurs vertrokken, zong de hele kroeg, “Dag sinterklaasje, daag, daag, waar is zwarte Piet, dag sinterklaasje daag, daag.”

 Ik stond op en liep naar de bar. “Doe mij nog maar een borreltje Joop, anders doe ik geen oog dicht vannacht.”

Ivan Grud

22 januari 2011

Terug naar Verhalen


Kassi gooien

Het gesprek was in volle gang toen ik mijn cafeetje binnen wandelde. Het was er zoals gewoonlijk weer gezellig druk, en Joop de kelner had het volop naar zijn zin. Want hij was aan het dobbelen, en aangezien zijn bijschenken vermaard was, waren de glazen eerder vol dan leeg.

De opmerking was bedoeld voor de schele, die zojuist een rondje verloren had, maar nog niets had besteld: “Nee, ben je gek, wie Japie? hij is helemaal niet gierig, dat lijkt maar zo”, hoorde ik Joop boven het gelach uit.

“Nog een rondje ?”,vroeg Joop, “Kiet of dubbel Jaap.” “Ja, ik ben achterlijk, aldus de schele, ik zit er nou voor de derde keer in.” Ik had het al meer gezien, Joop was zo snel met het oppakken van de stenen dat, zelfs indien je zelfs twee goede ogen had, het moeilijk te volgen was, zodat je nooit wist wat of dat je precies gegooid had.

De andere dobbelaars speelden het spelletje altijd mee, zij dronken immers voor niks, niet leuk, maar Joop haalde altijd zijn revanche op meezuipers, hoe lang het ook duurde. Als er zo iemand dag in dag uit, mee dronk op de vrije schijf zoals hij dat noemde. Een figuur die,  als hij aan de beurt was om een rondje te geven, even naar het toilet moest.

Dit keer had hij dus de schele te pakken, waarvan hij meerdere malen in het verleden mij toe gefluisterd had: “Hij komt wel, wacht maar.” Dat was nu dus aan de gang. “Hé, hé, hij zit er een keer in zeg, tjonge, tjonge, val niet over je vertering.”

Joop en zijn kompanen hadden lol, dat was duidelijk. En inderdaad, hij kreeg de schele zover, na nog een opmerking van Joop, dat deze de uitdaging aanging. “Heb je soms je vakantiegeld gehad, jij mag voor gooien, omdat je erin zat.” Het was vermakelijk om aan te zien, en voor niemand echt te volgen, de schele kankerde dan ook onophoudelijk over de snelheid waarmee Joop de stenen doorgaf, en ja hoor, voor de vierde keer ging hij de boot in.

“Zo dat kost wat Japie, dat is geld, er komen er acht bij”, schaterde Joop. “Vier keer vier, je staat er voor zeventien op, inclusief je binnenkomertje.” “Ja schenk nou maar in kale gek”, repliceerde Japie, hij gleed van zijn kruk, en zei: “even pissen.” De handen van de dobbelaars kletsten op elkaar, “hebben we hem tuk, of niet ?” Het waren net grote kinderen die zojuist een partijtje straatvoetbal hadden gewonnen, schitterend om te zien. “Nou proost dan maar, op die schele.”  Het glas werd luidruchtig geheven. “Hij blijft wel lang weg hé.” hoorde ik Joop zeggen, “Even kijken waar hij is.”

“Wat een pleurislijder, die kleine smerige rat, uitzuiper”,  zo klonk het hartgrondig van af de binnenplaats. Dan verscheen het hoofd van Joop om de hoek van de deur. Nou is Joop al niet knap te noemen, maar nu!! Hij had een kop van een kwaadaardige herdershond, met al zijn tanden bloot gereed om te bijten.

Doodse stilte, niemand lachte, we hebben schele Japie nooit meer gezien.

