Mijn moeder van 99 jaar zingt wel eens een liedje dat gaat over de vrouw van een boer die vreemd gaat.
Er komt dan een heertje bij de vrouw aan de deur en de boer gaat het stiekem volgen.
Wie o wie weet om welk versje het gaat?
Het is een Fries versje.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.
hallo,
het kan misschien gebeurd zijn dat dit versje vroeger in het Fries is omgezet?
Het lijkt wel op het versje wat mijn moeder zong, alleen zij zong het in het Fries.
groet
Bedankt voor dit versje heel mooi gevonden. Het is niet het versje wat ik bedoelde.
groet
nr 362 DE BOER EN ZIJN WEI
1 Daar was eens een boer die ging naar de wei,
Als hij dan was gegaan naar de wei,
Toen stond zijn vrouw al in de deur gekleed,
Al in der het zij:
“Want mijn man die is toch naar de wei”,
Zoo sprak zij, “Mijn man is toch naar de wei”
Zoo’n wei, zoo’n wei, zoo’n dwingelandij,
Mijn man is toch naar de wei”.
2 Meteen kwam daar een officiertje aan,
Die bleef voor`t boerinnetje staan,
En hij kwam al aan haar boezelaar,
Dat liet zij maar stil’kens begaan,
“Want mijn man die is toch naar de wei”,
Zoo sprak zij, “Mijn man is toch naar de wei”
Zoo’n wei, zoo’n wei, zoo’n dwingelandij,
Mijn man is toch naar de wei”.
3 Wilt gij een gulden verdienen aan mij,
Een gulden is waarlijk wat duur,
Maar voor der een aardig lief vrouwtje als gij,
Ik staan der zoo vast als een muur,
“Want uw man die is toch naar de wei”,
Zoo sprak hij, “Uw man is toch naar de wei”
Zoo’n wei, zoo’n wei, zoo’n dwingelandij,
Uw man is toch naar de wei”.
4 Een gulden verdienen dat wil ik wel doen,
Maar mijn kinderen die zitten bij`t vuur,
Als ik mijnheer dan niet afferonteer,
Gaan dan maar mee naar de schuur,
“Want mijn man die is toch naar de wei”,
Zoo sprak zij, “Mijn man is toch naar de wei”
Zoo’n wei, zoo’n wei, zoo’n dwingelandij,
Mijn man is toch naar de wei”.
5 Het officiertje kleede zich spoedig uit,
En toen hij daar nakende stond,
Toen werd er aan de deur geklopt,
Hij viel van schrik tegen de grond,
“Dacht gij dat ik was naar de wei”,
Zoo sprak hij,”Dacht gij dat ik was naar de wei,
Zoo’n wei, zoo’n wei, zoo’n dwingelandij,
“Dacht gij dat ik was naar de wei”,
6 “Ach man, ach man, ach lieve man,
Vergeef het mij dezen keer,
`k Zal werken en zwoegen zoo hard ik kan,
Het is`t officiertje een leer,
Ik gaan liever met u naar de wei”,
Zoo sprak zij,”Gaan liever met u naar de wei,
Zoo’n wei, zoo’n wei, zoo’n dwingelandij,
Gaan liever met u naar de wei”.
G.C.Bos
Gerrit P. Pals