Een klein deel van de Nederlanders had tijdens de oorlog een enorm fortuin vergaard. Vooral tijdens de Hongerwinter, toen eten zo schaars was dat veertig kilo tarwe een jaarsalaris opbracht. Na de bevrijding was er een enorme hoeveelheid van het zogenoemde oorlogsgeld in omloop, ook de hoeveelheid aan zwart geld was gigantisch. Uiteraard stond er geen enkele bankgarantie tegenover al dat foute geld. De nieuwgevormde regering had meteen al de moeilijke taak om het geldverkeer weer onder controle te krijgen. Dit kon het best opgelost worden door het kapitaal van iedereen te bevriezen. Onder leiding van minister Lieftinck werden er drastische maatregelen doorgevoerd.
De naam van de Nederlandse oud-minister van Financiën Piet Lieftinck is voor veel mensen nog steeds bekend door het “tientje van Lieftinck”. Vlak na de Tweede Wereldoorlog kregen alle Nederlanders tien gulden tijdens de grote geldzuivering die Lieftinck op touw zette. In de week waarin alle oude bankbiljetten en munten moesten worden ingeleverd – om vervolgens te worden geruild voor nieuw geld – moest men rondkomen van deze tien gulden. Deze geldzuivering was nodig om een einde te maken aan de geldcirculaties, die tijdens de Duitse bezetting werden uitgezet. Het was een goede en doordachte oplossing voor het zwarte geld probleem.