Ivan Grud

19 januari 2011

Terug naar Verhalen


Ouwehoeren

Het was op een donderdagochtend dat ik mijn stamcafeetje binnenwandelde. Joop de barman, druk doende met de bar te poetsen, was de enige aanwezige. “Morgen Joop”, begroete ik hem, “stilletjes, niet ?” “Ja van mij mag het wel eens, soms wordt je knettergek van die gasten met dat lullen over elkander, stelletje ouwehoeren zijn het, die gasten lullen wat af zeg, verschrikkelijk.” Zo kende ik Joop, altijd kankerend positief, ook al verdiende hij geen piek, een kastelein  zoals je er nog maar weinig van hebt.

“Pilsje van mij Ivan”, vroeg hij. “Mag het koffie zijn, vroeg ik hem, het is nog een beetje vroeg hé.” “Ja daar heb jij moeite mee”, schamperde hij op zijn welbekende manier. “Je moet even wachten dan zet ik verse, deze is van zes uur vanochtend.” “Het is wat hé”, vervolgde hij, dat die schele van de week zonder een piek te betalen de pleite nam”’ “Ja dat zat tegen hé Joop, je dacht hem te grazen te hebben met dat kassi gooien, maar hij had jou te pakken.” “Hij komt wel, wacht maar, of ik kom hem wel tegen, ik zie hem wel eens bij de Aldi, dan houd ik zijn kop een poosje in de vriezer, tot hij vanzelf de centjes uit zijn zak trekt, die schele rat, die zeventien pilsjes zal hij betalen, ze staan op de lat, en blijven er staan tot hij betaald hebt.”

Het was duidelijk Joop was er nog niet over heen! “Maar hij is niet de enigste hoor die op de lat staat er zijn er meer, maar die rekenen bij tijd en wijle af.” “Dat ligt toch wat anders, maar wat mot je hier in deze buurt anders hou je geen klant over, het zijn toch allemaal armoedzaaiers, werkelozen, meeste van die gasten lopen aan de sociale dienst, en die ouwe lullen leven van hun pensioentje de A.O.W.”

De koffie was klaar en hij zette een geurige kop voor mij neer, hij smakte er een speculaasje bij en zei, “op je gezondheid jongen.” Hij prikte met een vinger naar mij en zei, “die Freek liep jaren in de ziektewet, is nu afgekeurd, nou hij mankeert geen klote, spierziekte, mijn reet, hij ligt vier per week te sleutelen in zijn garagebox.” “Ja hij zal wel niet de enigste zijn”, antwoordde ik. “Je weet die kaarters, allemaal werkeloos, zijn oergezond mankeren niks, die weigeren gewoon te werken, en dat vreet en zuipt allemaal van onze belastingcenten.” “Dat ouwe wijf, je kent haar wel die laatst op haar smoelwerk gevallen was, die verzuipt hier haar hele uitkering, in een week, en dan alvast weer op de volgende uitkering poffen.” “Zo heb ik er nog een stuk of zes, goeie klantjes hoor, daar niet van.” “Maar soms denk ik wel eens, het is toch te gek voor woorden, ik sta hier toch ook niet voor mijn lol.”

Hij keek mij samenzweerderig aan, knikte. “daar komt de klaverjasclub.” “Hallo en goedmorgen  mijn vrienden van het goede leven, koffie?” Ik begreep het allemaal niet meer zo. ” ‘Schenk mij maar een stevige borrel in Joop” zei ik.

Ivan Grud

19 januari 2011

Terug naar Verhalen


Terrasje pikken

Toen ik aan kwam lopen, bij mijn stamcafeetje, zag ik dat Joop de kelner druk doende was, met het zomer miniterrasje op te zetten. Het zou ook mooi weer worden vandaag zo waren de voorspellingen, dus waarom niet ?

“Morgen Joop”, zei ik als altijd, maar Joop reageerde niet echt, slechts een knorrig, “Morgen”, kwam er met moeite uit. Ik liet het maar zo, hij had nu eenmaal van die dagen.

Het Blokkerterras, zoals hij dat noemde, was bijna gereed, het bestond uit drie groene plastictafels, met elk drie bijpassende stoelen, met in het midden van de tafels een Coca-Cola Parasol, die het geheel wat op moesten fleuren. En eerlijk is eerlijk, dat deden zij ook.

