Home / Voordrachten / Onder en na de preek

Onder en na de preek

Met dank aan Janny Minnema voor het insturen van de tekst

De kerk was uit; de preek gedaan,
’t Volk zwermde ’t Godshuis uit.
Wij leggen ’t oor te luist’ren saam,
Naar wat zo werd geuit.

“Zeg, Kees ’t was raak wat Doom’nee zei,
‘k Zat erg op mijn gemak,
‘k Dacht: “dit ’s voor Jan en dat voor Leen,
Dat steekt Griet in de zak”
Maar Kees vroeg niet: “Ben ik het Heer,
Wien Gij een boodschap bracht?”
Hij zag zijn beeld niet in het Woord,
Hij mist van ’t woord de kracht.

Een ander die de ganse dienst
Geslapen had, heel zoet,
Vindt dat de Leeraar het niet meer
Zo mooi als vroeger doet.
Maar—– dat hij vroeger wakker was
En luisterde naar ’t Woord,
Bedacht deez’ hoorder niet.
Al had wel zo behoord.

Een derde zei: “‘k Heb dit en dat
In ’s Leeraar’s preek gemist.
Waarom hij dit en dat niet zei,
‘k Heb daarnaar maar gegist”,
Maar —- wat er wel gepredikt was,
Dat was de man ontgaan;
En op wat wel gepredikt wordt,
Komt het toch eerstens aan.

“Wel” zei een vierde “wat een steek,
Gaf dominee buur Piet,
Nu —- ’t was verdient ook, dat is wis!”
Toch had de man het mis.
Een preekstoel mag geen steekstoel zijn.
’t Woord moet alleen gebracht,
En zonder aanzien des persoons;
Elk Leeraar daarnaar tracht.

Een ander man, van taal en stijl,
Had fouten opgemerkt,
De klemtoon viel niet, waar het moest,
Dies had hij slecht gekerkt.

Wie steeds op punt en komma let,
Maar niet op ’t Woord van God
En op de inhoud van de preek,
Doet ook niet naar ’t gebod.

Een zesde dacht aan vee en land,
Aan aardse bezigheen,
“e preek was kort, te kort” zei hij,
‘k Ben daarmee niet tevreen.”
Hij joeg de vogelen niet weg,
Die pikten ’t goede zaad.
Zoo miste hij de vrucht van ’t Woord,
En deed zijn ziele kwaad.

Een ander weer zat in de kerk
En keek naar alle kant.
Van dezen krijgt hij nog wat geld,
Dien heeft hij niet tot klant.
Dit ergert hem. Weg vliegt het woord,
’t Hart is met zorg belaan.
Krijgt hij geen zegen onder ’t Woord,
De leeraar heeft gedaan.

D’ een preekt de leeraar wat te lang,
En de ander weer te kort,
De een te zacht en dien te hard,
Een enk’le die niet mort.
Hoe ’t komt? Men gaat niet biddend op,
Zit niet met aandacht neer,
Men vraagt niet om des Geestes licht
Aan onze God en Heer.

“En ik”,zei d’ ander “zag mijn beeld
In ’t Woord, door ons gehoord.
Wie ‘k door de zonde ben en werd,
Wat ‘k deed en hoe ’t behoort.
Ik zag mij gans onrein,
Maar hoe de Midd’laar door zijn werk,
Ons maakt zooals ’t moet zijn.”

Wie biddend naar de kerk toegaat,
Daar heilbegerig zit,
’t Woord aanhoort als des Heeren Woord,
Op kleinigheen niet vit,
Gaat strijken met de buit heel vaak,
Heeft zegen in de kerk,
Dankt God en draagt den Leeraar op:
“O God, bekroon zijn werk!”

“Heer, geef mij een opmerkzaam hart,
En steeds een luist’rend oor,
Dat ik toch niet naar and’ren zie
Maar naar Uw Woord slechts hoor.
Verlicht Uw Leeraars, heilig ’t Woord,
Dat ’t doe wat U behaag’,
O dat het neerwaarts wort’len schiet
En opwaarts vruchten draag! ”

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten