
Door de bomen
hoog en dicht,
valt in scheem’ring
’t avondlicht.
Door de twijgen
trilt een lied;
’t nachtegaaltje
zwijgt nog niet.
Door de blaad’ren
ruist de wind;
“Wel in rusten,
Lieve kind!‘’…
Door de takken
kijkt van ver,
vriend’lijk lichtend
de avondster.
In de bomen
suist het zacht;
“Ga nu slapen —
Goede nacht!’’.