Ik liep toch even achter Joop aan naar binnen om even te kijken wie er al zo waren. De verzuurde bierlucht geflambeerd met de geur van een goede sigaar, kwam mij tegemoet. Maar ik hou van die lucht, het heeft iets, het benadrukt, gezelligheid, mensen, warmte, sociaal gekeuvel, gewoon lekker een kroeg. Ik keek even rond wie er zoal binnen zaten, er zat een voor mij vreemd figuur aan de bar, en zo als altijd het geijkte klaverjasclubje in de hoek bij het raam. “Nee lul, hoe kan je dat nou doen”, klonk uit de mond van Jaap, een bullebak van een kerel, die als hij dronken was, heel zielig kon zijn. “Kan kan toch niet anders eikel”, piepte zijn kaartmaat tegenover hem. De regulaire conversatie van de heren.

Het zonnetje brak door en ik besloot buiten te gaan zitten. Twee tafeltjes waren reeds met klanten bezet, en dat oogt gezellig. Joop bracht mij de bestelde koffie, met het geijkte speculaasje, en nam de bestelling aan de andere tafeltjes op. Ik was juist bezig het melkkuipje open te prutsen, toen er werd gevraagd, “is deze vrij ?” Ik keek op, het was de man die ik aan de bar had zien zitten. Een man met een zuur gezicht, welk getooid was met een afschuwelijke bril. Een bril met een montuur dat je uitsluitend op de kermis wint, met dikke jampotbodem glazen erin, van waarachter twee speldenknoppen van oogjes mij aanloerden.

“Ja úh, ga je gang”, stamelde ik, wat moest ik anders, blij was ik er niet mee. Hij zeeg neer, en mijn intuïtie liet mij wederom niet in de steek, een zuurpruim eerste categorie. “Moet u kijken”, begon hij al direct, ‘”allemaal werkelozen.” Hij knikte in de richting van de andere tafels. “Ja ach, dat weet je niet hé”, zei ik een ietwat korzelig. “Dat weet ik wel”, was het commentaar, “ik heb dertig jaar bij de belastingdienst gewerkt, nou dan weet je ze te vinden hoor, ik pik ze er zo tussen uit.” “Ja dat zal best wel”, antwoordde ik.

Joop, die net met de bestelling voor de andere tafel aan kwam lopen, haalde heel hard zijn neus op, en zij ongegeneerd, “lekker gezelschap heb jij zeg.” Om te vervolgen met, “je mot wat bestellen Gier, anders mijn terras af.” Ik kreeg het een beetje warm, dit hoefde nou ook weer niet, dacht ik schijnheilig. Bril stoorde zich in het geheel niet aan de opmerkingen van Joop. Nee in tegendeel, hij deed alsof hij niets gehoord had, bestelde een koffie, en begon gewoon opnieuw.

“Ziet u die kerel daar”, hij wees met een roze glimmende vinger naar een oudere  man die met zijn rug naar ons toe zat. “Dat was vroeger  mijn tandarts met een florissante praktijk, en nou heeft hij niets meer.” “Dat is droevig”, zei ik gemeend. “Goh, wat is er dan wel niet gebeurd ?” “Dat is gouw verteld”, ging griezel verder. “Ik kreeg eens een stifttand behandeling van hem, perfect stukje vakwerk, daar niet van, kost wel wat, mag ook, niks mis mee, maar hij maakte en foutje, en tegen de verkeerde.” “Hoe dat zo ?”, vroeg ik lichtelijk kokhalzend, daar ik de bui al zag aankomen. De stem van adder daalde en hij boog over het gammele tafeltje naar mij toe. Het afschuwelijke hoofd waarin de speldenknoppen mij star aankeken fluisterde: “nou hij vroeg mij onder het afrekenen, met bon of zonder.”

“Drie maanden deed ik er over, toen was het gebeurd met hem.” Alsof hij mij gebeten had zo snel stond ik op, zodat de door Joop gebrachte kokende koffie in zijn geheel, in het kruis  van adder gutste. “Auw”, jammerde deze. “O, sorry”, zei ik vals, “laat u hem maar stomen, wel met bonnetje graag.”

IJlings ging ik naar binnen.

