
Een gedicht over een stervend kind, dat bidt om elk jaar terug te mogen komen als de heide bloeit. Met de versregel:
wie kent de kracht van het gebed van een stervend kind?
Het stond vroeger (zestiger jaren) in een gedichten verzameling voor middelbare scholen.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.
Het kindeke van de dood ( Hemkes, F.L. 1854-1887)
Hoe ligt de stille heide daar
gelijk een bloeiend graf!
Geen klank, geen lied breekt even maar
het doodse zwijgen af;
‘t Is, of die nevel, koud en kil,
het brede land begraven wil;
de zon schijnt vreemd en rood, –
en op de hei speelt bleek en stil
het kindeke van de Dood.
Er leefde een kind in ‘t heideland,
een zwak en zieklijk wicht,
dat had zijn vreugd aan elke plant,
die bloeit bij warmte en licht;
steeds wilde ‘t op de heide zijn
en hupplen in de zonneschijn,
zijn liefste speelgenoot;
men noemde ‘t om zijn stervenspijn
het kindeke van de Dood.
En eenmaal op een dag in mei,
was ‘t kind zo moe, zo loom;
hem leek de brede, bruine hei
wel ‘t landschap uit een droom;
de vogels zongen ginder ver,
als zweefden ze op een gouden ster
hoog boven zorg en nood,
en kweelden zoet en zongen er
voor ‘t kindeke van de Dood.
Het was hem, of de nacht begon,
de bange duistre nacht,
al had nog niet de lieve zon
haar halve loop volbracht:
aan zon en bloesem hing zijn hart;
het dacht niet aan zijn boze smart,
aan bittre pijn en nood;
te sterven was zelfs wreed en hard
voor ‘t kindeke van de Dood.
En ‘t bad, – dat, als ‘t begraven lag,
het ieder jaar, in mei,
slechts één blijde, lange dag
mocht spelen op de hei,
en, als het middaguur begon,
mocht hupplen in de warme zon,
tot weer het daglicht vlood –
het kind, dat niemand helen kon,
het kindeke van de Dood.
Wie kent de macht van ‘t schuldloos kind,
dat stervend vraagt en hoopt?
Soms rijst, wanneer de mei begint,
en ‘t middaguur verloopt,
een nevel op, die koud en kil
het brede land begraven wil;
de zon schijnt vreemd en rood; –
dan speelt op ‘t heideveld, bleek en stil
het kindeke van de Dood.
Dan leeft en zweeft het heel de dag
en speelt met bloem en plant;
dan klinkt bij wijle een vreemde lach
langs ‘t eenzaam heideland,
maar als de zon in ‘t westen scheidt,
en stervend nog een luister spreidt
van glansrijk avondrood –
Dan klaagt een kinderstem, dan schreit
het kindeke van de Dood.