Ivan Grud

19 januari 2011

Terug naar Verhalen


Van de armen

Ik was er niet blij mee, maar in een publiekelijk lokaal, heeft men het nu eenmaal niet voor het zeggen, wie er al zo naast je komt zitten,
zeker in een Bar niet, aan de bar. Dus zette de muffig ruikend, geheel in het zwart geklede figuur, zich naast mij op de lege kruk neder. Zijn smoezelige bijpassende hoed legde hij op zijn knieën, knikte naar mij, en bestelde een grote pils.

Nu heb ik toch al niet veel op met doodgravers, maar deze leek mij wel héél erg doodgravend. “Weertje hé”, begon hij het voor mij in het totaal niet interessante gesprek. “Het was weer droevig Mijnheer”,ging hij verder. Hoewel ik hem in het geheel niet aankeek, of blijk gaf van enig interesse.

“Gelukkig maak ik dit niet zo heel veel mee, wat een armoe ” vervolgde hij. “Het regende maar weer eens, dat heb je dan ook nog.”
“Geen gepiep van een vogeltje, of kuchje, desnoods een snik, nee doodse stilte.”

Hij onderbrak iedere zin, alsof jij deze goed tot mij door wilde laten dringen, alsof ik er niet was zo klonk het, hol, doods, monotoon. “Je hoorde je eigen ademhalen, u kent dat wel.” “Nou nee, antwoordde ik,” nog steeds recht voor mij kijkend. “Slechts een vriend van de overledene was aanwezig” klonk de stem.  “Hij heeft het toch maar betaald, en geregeld.” “En die klootzakken, mijnheer, die klootzakken, hadden weer eens de rails niet gesmeerd.” Waarschijnlijk doelde hij hiermee, op zijn mede doodsgravers. “Kunt u zich voorstellen, druilerige regen, geen enkel bosje bloemen, en de goedkoopste kist, die dan piepend zakt.”

“Weet je wat het aller droevigste is, mijnheer?” “Nou nee”, nog droeviger, vroeg ik. Ik keek hem nu toch maar even aan, verbijsterd als ik was. “Je krijgt van zo’n klant, ook nog eens geen fooitje.” walmde het uit zijn strot. “Wilt u nog wat drinken van mij ?“ vroeg hij onbeweeglijk.
“Nou nee, dank je,” zei ik snel, “ik moet er vandoor.”

Ivan Grud

16 januari 2011

Terug naar Verhalen


Mobieltje

De man naast mij aan de bar, keek met meer dan belangstelling, naar mijn mobiele telefoon, die voor mij op de bar lag. Hij wees er met zijn vinger naar en zei, “fijne dingen mijnheer.” “Ja,” beaamde ik, “ze zijn heel gemakkelijk, en nuttig.” “Ik had ook zo een mooie, heb nu een andere, een ander merk, een klote ding, maar die andere, zo een zelfde als jij daar hebt, dat was een geweldig apparaat, was er erg blij mee, totdat.” “Totdat wat,” vroeg ik hem, altijd nieuwsgierig naar een goed verhaal, waarop hij vertelde.

“Kijk”, ik ben een verwoed sportvisser, roofvis, maar ook veelal paling. Dan zit ik met mijn maat ’s nachts uren in een bootje, redelijk ver uit de kust, en als je dan zo’n ding bij je hebt, is toch fijn gevoel, je weet maar nooit hé.” “Dat,  kan ik mij levendig voorstellen, maar je zei, “ had, hoe dat zo,“ vroeg ik. “Nou ben ik al dertig jaar met de zelfde vrouw getrouwd, een schat van een mens hoor, daar niks van.”
Ik keek hem niet begrijpend aan, “mooi toch “, zei ik maar. “Ja, dat wel, maar ze bemoedert mij zo,” ging hij verder,”van de week had ze het weer eens.” “Kom ik thuis van het vissen, vijftig mooie palingen gevangen, mooi aan de maat.” “Wat doet ze,zij haalt weer eens mijn visjacket leeg, honderd keer heb ik haar verteld, niet doen.” Hij wenkte de kelner, “geef nog even twee kleintjes.”

“Maar toch weer doen,” er kunnen scherpe dingen in zitten haken, mijn vismes, “afijn,” noem maar op, maar dat wilt er bij haar niet in.” “En nu komt het,” vervolgde hij met een droevige blik.” “Mijn mobieltje heb ik altijd in een klein binnenzakje zitten, goed dicht, zodat het er niet uit kan donderen, gebruiken doe je het in een noodgeval, toch ?” “Wat doet ze ?” “Zij gooit het hele zooitje in de wasautomaat.” “Ja, ze had alles goed nagevoeld.” “Daar kunnen ze niet goed tegen,” zei ik.

Het was mijn beurt, en de glazen werden weer vol geschonken. “Ik had de pest in uiteraard,”en zei tegen haar, “dat gaat je geld kosten.” “Maar, nee hoor, eigenwijs als de pest natuurlijk, ze was daar voor verzekerd.” “Ik maakte altijd van een mug een olifant, je kent dat.”

“En inderdaad, nog geen twee dagen later had ik een nieuw mobieltje, een rot ding.” “Snel hé,”zei zij,” nou dat klopte dus niet, voor geen meter.” “Gisteren vond ik de polis.” “Ja hoor, gedekt, maar met tweehonderd vijftig eigen risico.” “Ik heb maar niks meer gezegd, maar ze gaat voorlopig niet meer naar de Bingo,”zei ze. “Het verveelde haar.”
“Nog een laatste van mij ?”

Ivan Grud

16 januari 2011

Terug naar Verhalen


Geijkte grapjes

Het was rustig in het café, de man naast mij bestelde een grote pils. Hij was het type bejaarde man, glad achterover gekamt haar en een pochet.

De kelner, ook niet al te jong meer, plantte het glas voor hem neer en zei,“Dorstig weer  Charl.” Deze haalde gelaten zijn schouders op, en dronk het glas bier in een teug leeg. De vinger bewoog, en het tweede glas werd gepresenteerd. “Beetje zout gegeten,”Charl ?” Wederom gingen de schouders van mijn buurman omhoog.

De opmerking bij het derde glas, “Gaatje in je schoen, Charl ?” Wederom bewogen de schouders omhoog, echter nu iets naar achter.
In een flits zag ik het metaal, recht op het voorhoofd van de kelner. De knal was oorverdovend, Charl zijn  gefluister nauwelijks te verstaan.
“Veertien jaar dezelfde grapjes, vindt het zat, en ik ben aan verzorging toe”.
“Wil jij nog wat drinken?”

Ivan Grud

16 januari 2011

Terug naar Verhalen


Amputatie

Ik zat nog niet zo lang aan de bar of er kwam een beleefd figuur naast mij zitten. “Er zijn van die dingen in het leven, die ongevraagd bij je binnen komen stormen”, begon hij.

Deze opening voor een gesprek, deed mij direct al iets engs vermoeden. “Weet je”, vervolgde de krukoptand naast mij, “weet je dat je, nadat er iets van je is geamputeerd, nog altijd de zelfde gevoelens op die plaats hebt ?”. Ik opserveerde hem vanuit mijn ooghoek en constateerde dat hij compleet was.

“Oh, ja, is dat zo ?”, vroeg ik hem gelaten. “Ja, precies dezelfde pijntjes, prikkelingen, ja, het is er nog.” Ik voelde mij een ietwat ongemakkelijk, ”mist u wat dan ?” vroeg ik hem  stuntelig. “Ja dat kun je wel zeggen” zei hij met de grijns van een dodenmasker. “Oh, dat is niet best”, zei ik schijnheilig. “Nee maar je leert er mee te leven, hé.” zei het masker.

“Heb je er veel weet van ?” vroeg ik quasi  geïnteresseerd. “Ach, ja en nee”, wederom vertoonde hij die enge grijns, om vervolgens te zeggen, “Alleen als ik eens lekker, je weet wel,” het masker spleet.
“Wilt u nog een pilsje ?”

Ivan Grud

16 januari 2011

Terug naar Verhalen

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten